Parket bij de Hoge Raad, 11-03-2025, ECLI:NL:PHR:2025:574, 22/04408
Parket bij de Hoge Raad, 11-03-2025, ECLI:NL:PHR:2025:574, 22/04408
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 maart 2025
- Datum publicatie
- 20 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:574
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2025:779
- Zaaknummer
- 22/04408
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (art. 225.1 Sr). 1. Geldigheid dagvaarding, voldoende duidelijke feitelijke omschrijving? 2. Heeft hof toereikende redenen opgegeven voor afwijken van uos? 3. Strafmotivering. 4. Duur proeftijd. 5. Begrijpelijkheid rechtsgevolg dat door hof is verbonden aan overschrijding redelijke termijn. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04408
Zitting 11 maart 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedatum] 1948,
hierna: de verdachte
-
De verdachte is bij arrest van 22 november 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Voorts heeft het hof de teruggave aan de verdachte gelast van enkele inbeslaggenomen voorwerpen.
-
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, advocaten in Amsterdam, hebben vijf middelen van cassatie voorgesteld.
-
Inzake de procesgang in deze zaak merk ik het volgende op. De rechtbank Amsterdam (op 21 februari 2017) en het gerechtshof Amsterdam (op 25 november 2019) hebben de verdachte eerder veroordeeld wegens het ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’. De eerdere veroordeling door het hof is door Uw Raad vernietigd; het oordeel van het hof ‘dat de verdachte - die onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan voor de in de bewezenverklaring genoemde belastingplichtige personen - kan worden aangemerkt als ‘degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doet’ als bedoeld in artikel 69 lid 2 AWR’ getuigde van een onjuiste rechtsopvatting.1
Bespreking van het eerste middel
4. Het eerste middel bevat de klacht dat de verwerping van het verweer dat de dagvaarding nietig is vanwege het ontbreken van een voldoende duidelijke feitelijke omschrijving blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd. In de toelichting is vermeld dat dit middel enkel betrekking heeft op de tenlastelegging en bewezenverklaring van art. 225, eerste lid, Sr
5. Aan de verdachte is blijkens het bestreden arrest ‘voor zover in hoger beroep nog aan de orde’ tenlastegelegd dat:
‘hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in elk geval één of meerdere, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 waaronder (onder meer):
- ten name van [betrokkene 1] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2008 (D-076) en/of 2009 (D077) en/of 2010 (D-078) en/of 2011 (D-079) en/of
- ten name van [betrokkene 2] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2009 (D-083) en/of 2010 (D-084) en/of 2011 (D-085) en/of 2012 (D-086) en/of
- ten name van [betrokkene 3] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-020) en/of 2012 (D-021) en/of
- ten name van [betrokkene 4] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-119) en/of 2012 (D-120) en/of 2013 (D-121)
- ten name van [betrokkene 5] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-048) en/of 2012 (D-049) en/of
- ten name van [betrokkene 6] (een) aangifte(n) IB over het jaar 2012 (D-096)
opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst (elektronisch) ingeleverde en/of ingediende aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, te weten:
- aftrekpost(en) voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen, en/of
- aftrekpost(en) voor levensonderhoud van kinderen, en/of
- aftrekpost(en) voor ziektekosten (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor (specifieke) zorgkosten en/of
- aftrekpost(en) voor giften en/of
- aftrekpost(en) voor reiskosten en/of
- aftrekpost(en) voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner), en/of
- andere aftrekpost(en) (partner)
terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n)/ertoe heeft/hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven
en/of
hij, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, te weten een groot aantal, in elk geval één of meerdere, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, waaronder (onder meer)
- ten name van [betrokkene 1] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2008 (D-076) en/of 2009 (D077) en/of 2010 (D-078) en/of 2011 (D-079) en/of
- ten name van [betrokkene 2] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2009 (D-083) en/of 2010 (D-084) en/of 2011 (D-085) en/of 2012 (D-086) en/of
- ten name van [betrokkene 3] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-020) en/of 2012 (D-021) en/of
- ten name van [betrokkene 4] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-119) en/of 2012 (D-120) en/of 2013(D-121)
- ten name van [betrokkene 5] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-048) en/of 2012 (D-049) en/of
- ten name van [betrokkene 6] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-095) en/of 2012 (D-096) en/of 2013(D-097)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid op/in dat/die geschrift(en) (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, waaronder:
- aftrekpost(en) voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen, en/of
- aftrekpost(en) voor levensonderhoud van kinderen, en/of
- aftrekpost(en) voor ziektekosten (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor (specifieke) zorgkosten en/of
- aftrekpost(en) voor giften en/of
- aftrekpost(en) voor reiskosten en/of
- aftrekpost(en) voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner), en/of
- andere aftrekpost(en) (partner)
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.’
