Parket bij de Hoge Raad, 04-07-2025, ECLI:NL:PHR:2025:756, 24/02074
Parket bij de Hoge Raad, 04-07-2025, ECLI:NL:PHR:2025:756, 24/02074
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 juli 2025
- Datum publicatie
- 18 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:756
- Zaaknummer
- 24/02074
Inhoudsindicatie
Fiscaal procesrecht; art. 236(1) Rv; gezag van gewijsde; beslissing van belastingrechter over gedoogplicht tussen belanghebbende en gemeente in procedure over aanslag voor 2015 tussen belanghebbende en heffingsambtenaar van dezelfde gemeente; bindend voor belastingrechter in procedure over aanslag 2016 tussen dezelfde partijen?
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 24/02074
Datum 4 juli 2025
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Precariobelasting (Gemeentewet)
Nr. Gerechtshof 22/00082
Nr. Rechtbank 19/1827
CONCLUSIE
M.R.T. Pauwels
In de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
het college van burgemeester en wethouders
van de gemeente Hulst (hierna: het College)
1 Inleiding en overzicht
Deze zaak gaat over een aanslag precariobelasting voor 2016 (aanslag 2016). Ik heb de zaak geselecteerd voor conclusie in verband met het oordeel van het Hof dat het niet gebonden is aan wat eerder hof Den Haag heeft geoordeeld in een geding tussen dezelfde partijen over de aanslag precariobelasting voor 2015 (aanslag 2015). Belanghebbende is van opvatting dat het Hof daaraan wel gebonden is op grond van de leer van het gezag van gewijsde. In deze conclusie staat centraal de vraag of gezag van gewijsde in de door belanghebbende bedoelde zin ook geldt, althans zou moeten worden aanvaard, in belastingprocedures, althans in een bijzondere belastingzaak als deze.
Gelet op deze rechtsvraag heeft deze zaak een duidelijk zaaksoverstijgend belang. Dat zaaksoverstijgend belang is er trouwens ook voor belanghebbende. De Heffingsambtenaar heeft namelijk aan haar ook substantiële aanslagen precariobelasting opgelegd voor de jaren 2017 tot en met 2021.1
Kern
Ik meen dat de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat elke aanslag op zich zelf moet worden beschouwd, meebrengt dat het Hof niet is gebonden aan wat hof Den Haag eerder heeft geoordeeld. Ik meen dat de leer van gezag van gewijsde geen grond is om daarvan af te wijken. Anders dan voor het burgerlijk procesrecht (art. 236 Rv) bestaat voor het belastingprocesrecht namelijk niet een wettelijke grondslag voor gezag van gewijsde. Het gaat mijns inziens bovendien de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten om erin te voorzien dat aan een beslissing van een belastingrechter gezag van gewijsde toekomt in de door belanghebbende voorgestane zin, namelijk dat de beslissing ook bindend is in een geding tussen dezelfde partijen over een andere belastingbeschikking. Ik ontken niet dat aanvaarding van gezag van gewijsde in belastingzaken gerechtvaardigde belangen zou dienen, maar er zouden ook nadelen aan zijn verbonden, waaronder dat gezag van gewijsde ten koste kan gaan van de rechtsbescherming en tot meer complexiteit in het belastingprocesrecht leidt. Gelet op de te maken afwegingen, maar ook op bijvoorbeeld de afbakeningsvragen waarmee inbedding van gezag van gewijsde in het belastingprocesrecht gepaard zou gaan, is het naar mijn mening niet aan de rechter om gezag van het gewijsde te introduceren in het belastingprocesrecht.
