Parket bij de Hoge Raad, 06-06-2025, ECLI:NL:PHR:2025:651, 24/04449
Parket bij de Hoge Raad, 06-06-2025, ECLI:NL:PHR:2025:651, 24/04449
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 juni 2025
- Datum publicatie
- 20 juni 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:651
- Zaaknummer
- 24/04449
Inhoudsindicatie
Art. 9.1 Wet IB 2001. Art. 16 AWR. Kan navorderingsaanslag worden verminderd als minder premie is verschuldigd dan is geheven bij de primitieve aanslag?
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/04449
Datum 6 juni 2025
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Premie volksverzekeringen 2011
Nrs. Gerechtshof BK-23/306 en BK-23/307
Nrs. Rechtbank SGR-21/5313 en SGR-21/5314
CONCLUSIE
M.R.T. Pauwels
In de zaak van
[X] (belanghebbende)
tegen
de staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris)
1 Inleiding
Deze zaak gaat over een navorderingsaanslag over het jaar 2011 in verband met een correctie van het belastbaar loon van belanghebbende ten opzichte van de aanslag. In cassatie gaat deze zaak echter niet over deze correctie maar over de vraag of de navorderingsaanslag kan worden verminderd op de grond dat belanghebbende minder premie volksverzekeringen (premie) is verschuldigd dan waarvan eerder bij de primitieve aanslag is uitgegaan.
Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. De kern van zijn oordeel is dat (i) aangezien bij de aanslag reeds het maximale premiebedrag is geheven, de navorderingsaanslag alleen betrekking heeft op de inkomstenbelasting, en dat (ii) de navorderingsaanslag daarom niet kan worden verminderd op de grond dat er minder premie is verschuldigd.
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld. Belanghebbende betoogt in de kern dat aangezien de Inspecteur de premie opnieuw aan de orde heeft gesteld met de navorderingsaanslag, belanghebbende de verschuldigdheid daarvan in de procedure tegen de navorderingsaanslag aan de orde moet kunnen stellen.
Ik kom tot de conclusie dat het middel faalt. De essentie is dat ik het niet eens ben met het uitgangspunt van belanghebbende dat de Inspecteur de premie opnieuw aan de orde heeft gesteld met de navorderingsaanslag. Het oordeel van het Hof dat de navorderingsaanslag alleen betrekking heeft op de inkomstenbelasting, wordt namelijk tevergeefs bestreden. Dat het opschrift van het navorderingsaanslagbiljet ‘inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen’ vermeldt, is niet maatgevend voor de inhoud van de navorderingsaanslag. Verder gaat het argument van belanghebbende dat op de navorderingsaanslag een gecombineerd bedrag aan inkomstenbelasting en premie is vermeld, voorbij aan het onderscheid tussen de inhoud van de navorderingsaanslag en de inhoud van het navorderingsaanslagbiljet. Het op het navorderingsaanslagbiljet vermelde gecombineerde bedrag aan inkomstenbelasting en premie is het totale bedrag aan inkomstenbelasting en premie over het jaar 2011 waarvan voor de berekening van de navorderingsaanslag is uitgegaan. Die vermelding betekent niet dat ook premie is nagevorderd. Aangezien alleen inkomstenbelasting is nagevorderd, kan belanghebbende zich tegen de navorderingsaanslag niet met succes verweren met het argument dat eerder bij de aanslag te veel premie is geheven. Zie 4.29-4.33 voor dit een en ander.
Het voorgaande impliceert dat er rechtskundig minder in de zaak zit dan waarvan ik uitging bij selectie van de zaak. In het bijzonder is het niet nodig om te bepalen of de navorderingsaanslag wel of niet een gecombineerde aanslag is als omschreven in art. 9.1(3) Wet IB 2001 (4.34) – in welk verband de vraag had kunnen opkomen naar de maatstaf om dat te bepalen (vgl. 4.25-4.27). Mocht de Hoge Raad het eens zijn met de uiteenzetting in 1.4, dan zou de Hoge Raad kunnen overwegen om te volstaan met een korte motivering op grond van art. 81 Wet RO.
