Parket bij de Hoge Raad, 02-05-2025, ECLI:NL:PHR:2025:507, 24/03847
Parket bij de Hoge Raad, 02-05-2025, ECLI:NL:PHR:2025:507, 24/03847
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 mei 2025
- Datum publicatie
- 16 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:507
- Zaaknummer
- 24/03847
Inhoudsindicatie
Art. 8:113(2) Awb; judiciële lus. Moet de toepassing van de judiciële lus door de hogerberoepsrechter worden gemotiveerd? Geen belang in cassatie bij klacht over huwelijkse staat.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/03847
Datum 2 mei 2025
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014-2020
Nr. Gerechtshof 23/195 t/m 23/203, 23/124 t/m 23/126 en 23/130
Nr. Rechtbank BRE 20/6194, BRE 20/6195, BRE 20/6196, BRE 21/821
CONCLUSIE
R.J. Koopman
In de zaak van
[X]
tegen
staatssecretaris van Financiën
1 Inleiding
In deze zaak heeft het Gerechtshof de judiciële lus toegepast zonder die toepassing te motiveren. In deze conclusie ga ik in op de vraag of het gebruik van de judiciële lus door de hogerberoepsrechter moet worden gemotiveerd.
Belanghebbende komt op tegen aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2020. Het Hof oordeelde dat in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden. Overeenkomstig belanghebbendes verzoek wees het Hof de desbetreffende zaken terug naar de Inspecteur met de opdracht belanghebbende alsnog volgens de regels te horen en opnieuw uitspraken op bezwaar te doen. Het Hof bepaalde daarbij met toepassing van art. 8:113(2) Awb dat belanghebbende, indien hij beroep tegen de nieuwe uitspraken op bezwaar instelt, zulks bij het Hof dient te doen (de judiciële lus).
Belanghebbende komt in cassatie onder aanvoering van twee klachten. Met de eerste klacht brengt belanghebbende naar voren dat het Hof abusievelijk heeft overwogen dat hij gehuwd is met zijn fiscaal partner en dat hij hierdoor wordt benadeeld (3.3). De tweede klacht komt op tegen de toepassing van de judiciële lus door het Hof naar aanleiding van de schending van het hoorrecht (3.4).
In hoofdstuk 4 behandel ik de judiciële lus. Eerst vermeld ik enkele relevante passages uit de parlementaire behandeling van de Wet aanpassing bestuursrecht (4.2-4.6). Daarna ga ik in op de algemene ontwikkeling van de judiciële lus in de rechtspraak. Zowel de Hoge Raad, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) als de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hebben de toepassing van de judiciële lus gemotiveerd met een standaardoverweging (4.7-4.8). Uit de bestuursrechtspraak en de literatuur rijst het beeld dat de hoogste bestuursrechters wat losser en pragmatischer omgaan met de judiciële lus dan de wetgever wellicht voor ogen heeft gehad (4.9-4.11). Ik sluit af met een kort rechtsvergelijkend onderzoek naar de toepassing van de judiciële lus door hogerberoepsrechters in belastingzaken (4.12-4.17). Opvallend genoeg lijkt er een trend in de tijd te zijn dat de toepassing van de judiciële lus minder wordt gemotiveerd naarmate de tijd vordert.
In hoofdstuk 5 beoordeel ik het beroep in cassatie. Ik meen dat de eerste klacht faalt (5.1-5.5). Hoewel ik denk dat de klacht terecht is aangevoerd, denk ik niet dat het tot cassatie kan leiden, omdat belanghebbende door de overweging van het Hof niet wordt benadeeld.
Ook de tweede klacht faalt mijns inziens (5.6-5.19). De wetgever heeft de rechter nergens tot een specifiek op de judiciële lus toegespitste motivering verplicht, en heeft ook niet de rechter verplicht om een voorgenomen judiciële lus aan partijen voor te leggen. Verder volgt uit de wetsgeschiedenis dat niet in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de judiciële lus de uitzondering op de hoofdregel is. Ook in de rechtspraktijk springt men soepel met de judiciële lus om. Mijns inziens geldt voor de (motivering van de) toepassing van de judiciële lus wat ook voor het gebruik van aan de rechter toekomende andere bevoegdheden in bredere zin geldt: de omvang van de motiveringsplicht varieert in een glijdende schaal die afhangt van het partijdebat en de impact van het gebruik van die bevoegdheid. Ik meen dat, gelet op de omstandigheden in deze zaak, de rechter kon volstaan met de beslissing dat de judiciële lus wordt toegepast, zonder nadere motivering van het gebruik van die bevoegdheid.
In algemene zin merk ik op (5.19) dat het mijns inziens aanbeveling verdient dat de bestuursrechter in hoger beroep de eventuele toepassing van de judiciële lus aan partijen voorhoudt en hen in de gelegenheid stelt zich daarover uit te laten. Voorts verdient mijns inziens aanbeveling dat de hogerberoepsrechter in zijn uitspraak motiveert waarom bij terugwijzing van een zaak naar de bezwaarfase wel of niet de judiciële lus wordt toegepast, ook als daar cassatietechnisch geen noodzaak toe bestaat, en het liefst dan ook niet met een standaardzinnetje.