Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1127, 24/03057
Parket bij de Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1127, 24/03057
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2025
- Datum publicatie
- 17 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:1127
- Zaaknummer
- 24/03057
Inhoudsindicatie
Bijlage: ECLI:NL:PHR:2025:1074
Art. 40(2) Wet WOZ. Vallen VvE-reservecorrecties onder de reikwijdte van art. 40(2) Wet WOZ? Hoe begrip “de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde” af te bakenen? Terugkomen van HR BNB 2023/156?
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/03057
Datum 17 oktober 2025
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Wet waardering onroerende zaken 2021
Nr. Gerechtshof 22/1965
Nr. Rechtbank 21/5445
CONCLUSIE
M.R.T. Pauwels
In de zaak van
[X] (belanghebbende)
tegen
het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BghU) (het Dagelijks Bestuur)
1 Inleiding en overzicht
Er zijn diverse zaken bij de Hoge Raad aanhangig waarin het gerechtshof een oordeel heeft gegeven of de heffingsambtenaar een afschrift van bepaalde gegevens had moeten verstrekken op de voet van art. 40(2) Wet WOZ. Ik heb enige van die zaken (alsnog) geselecteerd voor conclusie, waaronder de onderhavige zaak. Bij de conclusies in de geselecteerde zaken hoort een gemeenschappelijke bijlage (de Bijlage).
In de Bijlage staat centraal het begrip “de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde” in art. 40(2) Wet WOZ. Mijn analyse in de Bijlage mondt erin uit dat ik de Hoge Raad in overweging geef dat begrip zo uit te leggen dat daaronder wordt verstaan de gegevens die zijn vermeld in een taxatieverslag dat is vastgesteld in overeenstemming met een modeltaxatieverslag als bedoeld in art. 6 Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling, alsmede – als het om een woning gaat – de secundaire objectkenmerken van die woning voor zover die niet in het taxatieverslag zijn vermeld maar wel zijn gebruikt bij de waardebepaling.
In deze zaak gaat het wat betreft de gevraagde en niet verstrekte gegevens om KOUDVL-correcties en VvE-reservecorrecties. Het Hof heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar art. 40(2) Wet WOZ heeft geschonden door KOUDVL-correcties niet te verstrekken. Het heeft vervolgens echter deze schending gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb en overigens geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Het Hof heeft in het midden gelaten of de Heffingsambtenaar art. 40(2) Wet WOZ heeft geschonden door VvE-reservecorrecties niet te verstrekken, omdat ook als daarvan sprake zou zijn, de schending zou worden gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb en er geen aanleiding zou zijn voor een proceskostenveroordeling.
Belanghebbende stelt twee middelen van cassatie voor. Middel I klaagt erover dat het Hof ten onrechte de beroepsgrond dat art. 40(2) Wet WOZ is geschonden, buiten beschouwing heeft gelaten. Middel II betoogt dat een schending van art. 40(2) Wet WOZ in geen geval is te passeren met toepassing van art. 6:22 Awb.
Middel I faalt voor zover het betrekking heeft op KOUDVL-correcties (4.2). Voor zover het betrekking heeft op VvE-reservecorrecties kan het middel niet tot cassatie leiden, reeds omdat VvE-reservecorrecties niet onder art. 40(2) Wet WOZ vallen, gelet op de in 1.2 vermelde uitleg van art. 40(2) Wet WOZ die ik voorsta (zie 4.5-4.6).
Het lot van middel II hangt ervan af hoe (welwillend) de toelichting op het middel wordt gelezen. De kernklacht over de toepassing van art. 6:22 Awb slaagt namelijk niet (4.8-4.10). Vraag is of in de toelichting ook een klacht kan worden gelezen over het oordeel van het Hof dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling (ondanks de schending van art. 40(2) Wet WOZ). Ik meen van wel (4.11). Daarvan uitgaande slaagt het middel, gelet op HR BNB 2025/44 (4.12).
Het beroep in cassatie is daarom naar mijn mening gegrond.
2 De feiten en het geding voor het Hof
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking die te zijnen aanzien is genomen voor het jaar 2021. Voor zover thans nog van belang, is in het bezwaarschrift verzocht om kwaliteits-, onderhouds-, uitstralings-, doelmatigheids-, voorzienings- en liggingscorrecties (KOUDVL-correcties) en om correcties voor reserves van een vereniging van eigenaren (VvE-reservecorrecties).
Het is niet in geschil dat belanghebbende daarmee een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan. Evenmin is in geschil dat de heffingsambtenaar van BghU (de Heffingsambtenaar) niet heeft voldaan aan dit verzoek uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.1
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof). Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.2
Voor het Hof was onder meer in geschil of aanleiding bestaat voor vergoeding van de proceskosten. Dit geschilpunt spitste zich toe op de vraag of de Heffingsambtenaar de verplichting van art. 40(2) Wet WOZ heeft geschonden. Het Hof heeft geoordeeld van wel.
Voor zover het verzoek ziet op KOUDVL-correcties, heeft het Hof overwogen (rov. 4.10) dat art. 40(2) Wet WOZ zich uitstrekt tot die correcties en dat de Heffingsambtenaar dit artikellid heeft geschonden door de correcties niet op verzoek te verstrekken.
Het Hof (rov. 4.11) heeft de schending van art. 40(2) Wet WOZ gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb op de grond dat deze schending belanghebbende niet heeft benadeeld. Het Hof heeft namelijk aannemelijk geacht dat hij ook beroep zou hebben ingesteld wanneer de Heffingsambtenaar dit artikellid niet zou hebben geschonden.
Het Hof (rov. 4.11) heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van griffierecht, omdat aannemelijk is dat belanghebbende ook kosten zou hebben gemaakt als art. 40(2) Wet WOZ niet zou zijn geschonden.
Het Hof (rov. 4.12) laat in het midden of de Heffingsambtenaar art. 40(2) Wet WOZ heeft geschonden door geen VvE-gegevens te verstrekken. Reden is, zo begrijp ik, dat ook als daarvan sprake zou zijn, deze schending zou worden gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb en er geen aanleiding zou zijn voor een proceskostenvergoeding.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft op regelmatige wijze en ook tijdig beroep in cassatie ingesteld. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gerepliceerd. Het Dagelijks Bestuur heeft niet gedupliceerd.
Belanghebbende stelt twee middelen voor.
Middel I klaagt erover dat het Hof ten onrechte de beroepsgrond dat art. 40(2) Wet WOZ is geschonden, buiten beschouwing heeft gelaten.
Middel II betoogt dat een schending van art. 40(2) Wet WOZ in geen geval is te passeren met toepassing van art. 6:22 Awb.