Home

Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1090, 25/00531, 25/00530

Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1090, 25/00531, 25/00530

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
17 oktober 2025
Datum publicatie
7 november 2025
ECLI
ECLI:NL:PHR:2025:1090
Zaaknummer
25/00531

Inhoudsindicatie

De Landsverordening bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH) (Sint Maarten) biedt tien jaar tax holiday in geval van "bouw en eerste inrichting“ van een hotel. Valt de herbouw van een door orkaan Irma zwaar beschadigd hotel daaronder? Hof passeert beroep op gelijkheidsbeginsel; verwijzen of zelf afdoen?

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummers 25/00530 en 25/00531

Datum 17 oktober 2025

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (Sint Maarten) / 2018

Nrs. Gemeenschappelijk Hof SXM2023H0099 en SXM2023H00100

Nrs. Gerecht Sint Maarten SXM202101245 en SXM202101243

CONCLUSIE

P.J. Wattel

In de zaken van

[X1] BV en [X2] NV

tegen

Minister van Financiën van Sint Maarten

1 Overzicht

1.1

Deze zaken gaan om de vraag of de herbouw van een door orkaan Irma beschadigd hotel op Sint Maarten grond biedt voor een tax holiday van tien jaar voor de “bouw en eerste inrichting” van een hotel zoals bedoeld in art. 1(1)(b) van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH) (Sint Maarten).

1.2

Ik behandel de zaken in één conclusie omdat zij dezelfde feiten en hetzelfde geschil betreffen. Het enige verschil is dat in de ene zaak de eigenaar van het hotel optreedt ( [X2] NV) en in de andere zaak de exploitant van datzelfde hotel ( [X1] BV). [X1] is een 100%-dochtervennootschap van [X2] ; zij huurt het hotelgebouw van [X2] .

1.3

Het hotel is in 2017 zwaar beschadigd door de orkaan Irma. Het liet zich aanzien dat het gesloopt en herbouwd moest worden. De fundering, de stalen constructie, de betonnen vloeren en de kamerbalkons bleken echter behouden te kunnen worden. Die delen zijn ingepast in het herbouwontwerp. Het bestaande staalskelet is verstevigd en voorzien van nieuwe wanden, daken, gevels, ramen, deuren en afbouw. De infrastructuur is volledig vernieuwd. De totale kosten bedroegen NAf 59,148 miljoen. Het hotel is daarnaast uitgebreid, waarmee NAf 12,852 miljoen was gemoeid.

1.4

De belanghebbenden hebben beiden verzocht om te worden aangemerkt als ‘bedrijf’ in de zin van art. 1(1)(b) LBBH en om toekenning van de bijbehorende tien jaar vrijstelling ex art. 3 jis. 10 en 12 LBBH van de grondbelasting en van het verlaagde tarief voor de winst uit de exploitatie van het hotel(gebouw). Die verzoeken zijn gehonoreerd voor de uitbreiding, maar niet voor de herbouw omdat volgens de Minister van Financiën van Sint Maarten in zoverre geen sprake is van ‘’bouw en eerste inrichting’’ van een hotel zoals bedoeld in art. 1(1)(b) LBBH. De Minister heeft de tegen die afwijzingen gerichte bezwaren afgewezen.

1.5

Op de beroepen van de belanghebbenden daartegen heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten voor de uitleg van ‘’bouw en eerste inrichting’’ aansluiting gezocht bij uw rechtspraak over ‘radicale vernieuwing’ van een onroerende zaak onder de Wet IB 1964 (oud) en over ‘vervaardiging’ van een onroerende zaak onder de Wet op de omzetbelasting. Het Gerecht achtte niet aannemelijk dat de bouwkundige constructie van het hotel zodanig ingrijpend was gewijzigd dat daardoor in feite een nieuw gebouw is ontstaan.