Context
De rechtsvraag over gezag van gewijsde komt in deze zaak op in de volgende context. Belanghebbende is een regionale netbeheerder voor elektriciteit, gas en warm water. Zij heeft leidingen in grond die is gelegen in de Gemeente. De precariobelastingverordening van de Gemeente voorziet in een vrijstelling voor “voorwerpen, welke rechtens moeten worden gedoogd”. Van belang in dit verband is dat belanghebbende met de Gemeente overeenkomsten heeft gesloten voor aansluiting van het gemeentehuis en voor de openbare verlichting, waarop de algemene voorwaarden van belanghebbende (AV) van toepassing zijn. Niet in geschil is dat op grond van deze overeenkomsten en de AV een deel van de voorwerpen van belanghebbende in grond van de Gemeente moet worden gedoogd en daarmee onder de vrijstelling valt. Wel is in geschil om welke voorwerpen het gaat. Het hof Den Haag heeft in de procedure over de aanslag 2015 in de kern beslist dat alle kabels in percelen van de Gemeente met een aansluiting rechtens moeten worden gedoogd en daarmee zijn vrijgesteld; dit omvat zowel aansluitingen als hoofdleidingen in zulke percelen. Het Hof heeft daarentegen in de procedure over de aanslag 2016 beslist dat alleen de aansluitingen voor het gemeentehuis en voor de openbare verlichting rechtens moeten worden gedoogd en daarmee zijn vrijgesteld.
In hoofdlijnen zijn drie oordelen van het Hof te onderscheiden: (i) het oordeel dat het Hof niet is gebonden aan de beslissing van hof Den Haag, (ii) het oordeel dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in de weg staan aan het opleggen van de aanslag 2016, en (iii) de uitleg van de overeenkomsten en de AV wat betreft de omvang van de gedoogplicht.
Opbouw conclusie
Onderdeel 2 heeft een iets andere opzet dan normaal. Behalve aan de feiten en de oordelen van de Rechtbank en het Hof in deze procedure over de aanslag 2016, besteed ik namelijk ook aandacht aan het eerdere geding over de aanslag 2015.
Onderdeel 3 geeft een zeer kort overzicht van het geding in cassatie. Ik kies er namelijk voor om de diverse subonderdelen van de klachten pas weer te geven bij de bespreking van de klachten. Ik onderscheid drie (hoofd)onderdelen in de klachten.
In deze conclusie besteed ik de meeste aandacht aan het eerste onderdeel, dat is gericht tegen oordeel (i). Ik start in onderdeel 4 met een uiteenzetting waarom deze zaak een bijzondere belastingzaak is. Vervolgens komt in onderdeel 5 de leer van het gezag van gewijsde in het burgerlijk procesrecht aan bod. In dat kader concludeer ik dat als gezag van gewijsde wordt aanvaard in belastingprocedures onder dezelfde voorwaarden die art. 236 Rv stelt voor gezag van gewijsde, de uitspraak van het hof Den Haag bindende kracht zou hebben in het geding voor het Hof wat betreft de omvang van de gedoogplicht. In onderdeel 6 komt aan bod het beginsel dat elke belastingaanslag op zichzelf moet worden beschouwd. Ik concludeer dat de door belanghebbende bepleite binding van het Hof aan de uitspraak van hof Den Haag niet strookt met dat beginsel. Dat neemt niet weg dat de vraag rijst of afgeweken zou moeten worden van dat beginsel op de grond dat gezag van gewijsde toekomt aan de beslissing van hof Den Haag. Voordat ik daarover mijn beschouwing geef, bespreek ik of een beslissing van een bestuursrechter bindende kracht heeft voor de burgerlijke rechter (onderdeel 7) en of een beslissing van een bestuursrechter bindende kracht heeft voor een andere bestuursrechter die oordeelt over een later besluit (onderdeel 8). In onderdeel 9 volgt mijn beschouwing. De strekking van de beschouwing heb ik hiervoor (1.3) weergegeven. Gelet daarop faalt het eerste onderdeel van de klachten.
Onderdeel 10 behandelt het tweede onderdeel van de klachten, dat er in hoofdzaak op neerkomt dat – anders dan het Hof heeft geoordeeld – de Heffingsambtenaar in het kader van de aanslag 2016 gebonden is aan de beslissing van het hof Den Haag over de aanslag 2015 op grond van diverse beginselen. Ik kom tot de conclusie dat ook dit onderdeel faalt.
Onderdeel 11 gaat in op het derde onderdeel van de klachten, dat is gericht tegen de uitleg die het Hof heeft gegeven aan de overeenkomsten en de AV wat betreft de omvang van de gedoogplicht. Ik kom tot de conclusie dat ook dit onderdeel van de klachten faalt.
Ik meen dus dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond is.
2 Feiten, eerder rechtsgeding en huidig rechtsgeding
Belanghebbende is een regionale netbeheerder voor elektriciteit, gas en warm water. Zij heeft leidingen in grond die is gelegen in de gemeente Hulst (hierna: de Gemeente).