6. De raadsvrouw van de verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 8 november 2022 blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal een preliminair verweer gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. Dit verweer luidt als volgt (met weglating van een voetnoot):
‘Preliminair verweer:
Nietige dagvaarding:
1. Art. 261 Sv eist dat de dagvaarding een voldoende duidelijke feitelijke omschrijving, inclusief vermelding van tijd en plaats, van het strafrechtelijk vervolgde gebeuren behelst. De dagvaarding heeft een grondslagfunctie en een informatiefunctie. Voor wat betreft de grondslag geldt dat de beraadslaging en beslissing van uw gerechtshof op grond van de tenlastelegging plaatsvindt (art. 350 Sv) en daarom moet daaruit precies blijken wat aan dient wordt verweten. Daarnaast moet de dagvaarding de verdachte in voldoende precieze termen informeren over de beschuldiging zodat hij daaruit kan begrijpen waarvoor hij zich moet verantwoorden en, nog belangrijker, in de gelegenheid is zich op een adequate wijze tegen de aanklacht te verdedigen (art. 6 EVRM).
2. Vermelding van tijd en plaats is hier niet het probleem. Wel dat uit de dagvaarding niet kan volgen wat cliënt nu precies wordt verweten, de dagvaarding bevat een onvoldoende feitelijke omschrijving daarvan. Ik zal dit voor beide op de tenlastelegging vermelde feiten betogen, ondanks het feit dat de uitspraak van de HR waarbij de veroordeling ter zake van art. 69 lid 2 AWR is vernietigd en naar mijn mening daarvoor geen veroordeling meer zal kunnen volgen: de vraag naar de geldigheid van de dagvaarding gaat nu eenmaal vooraf aan de andere vragen.
3. Waar mankeert het in deze aan? Er staat in beide onderdelen van de tenlastelegging opgenomen dat client met betrekking tot een groot aantal, althans zes specifiek genoemde digitale aangiften IB onjuist of onvolledig aangiften heeft gedaan en/of deze valselijk heeft opgemaakt of vervalst door op/in die geschriften telkens te hoge en/of gefingeerde aftrekpost(en) op te geven, waaronder in de tenlastelegging genoemde 9 specifiek genoemde aftrekposten.
4. Uit deze dagvaarding kan niet in zijn algemeenheid, ten aanzien van het ‘grote aantal’ digitale aangiften dat daarin wordt genoemd, maar ook niet per aangifte volgen waaruit de onjuiste of onvolledigheid resp. het valselijk opmaken en/of in strijd met de waarheid opgeven in concreto zou hebben bestaan. Meer nog: er kan niet anders uit worden geconcludeerd dan dat client wordt verweten bij elk van de genoemde aangiften in ieder geval (‘waaronder’) ál de 9 in de tenlastelegging vermelde te hoge of gefingeerde aftrekposten heeft opgegeven en daarmee die aangiften valselijk en/of in strijd met de waarheid zou hebben opgemaakt.
5. Het woordje ‘waaronder’ en de toevoeging ‘en/of’ dat nog in de tenlastelegging her en der staat vermeld, helpt de steller van de tenlastelegging daarbij niet. Integendeel zelfs. Die woordjes suggereren dat client of u als rechter zelf maar moeten gaan uitzoeken of cliënt bij de aangifte van [betrokkene 1] , om maar een voorbeeld te noemen, ziektekosten als aftrekpost heeft opgegeven, of dat het in dat geval gaat om giften, of om levensonderhoud voor kinderen of mogelijk nog een van de andere 9 aftrekposten.
6. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling van een tenlastelegging. Het Openbaar Ministerie moet duidelijk maken waaruit bij een specifieke aangifte de onjuistheid, onvolledigheid dan wel valsheid zou hebben bestaan. Client weet nu niet wat hem precies wordt verweten en waartegen hij zich moet verdedigen, aan de informatiefunctie wordt ernstig tekort gedaan.
7. Dat wordt niet anders als bij de tenlastelegging het dossier wordt betrokken: dat beslaat immers een verhuisdoos vol met processen-verbaal waarin veel aangiften en aftrekposten zijn opgenomen. Het is een woud aan aangiften en aftrekposten dat maakt dat onduidelijk is waartegen client zich heeft te verdedigen. Dat geldt voor het ‘groot aantal’ aangiften waarvan de tenlastelegging melding maakt, maar net zozeer voor de 6 aangiften die specifiek zijn genoemd.
8. De aanklacht is op deze manier voor client niet te begrijpen én hij kan zich er niet adequaat tegen verdedigen. Dat kun je ook terugzien in de verhandeling op de zitting in eerste aanleg en die op de zitting in het vorige hoger beroep: de vraagstelling aan client daar is telkens heel algemeen en client geeft in diezelfde algemeenheid antwoorden op de vragen. Ja, er zijn aftrekposten opgegeven, maar welke bij wie en of client dat voor die concrete aangifte heeft gedaan naar aanleiding van door de betrokkene aangeleverde bewijzen en zo ja welke, dat is op de zittingen niet besproken. Zelfs op de zittingen werd aan client niet duidelijk gemaakt wat hem bij welke aangifte nu specifiek aan onjuistheid, onvolledigheid dan wel valsheid werd verweten.
9. Ook als het gaat om de grondslagfunctie, iets dat ú aangaat, ontbeert de dagvaarding een voldoende duidelijke en feitelijke opgave van de feiten die client worden verweten. Dat heeft consequenties. Er is in dat verband door Reijntjes wel gezegd dat dat het Openbaar Ministerie er geen 'zoekplaatje' of ‘grabbelton’ van mag maken. Dat is wel wat het Openbaar Ministerie hier doet: het gooit alles in een grote grabbelton en zegt tegen u, raadsheren, en tegen ons verdediging, zoek het maar uit. Plak bij elke aangifte maar de aftrekpost die u denkt dat toepasselijk is. Dat kan niet.
10. Ik citeer ook het voorbeeld dat Reijntjes geeft, meer in het bijzonder als het gaat om valsheid in geschrifte en de eisen waaraan een dagvaarding in dat geval moet voldoen:
“Wanneer iemand een reeks valsheden in geschrift heeft begaan, moet de tenlastelegging niet alleen aangeven waarin de valsheid heeft bestaan, maar ook op welke gevallen zij precies doelt. Verzuim geeft vooral aanleiding tot nietigheid indien sommige van de (mogelijk bedoelde) valsheden omstreden zijn, en andere niet.”
11. Alle valsheden zijn hier omstreden; cliënt heeft immers aangegeven dat hij op basis van wat hem aan bewijzen door de betreffende cliënten is getoond tot de opgave van aftrekposten is gekomen.
12. En er is eigenlijk geen mooier voorbeeld te vinden dat illustreert tot welke rare gevolgen deze tenlastelegging leidt dan deze zaak zelf.
