Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1124, 24/03111
Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1124, 24/03111
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2025
- Datum publicatie
- 17 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:1124
- Zaaknummer
- 24/03111
Inhoudsindicatie
Bijlage: ECLI:NL:PHR:2025:1074
Art. 40(2) Wet WOZ. Vallen indexeringspercentages en hun onderbouwing onder de reikwijdte van art. 40(2) Wet WOZ? Hoe begrip “de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde” af te bakenen? Terugkomen van HR BNB 2023/156?
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/03111
Datum 17 oktober 2025
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Wet waardering onroerende zaken 2021
Nr. Gerechtshof 22/1854
CONCLUSIE
M.R.T. Pauwels
In de zaak van
[X] (belanghebbende)
tegen
het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking
gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (Dagelijks Bestuur van BghU)
1 Inleiding en overzicht
Er zijn diverse zaken bij de Hoge Raad aanhangig waarin het gerechtshof een oordeel heeft gegeven of de heffingsambtenaar een afschrift van bepaalde gegevens had moeten verstrekken op de voet van art. 40(2) Wet WOZ. Ik heb enige van die zaken (alsnog) geselecteerd voor conclusie, waaronder de onderhavige zaak. Bij de conclusies in de geselecteerde zaken hoort een gemeenschappelijke bijlage (de Bijlage).
In de Bijlage staat centraal het begrip “de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde” in art. 40(2) Wet WOZ. Mijn analyse in de Bijlage mondt erin uit dat ik de Hoge Raad in overweging geef dat begrip zo uit te leggen dat daaronder wordt verstaan de gegevens die zijn vermeld in een taxatieverslag dat is vastgesteld in overeenstemming met een modeltaxatieverslag als bedoeld in art. 6 Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling, alsmede – als het om een woning gaat – de secundaire objectkenmerken van die woning voor zover die niet in het taxatieverslag zijn vermeld maar wel zijn gebruikt bij de waardebepaling.
In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet vallen onder art. 40(2) Wet WOZ.
Belanghebbende heeft één middel voorgesteld met een rechtsklacht over dat oordeel. Dit middel faalt gelet op de in 1.2 vermelde uitleg van art. 40(2) Wet WOZ die ik voorsta.
Het beroep in cassatie is daarom naar mijn mening ongegrond.
2 De feiten en het geding voor het Hof
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking die te zijnen aanzien is genomen voor het jaar 2021. Voor zover thans nog van belang, is in het bezwaarschrift verzocht om (de onderbouwing van) de indexering naar de waardepeildatum voor de woning en de referentie-objecten.
Het is niet in geschil dat belanghebbende daarmee een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan. Evenmin is in geschil dat de heffingsambtenaar van BghU (de Heffingsambtenaar) niet volledig heeft voldaan aan dit verzoek uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.1
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof). Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.2
Voor het Hof was onder meer in geschil of aanleiding bestaat voor vergoeding van de kosten voor het geding in (hoger) beroep en bezwaar. Dit geschilpunt spitste zich toe op de vraag of de Heffingsambtenaar de verplichting van art. 40(2) Wet WOZ heeft geschonden. Het Hof heeft geoordeeld van niet.
Het Hof (rov. 4.7) heeft geoordeeld dat de indexeringspercentages en de onderbouwingen daarvan niet vallen onder art. 40(2) Wet WOZ, zodat de Heffingsambtenaar deze gegevens niet heeft hoeven te verstrekken aan belanghebbende. Het Hof heeft voor de gronden van zijn oordeel verwezen naar rov. 4.14 van een uitspraak van hetzelfde gerechtshof van 23 april 2024.3 Deze uitspraak is geciteerd in de Bijlage, punt 6.9. Het komt mij overigens voor dat het Hof ook bedoelt te verwijzen naar rov. 4.15 van die uitspraak, omdat in die rechtsoverweging de opvatting over de onderbouwing van de indexeringspercentages is neergelegd.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft op regelmatige wijze en ook tijdig beroep in cassatie ingesteld. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft niet gerepliceerd.
Belanghebbende stelt één middel voor, dat zich richt tegen het in 2.6 vermelde oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat de indexering en haar onderbouwing vallen onder art. 40(2) Wet WOZ. Als de indexering tot stand komt via een rekenkundig model, zoals het Hof heeft overwogen, valt zij niet daarom buiten dit artikellid. Integendeel, juist daarom valt zij daarbinnen want dan doet zich een zogeheten black box voor. Als de indexering tot stand komt op een andere wijze, valt zij daaronder. Ook dan is het voor belanghebbende van belang te weten hoe er is geïndexeerd want dit kan leiden tot aanzienlijke waardeverschillen. Bovendien heeft de Heffingsambtenaar in beroep méér gegevens verstrekt over de indexering dan wat is verstrekt uiterlijk bij het doen van de uitspraak op bezwaar.