Dit zijn onder meer hoofdleidingen. De hoofdleidingen bestaan uit zogenoemde combikabels waar hoofdaders en hulpaders doorheen lopen. Zowel huisaansluitingen als aansluitingen voor openbare verlichting worden gerealiseerd op de combikabels. Dit gebeurt voor een aansluiting voor openbare verlichting doordat een knip wordt gemaakt op de hulpader in de combikabel en een zogenoemde aftakmof wordt aangelegd bij de aftakking van de combikabel naar een lantaarnpaal. De hoofdleidingen waren al aanwezig vóór het aangaan van bepaalde overeenkomsten tussen (rechtsvoorgangsters van) belanghebbende en de gemeente (zie 2.7-2.10 hierna).
Het zijn ook aansluitingen. Vanaf de aftakmof loopt de aansluitkabel deels ondergronds en deels bovengronds naar het overdrachtspunt. De aansluiting bestaat uit knip, aansluitkabel en overdrachtspunt.
Verordeningen precariobelasting 2015 en 2016
De heffingsambtenaar van de Gemeente (hierna: de Heffingsambtenaar) heeft aanslagen in de precariobelasting opgelegd aan belanghebbende, één voor het jaar 2015 en één voor het jaar 2016. Beide aanslagen zijn vastgesteld op de voet van de verordening precariobelasting van de Gemeente die gold in het desbetreffende jaar.2
Voor zover thans van belang, art. 4(c) van beide verordeningen voorziet in onderling gelijke termen in een vrijstelling voor het hebben van voorwerpen die rechtens moeten worden gedoogd onder, op of boven gemeentegrond die is bestemd voor de openbare dienst:
“Artikel 4 Vrijstellingen
De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:
(...);
c. voorwerpen, welke rechtens moeten worden gedoogd;
(...)”
Volgens de bij elk van beide verordeningen behorende tarieventabel bedraagt het tarief voor het hebben van kabels, leidingen, buizen en dergelijke die zich bevinden onder, op of boven gemeentegrond die is bestemd voor de openbare dienst, € 1,57 per strekkende meter (m1) per jaar.
Overeenkomsten tussen belanghebbende en de Gemeente
De Gemeente en (rechtsvoorgangsters van) belanghebbende zijn diverse overeenkomsten aangegaan. Eén van deze overeenkomsten is een aansluit- en transportovereenkomst afnemer (hierna: ATO) voor het gemeentehuis aan de Grote Markt 24 in Hulst, die geldt met ingang van 1 oktober 2008. Volgens art. 3.1 en art. 3.2 ATO rusten twee verbintenissen op een rechtsvoorgangster van belanghebbende, de eerste verbintenis ziet op het aanbrengen of aanpassen van aansluitingen en de tweede ziet op het transport van elektriciteit:
“Artikel 3 Aansluitingen transport
De rechtsvoorgangster, MP] verbindt zich de elektrische installatie(s) van de Afnemer ten behoeve van het perceel/percelen, zoals vermeld in de "Gegevens Afnemer" dusdanig op het door haar beheerde net aan te sluiten c.q. de bestaande aansluiting zodanig aan te passen, dat de Afnemer het in de "Gegevens Afnemer" vermelde transportvermogen, hierna te noemen het gecontracteerd transportvermogen, kan afnemen.
De rechtsvoorgangster, MP] verbindt zich om, met inachtneming van het gecontracteerde transportvermogen en conform de Netcode elektriciteit voor Afnemer te transporteren naar het punt waarop de elektrische installatie van de Afnemer op het door haar beheerde net is aangesloten.”
Een andere overeenkomst is een algemene overeenkomst voor openbare verlichting (hierna: OV), die gold tot 7 april 2016. Volgens art. 2.1 OV moet een rechtsvoorgangster van belanghebbende zorgen voor aanleg, verplaatsing, verandering, uitbreiding, herstelling, vernieuwing, verwijdering en exploitatie van openbare verlichting, terwijl art. 1 OV omschrijft wat moet worden verstaan onder openbare verlichting:
“Artikel 1 – Omschrijving
Onder openbare verlichting wordt in deze overeenkomst begrepen het samenstel van de openbare verlichtingsaders in de hoofdkabels van [de rechtsvoorgangster, MP], de speciale openbare verlichtingskabels, aansluitleidingen van de hoofdkabels van [de rechtsvoorgangster, MP] dan wel de speciale verlichtingskabels (...) dienende om – waar zulks door “verbruiker” nodig wordt geacht – gemeentelijke openbare wegen, dan wel onder haar beheer staande openbare wegen en wat daartoe gerekend kan worden, te verlichten.