13. Uw hof was namelijk de vorige keer ook gebonden aan deze tenlastelegging en toen u tot een bewezenverklaring van art 69 lid 2 AWR kwam, kon u in verband met de grondslag niet anders bewezenverklaren dan dat álle zes de aangiften IB onjuist en onvolledig waren gedaan doordat te hoge en gefingeerde aftrekposten waren opgegeven, te weten...... en dan volgen er 8 aftrekposten, onderscheiden door het woordje ‘en’. Ik heb deze bewezenverklaring nog even in de pleitnota opgenomen, dan kunt u dat ter illustratie bekijken, ik zal het niet helemaal voorlezen:
- ten name van [betrokkene 1] aangiften IB over de jaren 2008 (D-076) en 2009 (D077) en 2010 (D078) en 2011 (D-079) en
- ten name van [betrokkene 2] aangiften IB over de jaren 2009 (D083) en 2010 (D-084) en 2011 (D-085) en 2012 (D-086) en
- ten name van [betrokkene 3] aangiften IB over de jaren 2011 (D020) en 2012 (D-021) en
- ten name van [betrokkene 4] aangiften IB over de jaren 2011 (D-119), 2012 (D-120) en 2013 (D-121)
- ten name van [betrokkene 5] aangiften IB over de jaren 2011 (D-048) en 2012 (D-049) en
- ten name van [betrokkene 6] een aangifte IB over het jaar 2012 (D-096),
opzettelijk onjuist heeft gedaan, immers heeft hij op de bij de Belastingdienst elektronisch ingediende aangiftebiljetten inkomstenbelasting over de jaren 2008, 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013 te hoge en gefingeerde aftrekposten opgegeven, te weten
- aftrekposten voor studiekosten en andere scholingsuitgaven en
- aftrekposten voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen en
- aftrekposten voor levensonderhoud van kinderen en
- aftrekposten voor ziektekosten en
- aftrekposten voor specifieke zorgkosten en
- aftrekposten voor giften en
- aftrekposten voor reiskosten en
- aftrekposten voor buitengewone uitgaven (BGU)
14. Volgens deze – uw - bewezenverklaring zou client dus alle 8 de aftrekposten bij alle 6 de cliënten hebben opgenomen in de aangifte IB. Dat dit niet kan kloppen, volgt al uit de bewijsmiddelen. Zie alleen al [betrokkene 1] van wie uit de bewijsmiddelen van uw gerechtshof in het vernietigde arrest volgt dat alleen de zorgkosten als aftrekposten zijn opgegeven, en dus niet de andere 7 aftrekposten. Datzelfde ook voor de overige 5 personen die in de tenlastelegging zijn genoemd: bij geen van hen zijn alle aftrekposten opgegeven. Welke wel zijn opgegeven en vermeend vals zijn, kan uit de tenlastelegging niet blijken.
15. De conclusie luidt dan ook dat de dagvaarding een voldoende duidelijke feitelijke omschrijving ontbeert en dus, gelet op art. 261 Sv, nietig is.
Ik verzoek u de dagvaarding nietig te verklaren.’
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022 houdt inzake het gevoerde verweer voorts het volgende in:
‘De advocaat-generaal concludeert tot verwerping van dit verweer. Hij voert daartoe aan:
De tenlastelegging dient voldoende duidelijk te zijn in samenhang met het dossier. Het is een omvangrijk dossier. Het verwijt moet voor de verdachte begrijpelijk zijn. Ik meen dat in samenhang bezien met het dossier voldoende duidelijk is ten aanzien van welke personen het verwijt wordt gemaakt. De zaak wordt vandaag voor de derde keer inhoudelijk behandeld. Tot nu toe is het voor de verdachte voldoende duidelijk geweest wat het verwijt tegen hem inhield. Het openbaar ministerie gaat er niet in mee dat de verdachte nu voor het eerst zegt dat hij niet begrijpt wat het verwijt is dat hem wordt gemaakt. De redactie van de tenlastelegging is daarnaast voldoende duidelijk. Na de zinsnede ‘waaronder’, wordt een zevental namen genoemd. Dat kan blijven staan. Subsidiair stel ik mij op het standpunt dat de zinsnede ‘waaronder/onder meer’ vervalt. Dan blijft over het zevental personen dat betrokken is bij de belastingaangiften. Het tweede punt van de raadsvrouw is dat onvoldoende duidelijk zou zijn welke onjuiste aangifte bij welk persoon hoort. Niet is vereist dat voor ieder natuurlijk persoon wordt opgegeven welke aftrekpost onjuist is.