1.6

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ niet analoog aan de Wet IB 1964 c.q. de Wet OB, maar autonoom uitgelegd, overigens met hetzelfde resultaat. Uit de parlementaire geschiedenis van de LBBH maakte het Hof op dat de tax holiday is bedoeld om investeringen in nieuw te vestigen hotels en andere ondernemingen op de eilanden te stimuleren door fiscale begunstiging met het oog op economische activiteit. ‘’Bouw en eerste inrichting’’ moet daarom zijns inziens opgevat worden als “initiële, ofwel eerste, bouw van een hotel en eerste inrichting daarvan”. Het Hof heeft er daarbij op gewezen dat in het oorspronkelijke art. 1(2) LBBH naast ‘’bouw en eerste inrichting’’ ook ‘’uitbreiding, verbetering en/of vernieuwing” werden genoemd en dat “verbetering en/of vernieuwing” in 1998 is geschrapt, hetgeen volgens hem impliceert dat verbetering en vernieuwing sindsdien niet (meer) in aanmerking komen voor de vrijstelling in de LBBH. Het Hof concludeerde dat geen sprake was van ‘’bouw en eerste inrichting’’, zodat geen recht bestond op vrijstelling.

1.7

Over de stelling van de belanghebbenden dat de Minister hen door aanmoediging om een vrijstellingsverzoek in te dienen zou hebben toegezegd dat zij niet alleen voor de uitbreiding, maar ook voor de herbouw in aanmerking zouden komen voor de tax holiday, overwoog het Hof dat de belanghebbenden tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur zo’n toezegging niet aannemelijk hebben gemaakt.

1.8

De belanghebbenden voeren twee klachten aan: het Hof heeft (i) de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(1)(b) LBBH onjuist, want te restrictief uitgelegd en (ii) onvoldoende gemotiveerd waarom hij het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel, heeft gepasseerd.

1.9

De Minister stelt bij verweer ad (i) dat het Hof terecht ‘’bouw en eerste inrichting’’ heeft uitgelegd als ‘’initiële, ofwel eerste, bouw van een hotel en eerste inrichting daarvan’’. Ad klacht (ii) meent hij dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden omdat de toekenning van de tax holiday aan een ander hotel waarmee de belanghebbenden zich vergelijken, geen vergelijkbaar geval betrof en dat het Hof met zijn oordeel dat geen sprake was van initiële/ eerste, bouw, het beroep op het gelijkheidsbeginsel impliciet maar onmiskenbaar heeft verworpen op inhoudelijke gronden.

1.10

Ad klacht (i): ik acht ’s Hofs uitleg van de LBBH correct. Uit diens parlementaire geschiedenis en considerans volgt dat de tax holiday is bedoeld om vestiging van nieuwe hotels te faciliteren; niet om bestaande en eerder gefaciliteerde hotels te behouden. ‘s Hofs uitleg strookt ook met de wetsgeschiedenis: art. 1(2) LBBH faciliteerde aanvankelijk ook ‘uitbreiding, verbetering en/of vernieuwing’, maar de term ‘verbetering en/of vernieuwing’ is in 1998 om versoberingsredenen geschrapt. Daaruit volgt dat ‘verbetering en/of vernieuwing’ niet onder (eerste) ‘bouw en eerste inrichting’ vallen en dat daarvoor de vrijstelling dus niet meer geldt, maar alleen voor nieuwbouw, inclusief uitbreidingsnieuwbouw. Of dat in casu vanuit een oogpunt van gelijke behandeling op basis van het doel van de regeling ook een logische uitkomst is, valt te bezien (zie 1.12 hieronder).

1.11

Ik meen daarom dat klacht (i) ongegrond is.