Artikel 2 – Uit te voeren werken, eigendomsverhoudingen en storingen
1. [De rechtsvoorgangster, MP] verbindt zich, op verzoek en voor rekening van “verbruiker”, op de in deze overeenkomst vervatte voorwaarden:
a. de aanleg, verplaatsing, verandering, uitbreiding, herstelling, vernieuwing en verwijdering van de openbare verlichting te verzorgen;
b. de zorg voor de exploitatie van de openbare verlichting op zich te nemen.
(...)”
Nog een andere overeenkomst is een overeenkomst inzake de aansluiting van openbare verlichting en transport van elektriciteit (hierna: ATO-OV), die geldt vanaf 7 april 2016 en – voor zover thans van belang – inhoudt:
“De netbeheerder verbindt zich de elektrische installatie(s) c.q. openbare verlichtingspunt(en) van de afnemer vermeld in de bijlage 1 'Gegevens Afnemer' op het door haar beheerde net aan te sluiten. Deze aansluiting vindt zodanig plaats dat de afnemer het in de bijlage 1 'Gegevens Afnemer' vermelde gecontracteerd transportvermogen kan afnemen.”
De algemene voorwaarden aansluiting en transport elektriciteit voor zakelijke afnemers (hierna: de AV) zijn van toepassing op de ATO, OV en ATO-OV. Art. 5.1 AV luidt als volgt:
“Artikel 5 Rechten met betrekking tot het perceel
De afnemer zal toestaan dat zowel voor hemzelf als ten behoeve van derden in, aan, op, onder of boven het perceel leidingen worden gelegd, aansluitingen tot stand worden gebracht, aftakkingen op reeds bestaande aansluitingen worden gemaakt, alsmede dat deze en bestaande leidingen, aansluitingen of aftakkingen worden in stand gehouden, onderhouden, uitgebreid, gewijzigd of weggenomen. (...)”
De in art. 5.1 AV gebruikte begrippen ‘perceel’ en ‘aansluiting’ zijn omschreven in art. 1.1 AV:
perceel – “elke roerende of onroerende zaak, gedeelte of samenstel daarvan, ten behoeve waarvan een aansluiting tot stand is gekomen of zal komen, dan wel transport van elektrische energie geschiedt of zal geschieden”
aansluiting – “de leiding, die door de netbeheerder wordt beheerd die de elektrische installatie met de hoofdleiding verbindt en alle door de netbeheerder in of aan de leiding aangebrachte apparatuur, zoals de meetinrichting, aansluitkasten schakel- en beveiligingsinrichtingen”
Eerder geding: aanslag in precariobelasting voor 2015
Zoals gezegd (zie 2.4), de Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende onder meer een aanslag in de precariobelasting opgelegd voor het jaar 2015 (hierna: de aanslag 2015). Die aanslag heeft geleid tot een geding waarbij – voor zover thans van belang – in geschil was of hoofdleidingen en aansluitingen van belanghebbende rechtens moeten worden gedoogd op, onder of boven gemeentegrond die is bestemd voor de openbare dienst, zodat zij zijn vrijgesteld van heffing van precariobelasting (zie 2.5).
Dit geding heeft gediend eerst bij de rechtbank Den Haag3 en vervolgens bij het gerechtshof Den Haag4 (hof Den Haag), waarbij ik de kanttekening maak dat ik niet heb onderzocht waarom het geding heeft gediend bij deze gerechten.5
Het hof Den Haag heeft – anders dan de rechtbank Den Haag – belanghebbende in het gelijk gesteld op het geschilpunt. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel (rov. 8.5 en 8.7) dat art. 2.1 OV aldus moet worden uitgelegd dat het hebben van openbare-verlichtingsinfrastructuur in de grond moet worden gedoogd. Weliswaar noemt art. 2.1 OV het hebben daarvan niet, maar de daarin vervatte verplichting kan niet anders worden begrepen dan dat dit eveneens moet worden toegestaan. Het is vergelijkbaar voor art. 5.1 AV, dat het hof aldus uitlegt dat ook het hebben van leidingen in de grond moet worden gedoogd.