Het hof onderbreekt het onderzoek kort voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat het verweer wordt verworpen op de navolgende gronden. De efficiënte wijze waarop deze feiten ten laste zijn gelegd, in samenhang met het omvangrijke dossier, voldoet aan de maatstaf die in de jurisprudentie wordt gesteld. Daarbij is niet van belang dat dit verweer nog niet eerder is gevoerd.’
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022 houdt voorts in dat de raadsvrouw het woord tot verdediging voert aan de hand van haar overgelegde pleitnotities. Het bestreden arrest houdt onder het kopje ‘Geldigheid van de dagvaarding’ het volgende in:
‘De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is, wegens het ontbreken van een voldoende duidelijke feitelijke omschrijving. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de dagvaarding niet kan volgen wat de verdachte precies wordt verweten. Onduidelijk is ten aanzien van het ten laste gelegde ‘grote aantal’ digitale aangiften, evenals per afzonderlijk ten laste gelegde aangifte, waaruit de onjuistheid of onvolledigheid dan wel het valselijk opmaken of in strijd met de waarheid opgeven in concreto zou hebben bestaan. Uit de tenlastelegging blijkt niet welke aftrekpost bij welke aangifte en belastingplichtige hoort. De woorden ‘waaronder’ en ‘groot aantal aangiften’ maken onduidelijk op welke aangiften het verwijt ziet.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of een tenlastelegging een voldoende opgave van het feit behelst als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), komt het uiteindelijk erop aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de (contextuele) achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is uit welke feitelijke gedragingen het strafbare feit bestaat dat de verdachte wordt verweten.
Het hof is van oordeel dat in de tenlastelegging voldoende wordt geconcretiseerd om welke belastingplichtigen, welke aangiften en welke aftrekposten het gaat. Een zestal belastingplichtigen en bijbehorende kalenderjaren van de aangiften zijn in de tenlastelegging benoemd en de aftrekposten zijn eveneens geduid. In het licht van de inhoud en de omvang van het dossier is voldoende duidelijk voor de verdachte tegen welke beschuldiging(en) hij zich dient te verweren. De dagvaarding voldoet aan de eisen als gesteld in artikel 261 Sv en het nietigheidsverweer wordt om die reden verworpen.’
9. De stellers van het middel wijzen in de toelichting op een passage in ‘De dagvaarding in strafzaken’ van Reijntjes: ‘Het kan ook zijn dat niet uit de verf komt waarom (of liever: in welk onderdeel) de steller meent dat de beschreven gedraging strafbaar is. Dit leidt tot een tenlastelegging waarmee men te veel kanten uit kan, een ‘zoekplaatje’ of ‘grabbelton’. (...) Wanneer iemand een reeks valsheden in geschrift heeft begaan, moet de tenlastelegging niet alleen aangeven waarin de valsheid heeft bestaan, maar ook op welke gevallen zij precies doelt.’2 Het oordeel van het hof ‘dat niet per vermeende strafbare valsheid hoeft te worden verduidelijkt welke aftrekposten zijn opgevoerd’ zou volgens de stellers van het middel blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en/of ontoereikend zijn gemotiveerd.
10. In de tenlastelegging zijn de aangiften waarin valsheid in geschrift zou zijn gepleegd, limitatief opgesomd. Het gaat daarbij om 16 aangiften IB ten name van 6 personen. Ook de valsheden die in deze aangiften zouden zijn gepleegd, zijn in de tenlastelegging aangeduid; het gaat om 8 specifieke aftrekposten en ‘andere aftrekpost(en) (partner)’. Van een zoekplaatje of een grabbelton kan bij de onderhavige tenlastelegging – meen ik – niet worden gesproken. ’s Hofs oordeel dat in het licht van de inhoud en de omvang van het dossier voor de verdachte voldoende duidelijk is tegen welke beschuldiging(en) hij zich diende te verweren, is niet onbegrijpelijk. Anders dan de stellers van het middel meen ik dat de tenlastelegging niet per aangifte behoefde duidelijk te maken om welke aftrekposten het ging. En de zinsnede ‘immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid op/in dat/die geschrift(en) (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven’ is voldoende specifiek.3
11. Het middel faalt.