1.12

Ad klacht (ii): het Hof heeft het beroep op vertrouwen op uitlatingen van de minister afgewezen, maar is niet ingegaan op het beroep op het volgens de belanghebbenden gelijke geval van concurrent [A] dat eveneens herbouwd moest worden na Irma en dat wél belastingvrijstelling heeft gekregen. Dat beroep had mijns inziens opgevat moeten worden als een beroep op HR BNB 1984/196 (oogmerk van begunstiging) en het Hof had er op moeten responderen. Klacht (ii) treft daarom mijns inziens doel. Dat zou tot vernietiging en terugwijzing leiden, maar proceseconomisch en gezien art. 29e(2)(laatste volzin) AWR (feitelijke punten van ondergeschikte aard), lijkt het mij aangewezen dat u de zaak zelf afdoet: uit de bijlage bij de – weliswaar buiten de termijn ingediende – aanvullende motivering van de cassatieberoepen blijkt mijns inziens dat het geval van [A] niet vergelijkbaar is op basis van het criterium ‘bouw en eerste inrichting’. Ook als het Hof wél op dit beroep was ingegaan, zou hij mijns inziens dus niet tot een andere conclusie kunnen zijn gekomen dan dat vergelijkbaarheid noch begunstiging aannemelijk is, laat staan een oogmerk van begunstiging. Wel verdient opmerking dat weliswaar op basis van het wettelijke criterium (‘bouw en eerste inrichting’) het geval van [A] en dat van de belanghebbendes beslissend van elkaar verschillen, maar dat op basis van het doel van de regeling (aanmoediging van economische activiteit en toerisme) moeilijk valt in te zien waarom de herbouw van een geheel verwoest en daardoor onbruikbaar hotel ([A]) gunstiger behandeld wordt dan de herbouw van een weliswaar niet geheel verwoest, maar wel zwaar beschadigd hotel dat daardoor even onbruikbaar is (belanghebbenden). De wetgever heeft echter gekozen voor een bepaald criterium (‘bouw en eerste inrichting’) dat op zichzelf geschikt, objectief en neutraal is, en dan lijkt het mij niet aan de rechter om dat criterium op eigen gezag bij te buigen in Einzelfälle.

1.13

Met hun beroep bij het Hof op het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel hadden de belanghebbenden het oog op volgens hen onvoorzienbaar en onzorgvuldig ingetrokken begunstigend beleid dat zou blijken uit een uitspraak van de Raad van Beroep van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uit 2015. Ook aan dat beroep is het Hof voorbijgegaan. Ook dat zou in beginsel tot vernietiging en verwijzing leiden, maar ook op dit punt lijkt mij verwijzing zinloos omdat het dossier mijns inziens tot de conclusie dwingt dat de belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Minister het door hen gestelde begunstigende beleid voerde, laat staan onverhoeds ingetrokken zou hebben.

1.14

Ik geef u in overweging het cassatieberoep van de belanghebbenden ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

[X1] BV ( [X1] ) is een 100%-dochtervennootschap van [X2] NV ( [X2] ). [X2] is eigenaar van een hotelgebouw op Sint Maarten dat wordt verhuurd aan en geëxploiteerd door [X1] . Ik duid [X1] en [X2] tezamen aan als de belanghebbenden.

2.2

Ter zake van de exploitatie van het hotel(gebouw) heeft de Minister voor de jaren 1997-2007 beide belanghebbenden een tax holiday verleend op basis van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH) (Sint Maarten). In 2015 en 2016 is het hotel grondig gerenoveerd. De belanghebbenden hebben ter zake van die renovatie niet opnieuw fiscale faciliteiten ex de LBBH (Sint Maarten) gevraagd.

2.3

Het hotel is in 2017 zwaar beschadigd door de orkaan Irma. Naar het zich liet aanzien, moest het worden gesloopt en herbouwd, maar tijdens de sloop bleek dat de fundering, delen van de staalconstructie en vloeren behouden konden worden. Die delen zijn ingepast in het herbouwontwerp. De bestaande staalconstructie is verstevigd en het stalen geraamte en de vloeren zijn voorzien van nieuwe wanden, daken, gevels, ramen, deuren en afbouw. De infrastructuur is volledig vernieuwd. De totale kosten bedroegen NAf 59,148 mio. Het hotel is daarnaast uitgebreid, waarmee een bedrag van NAf 12,852 mio was gemoeid.