Vervolgens is het hof Den Haag nagegaan welke hoofdleidingen en aansluitingen zijn vrijgesteld. Naar het oordeel van het hof (rov. 8.9) zijn alle kabels in percelen van de Gemeente met een aansluiting vrijgesteld. Dit omvat zowel aansluitingen als hoofdleidingen in zulke percelen. Het is ongeacht of kabels in zulke percelen zijn gelegd voor de Gemeente dan wel ten behoeve van derden. Andere hoofdleidingen, die (dus) zijn gelegen in percelen van de Gemeente zonder een aansluiting, zijn niet vrijgesteld.
De aanslag 2015 is aanvankelijk opgelegd naar een bedrag van € 544.695, wat overeenkomt met 346.940 strekkende meter aan kabels, leidingen en dergelijke (zie 2.6). Het hof Den Haag heeft de aanslag 2015 verminderd tot een bedrag van € 23.895. Dit correspondeert met 15.220 strekkende meter aan hoofdleidingen in kadastrale percelen van de Gemeente zonder een aansluiting; in zoverre waren partijen erover eens dat terecht precariobelasting is geheven (rov. 6.2). De vermindering bedraagt € 520.800. Dat is 331.720 strekkende meter aan kabels in kadastrale percelen van de Gemeente met een aansluiting (rov. 8.10).
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van het College tegen de uitspraak van het hof Den Haag ongegrond verklaard met toepassing van art. 81(1) Wet RO.6
Huidig geding: aanslag in precariobelasting voor 2016
Tevens is aan belanghebbende een aanslag in de precariobelasting opgelegd voor het jaar 2016 (de aanslag 2016). Die aanslag is aanvankelijk opgelegd naar een bedrag van € 550.143 voor 350.410 strekkende meter aan kabels, leidingen en dergelijke. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar diezelfde aanslag verminderd naar een bedrag van € 540.174 voor 344.060 strekkende meter. De vermindering bedraagt € 9.969. Zij houdt verband met 6.350 strekkende meter aan aansluitkabels voor zowel het gemeentehuis als de openbare verlichting.
De aanslag 2016 heeft geleid tot het huidige geding, waarbij – wederom – in geschil is of en, zo ja, welke hoofdleidingen en aansluitingen van belanghebbende rechtens moeten worden gedoogd, zodat zij zijn vrijgesteld van heffing van precariobelasting. Het huidige geding heeft gediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant7 (hierna: de Rechtbank) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch8 (hierna: het Hof).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Naar het oordeel van de Rechtbank is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. Daartoe overweegt de Rechtbank als volgt.
Beslissingen over de rechtsbetrekking in geschil die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegane uitspraak, hebben bindende kracht in een andere procedure tussen dezelfde partijen over dezelfde rechtsvraag of hetzelfde geschilpunt. In het eerdere geding is de uitspraak van het hof Den Haag in kracht van gewijsde gegaan nadat de Hoge Raad deze uitspraak in stand heeft gelaten. Het huidige geding speelt tussen dezelfde partijen en gaat over hetzelfde geschilpunt. Daarnaast hebben zich geen essentiële wijzigingen voorgedaan in de rechtsbetrekking tussen partijen. Weliswaar heeft de OV plaatsgemaakt voor de ATO-OV, maar beide overeenkomsten verwijzen naar hetzelfde art. 5.1 AV. De beslissingen van het hof Den Haag hebben dan ook bindende kracht in het huidige geding: alle kabels in kadastrale percelen van de Gemeente met een aansluiting moeten rechtens worden gedoogd.