2 De feiten en het geding in hoger beroep
Feiten 1
De inspecteur van de Belastingdienst (de Inspecteur) heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 opgelegd voor een bedrag van € 12.832 (de aanslag). De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.862 (waaronder belastbaar loon van € 59.251). Het bedrag van € 12.832 bestaat uit: € 5.901 aan belasting, € 10.415 aan premie en € 3.484 aan heffingskorting.2 Het premiebedrag is het maximale premiebedrag voor het jaar 2011.3 Het aanslagbiljet waarop de aanslag is opgenomen, vermeldt een te betalen bedrag van nihil:
De aanslag is onherroepelijk komen vast te staan.4
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag over het jaar 2011 (de navorderingsaanslag) opgelegd in verband met een correctie van het belastbaar loon met € 73.250, welke correctie meebrengt dat het totaal in aanmerking te nemen belastbaar inkomen uit werk en woning uitkomt op € 116.112. Daartoe heeft de Inspecteur een aanslagbiljet met dagtekening 18 december 2020 opgemaakt (het navorderingsaanslagbiljet).5 Het navorderingsaanslagbiljet heeft als opschrift ‘Navorderingsaanslag 2011’ gevolgd door ‘inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen’. De eerste pagina van het navorderingsaanslagbiljet vermeldt onder meer het volgende:
De tweede pagina vermeldt onder meer een berekening van het bedrag van € 37.179 aan inkomstenbelasting en premie:
Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente. De rechtbank Den Haag heeft het daaropvolgende beroep ongegrond verklaard.6
Gerechtshof Den Haag
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (het Hof). Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.7
Voor zover thans nog van belang, was voor het Hof in geschil of de navorderingsaanslag moet worden verminderd met een bedrag aan beweerdelijk teveel geheven premie. Voor het Hof heeft belanghebbende zich gesteld op het standpunt dat bij de aanslag teveel premie is geheven tot een bedrag van € 6.368. Daarom moet volgens hem de navorderingsaanslag worden verminderd met een gelijk bedrag.
Naar het oordeel van het Hof kan de navorderingsaanslag niet worden verminderd, zelfs als teveel premie zou zijn geheven bij de aanslag. Het maximale premiebedrag is al geheven bij de aanslag, die onherroepelijk vaststaat. Dit betekent dat de navorderingsaanslag alleen ziet op de navordering van belasting, al is daarop ook premie vermeld. Voor zover teveel premie zou zijn geheven bij de aanslag, betekent het ook dat de navorderingsaanslag niet op die grond kan worden verminderd met een gelijk bedrag of kan worden geconverteerd in een (daarmee te verminderen) navorderingsaanslag premie volksverzekeringen. Het Hof leidt dit een en ander af uit HR BNB 2001/328 en HR BNB 2014/619.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft op regelmatige wijze en ook tijdig beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft laten weten niet te zullen dupliceren.
Middel van cassatie
Belanghebbende stelt één middel voor, dat zich richt tegen het oordeel van het Hof dat de navorderingsaanslag niet kan worden verminderd voor zover teveel premie zou zijn geheven bij de aanslag.
De toelichting (punt 3) vermeldt dat het juist is dat de navorderingsaanslag “materieel bezien betrekking heeft op een correctie in de IB”.
De toelichting (punt 4) wijst er echter op, bij wijze van vooropstelling, dat de mogelijkheden tot verweer tegen een navorderingsaanslag niet zijn beperkt tot de correctie die feitelijk tot de navorderingsaanslag heeft geleid. Tot die mogelijkheden behoort een verweer tegen een correctie uit een voorafgaande en onherroepelijke aanslag. Ook zo’n verweer kan leiden tot vermindering van de navorderingsaanslag, zij het hoogstens tot nihil.
De toelichting (punt 5) betoogt dat de navorderingsaanslag een gecombineerde aanslag is als bedoeld in HR BNB 2001/32. Daartoe wijst belanghebbende op het hier in 2.3 vermelde opschrift. Ook wijst hij erop dat op de navorderingsaanslag een gecombineerd bedrag aan belasting en premie is vermeld, welk bedrag – na saldering van voorlopige aanslagen en rente – tot een te betalen bedrag leidt.
De toelichting (punt 6) vervolgt ermee dat aangezien de Inspecteur aldus de premieheffing opnieuw aan de orde heeft gesteld met het opleggen van de gecombineerde navorderingsaanslag, belanghebbende ook die heffing – tot het bedrag van de navorderingsaanslag – aan de orde moet kunnen stellen in deze procedure. Dit is inherent aan een gecombineerde heffing. Het verdient ook de voorkeur vanuit een oogpunt van praktische rechtsbescherming want de termijn voor een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag was al verstreken vóór het opleggen van de navorderingsaanslag.
De toelichting (punten 7-8) besluit ermee dat HR BNB 2014/61 toepassing mist. Dit arrest bevestigt slechts dat interne compensatie tussen belasting en premie niet mogelijk is omdat het gaat om verrekening tussen verschillende besluitonderdelen. Maar het gaat hier om een verlaging van het premieonderdeel zonder enige verhoging van het belastingonderdeel. Daarom gaat het niet om interne compensatie.
Ik vermeld tot slot nog een passage uit de conclusie van repliek omdat die meer inzicht geeft in wat volgens belanghebbende de kern is. Belanghebbende betoogt namelijk (p. 2): “De vraag die voorligt is (...) of in een procedure tegen een navorderingsaanslag die in juridische zin betrekking heeft op (en melding maakt van) zowel de IB als PVV (maar materieel alleen nog bestaat uit IB) nog met succes het standpunt kan worden ingenomen dat teveel PVV is geheven” (cursivering in het origineel).