2.4

De belanghebbenden hebben op 24 april 2018 verzocht om te worden aangemerkt als ‘bedrijf’ in de zin van art. 1(1)(b) LBBH en om in aanmerking te komen voor de belasting-vrijstelling in art. 3 jis. 10 en 12 LBBH. Bij Landsbesluiten van 19 juli 2019 heeft de Minister die verzoeken slechts gehonoreerd voor de exploitatie van de uitbreiding van het hotel. Voor de exploitatie van de herbouw is geen belastingvrijstelling verleend omdat volgens de Minister geen sprake is van ‘’bouw en eerste inrichting’’ van een hotel zoals bedoeld in art. 1(1)(b) LBBH. De Minister heeft de tegen deze besluiten gerichte bezwaren bij Landsbesluiten van 5 resp. 3 augustus 2021 afgewezen.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten 1

2.5

Het Gerecht heeft het beroep van de belanghebbenden daartegen ongegrond verklaard. Hij heeft voor de uitleg van de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(1)(b) LBBH aansluiting gezocht bij uw rechtspraak over radicale vernieuwing van vastgoed onder de Wet IB 19642 en over de ‘vervaardiging’ van een onroerende zaak onder de Wet op de omzetbelasting3. Daarop baseerde het Gerecht dat ‘’bouw en eerste inrichting’’ vereist dat de werkzaamheden zo ingrijpend zijn geweest dat in wezen nieuwbouw is ontstaan. Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat de belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bestaande bouwkundige constructie van het hotel zodanig ingrijpend is gewijzigd dat in wezen een nieuw gebouw is ontstaan.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 4

2.6

Anders dan het Gerecht, heeft het Hof de term ’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(1)(b) LBBH autonoom uitgelegd, los van de betekenis van vergelijkbaar lijkende termen onder vigeur van de Nederlandse Wetten OB en IB 1964, omdat de LBBH een geheel eigen en ander doel heeft, namelijk stimulering en versterking van de regionale economieën van de landen die destijds deel uitmaakten van de toenmalige Nederlandse Antillen. Die autonome uitleg heeft de belanghebbenden overigens niet geholpen: het Hof heeft hun hogere beroepen ongegrond verklaard. Uit de Memorie van Toelichting bij (de voorganger van) de LBBH heeft het Hof afgeleid dat de tax holiday voorzien in de LBBH is bedoeld om investeringen in nieuw te vestigen of op te zetten ondernemingen op de eilanden te stimuleren door fiscale begunstiging. Het Hof heeft de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ daarom uitgelegd als ‘’initiële, ofwel eerste, bouw van een hotel en eerste inrichting daarvan’’. Het Hof heeft er daarbij op gewezen dat de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(2) van de oorspronkelijke LBBH is aangevuld met de termen ‘’uitbreiding, verbetering en/of vernieuwing’’, hetgeen volgens het Hof impliceert dat uitbreiding, verbetering en vernieuwing zonder die aanvulling niet in aanmerking zouden komen voor de vrijstelling en dat in elk geval vanaf de wijziging van de LBBH in 1998 een ‘’verbetering en/of vernieuwing’’ geen ‘’bouw en eerste inrichting’’ (meer) kan zijn. De fiscale faciliteit geldt sinds de aanpassing van de LBBH in 1998 nog slechts voor investeringen in (i) de initiële bouw en eerste inrichting van een hotel en (ii) uitbreiding van een bestaand hotel en eerste inrichting van die uitbreiding. Bij de belanghebbenden gaat het volgens het Hof om investeringen in een hotel en diens inrichting waarvan niet kan worden gezegd dat het vóór die investeringen niet bestond. Het Hof concludeerde dat geen sprake was van ‘’bouw en eerste inrichting’’ van een hotel, zodat geen recht op belastingvrijstelling bestaat.