Aangezien partijen het erover eens zijn dat terecht precariobelasting is geheven over 16.310 strekkende meter aan hoofdleidingen in kadastrale percelen van de Gemeente zonder een aansluiting, heeft de Rechtbank de aanslag 2016 verder verminderd tot € 25.606,70.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Naar het oordeel van het Hof is het gelijk evenwel aan de zijde van de Heffingsambtenaar. Anders dan de Rechtbank, acht het Hof zich niet gebonden aan de uitspraak van het hof Den Haag over de aanslag 2015. Het is namelijk vaste rechtspraak dat elke belastingaanslag op zichzelf moet worden beschouwd (rov. 4.2).9 Voor de beoordeling of een bestreden aanslag juist is, doet niet ertoe of de aanslag in overeenstemming is met andere onaantastbaar geworden beslissingen van de belastingrechter.10 De uitspraak van het hof Den Haag over de aanslag 2015 gaat het bereik van die aanslag niet te buiten. In dat opzicht bestaat het civielrechtelijke leerstuk van gezag van gewijsde niet in het belastingrecht. Dit leerstuk doet dus niet eraan af dat de Heffingsambtenaar de aanslag 2016 heeft mogen opleggen (rov. 4.3). Algemene beginselen van behoorlijk bestuur staan evenmin daaraan in de weg, aldus het Hof (rov. 4.5).
Vervolgens beslist het Hof zelfstandig over de aanslag 2016. Deze beslissing is beperkt tot de vraag welke hoofdleidingen en aansluitingen zijn vrijgesteld omdat zij rechtens moeten worden gedoogd. Zij strekt zich niet uit tot de vraag of hoofdleidingen en aansluitingen zijn vrijgesteld want het Hof volgt partijen in hun eensluidende uitleg van art. 5.1 AV dat het hebben van leidingen in de grond moet worden gedoogd, welke uitleg het Hof niet onjuist acht (rov. 4.7).
Die beslissing komt erop neer dat uitsluitend de aansluitingen voor het gemeentehuis en ook voor de openbare verlichting zijn vrijgesteld. Andere aansluitingen zijn niet vrijgesteld, net zo min als alle hoofdleidingen (rov. 4.10-4.20). Onderdeel 11 van deze conclusie geeft de daartoe gebezigde gronden van het Hof weer. Deze gronden brengen het Hof ertoe het hoger beroep van de Heffingsambtenaar gegrond te verklaren, de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en het beroep van belanghebbende alsnog ongegrond te achten.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Namens belanghebbende is de zaak schriftelijk toegelicht door C. Presilli en C.J.D. Warren, advocaten te Rotterdam respectievelijk Amsterdam. Nadat de griffier van de Hoge Raad daartoe gelegenheid heeft geboden, is namens het College hierop gereageerd door J.W. de Jong en T.W. Franssen, advocaten te Den Haag.
Klachten
De klachten van belanghebbende vallen uiteen in drie onderdelen. Onderdeel 1 bestrijdt het oordeel van het Hof dat het niet is gebonden aan de uitspraak van het hof Den Haag over de aanslag 2015 maar vrij is zelfstandig te beslissen over de aanslag 2016. Dit onderdeel bestaat uit de subonderdelen 1.1 tot en met 1.3 van de klachten.
Het tweede onderdeel wordt gevormd door subonderdelen 1.4, 1.5 en 1.6 van de klachten. Deze subonderdelen bestrijden het oordeel van het Hof dat algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in de weg staan aan het opleggen van de aanslag 2016.
Onderdeel 3 van de klachten is te vinden in onderdeel 2 van de toelichting. Dit onderdeel bestrijdt het oordeel van het Hof dat andere aansluitingen dan die voor het gemeentehuis en voor de openbare verlichting en ook alle hoofdleidingen niet rechtens hoeven worden gedoogd. Het onderdeel valt uiteen in vijf subonderdelen.
Verweer
Het College brengt tegen subonderdelen 1.1, 1.2 en 1.3 in de kern in dat zij uitgaan van de onjuiste rechtsopvatting dat (ook) in het fiscale procesrecht gezag van gewijsde geldt.
Het College brengt tegen subonderdelen 1.4, 1.5 en 1.6 in dat het Hof heeft kunnen oordelen dat de Heffingsambtenaar niet heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Het College brengt tegen de diverse subonderdelen van het derde onderdeel van de klachten in de kern in dat het Hof bij zijn uitleg van de AV, ATO en ATO-OV niet is uitgegaan van een onjuiste maatstaf of (anderszins) van een onjuiste rechtsopvatting, en dat de uitleg niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is.