2.7

Over de stelling van de belanghebbenden dat de Minister hen door aanmoediging om een vrijstellingsverzoek in te dienen zou hebben toegezegd dat zij niet alleen voor de uitbreiding, maar ook voor de herbouw in aanmerking zouden komen voor de tax holiday, overwoog het Hof dat zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de Minister zo’n toezegging niet aannemelijk hebben gemaakt.

3 Het geding in cassatie

3.1

De belanghebbenden hebben tijdig twee beroepschriften in cassatie ingediend. Die beroepschriften vermelden beide dat de belanghebbende:

“(...) van oordeel (is) dat de (...) uitspraak van het Hof, inhoudende dat een restrictieve uitleg van het begrip “bouw en eerste inrichting” verhindert dat [de belanghebbende] kan worden aangemerkt als bedrijf in de zin van de LBBH is gebaseerd op onjuiste gronden en daarom niet in stand kan blijven.

Omdat in de (...) uitspraak van het Hof niet c.q. onvoldoende is gemotiveerd waarom het door [de belanghebbende] gedane verzoek om toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het gelijkheidsbeginsel wordt gepasseerd.

Terzake van de nadere formulering en motivering van de gronden van het cassatieberoep verzoek ik u mij daarvoor een nadere termijn te stellen.”

Ik meen dat hun cassatieberoepen aldus voldoende gemotiveerd zijn om die ontvankelijk te achten.

3.2

Ik merk ad de ontvankelijkheid nog wel het volgende op: de belanghebbenden procederen niet digitaal. Ik begrijp uit de correspondentie dat onduidelijk is of hun advocaat, die een domicilie in Nederland heeft aangewezen, ook een Nederlandse advocatenpas of BSN-nummer heeft, wat tot digitaal procederen zou verplichten.

3.3

Op 20 februari 2025 heeft uw griffier de belanghebbenden op hun boven (3.1) geciteerde verzoek zes weken de tijd gegeven om hun cassatieberoepen nader te motiveren. Op 4 april 2025, dus één dag te laat, zijn nadere motiveringen ingekomen. De regeling van art. 6:9(2) Awb die voor het cassatieberoepschrift geldt, geldt niet voor de termijn voor verzuimherstel.5 Ik ga er daarom vanuit dat u in beginsel geen acht slaat op die nadere toelichtingen.6

3.4

De Minister is in beide zaken bij verweer ingegaan op de nadere toelichtingen. Op 1 augustus 2025 heeft uw griffier de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een conclusie van repliek in te dienen. De belanghebbenden hebben daarvan gebruik gemaakt, maar ook hun replieken zijn te laat ingekomen op uw griffie, op 1 september 2025; zij hadden uiterlijk op 29 augustus 2025 moeten zijn ontvangen. Ik ga er daarom vanuit dat u in beginsel ook op die replieken geen acht slaat.

3.5

Ik lees in de beroepschriften twee klachten: het Hof heeft (i) de term ’bouw en eerste inrichting’’ in art. 1(1)(b) LBBH onjuist, want te restrictief uitgelegd en (ii) onvoldoende gemotiveerd waarom hij het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het gelijkheidsbeginsel, heeft gepasseerd.

3.6

De Minister meent dat het Hof de term ‘’bouw en eerste inrichting’’ terecht heeft uitgelegd als ‘’initiële, ofwel eerste, bouw van een hotel en eerste inrichting daarvan’’. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel acht hij ongegrond omdat hij het geval waarop de belanghebbenden zich beroepen niet vergelijkbaar acht. Het Hof heeft zijns inziens overigens met het oordeel dat geen sprake is van initiële of eerste bouw van een hotel het beroep op het gelijkheidsbeginsel impliciet maar onmiskenbaar inhoudelijk verworpen.

4 De regeling van de tax holiday

5 De term ‘bouw en eerste inrichting’ in art. 1(1)(b) LBBH (klacht (i))

6 Het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (klacht (ii))

7 Conclusie