Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-08-2025, ECLI:NL:PHR:2025:850, 25/00549

Parket bij de Hoge Raad, 15-08-2025, ECLI:NL:PHR:2025:850, 25/00549

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 augustus 2025
Datum publicatie
12 september 2025
ECLI
ECLI:NL:PHR:2025:850
Zaaknummer
25/00549

Inhoudsindicatie

Verrekeningsbeleid; verrekenen onbetaald gebleven vorderingen; gelijkheidsbeginsel.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 25/00549

Datum 15 augustus 2025

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Loonbelasting (Antillen)

Nrs. Gemeenschappelijk Hof AUA2023H0039 t/m AUA2023H0044

Nrs. Gerecht in eerste aanleg van Aruba AUA202202646; AUA202202647 en AUA202202751 t/m AUA202202754

CONCLUSIE

R.J. Koopman

In de zaak van

[X] N.V.

tegen

minister van Financiën van Aruba

1 Inleiding

1.1

Belanghebbende is een in Aruba gevestigd advocatenkantoor dat onder meer kosteloze rechtskundige bijstand biedt aan on- en minvermogenden. Daarvoor heeft zij recht op een vergoeding van de Arubaanse Directie Sociale Zaken (DSZ). DSZ heeft echter zijn betalingsverplichting niet volledig nagekomen. Belanghebbende heeft vervolgens geen betalingen gedaan op een aantal aangiften loonbelasting en belasting over bedrijfsomzetten/bestemmingsheffing AZV (BBO/BAZV) over 2020. In plaats daarvan heeft zij bij die aangiften een beroep gedaan op verrekening. Vervolgens zijn aan haar naheffingsaanslagen opgelegd met verzuimboetes, die door het Gerecht en het Hof in stand zijn gelaten.

1.2

Belanghebbende betoogt in de eerste plaats dat art. 11 van de Arubaanse Landsverordening invordering directe belastingen (LIBD) niet aan de door haar toegepaste verrekening in de weg staat. Dat betoog moet mijns inziens worden verworpen (‎6.6).

1.3

In de tweede plaats stelt belanghebbende – subsidiair – dat art. 11 LIBD discriminerend is en daarom wegens strijd met art. I.1 van de Staatsregeling van Aruba onverbindend is. Art. I.22 van de Staatsregeling voorziet in constitutionele toetsing. Maar van discriminatie is in dit geval naar mijn mening geen sprake omdat de fiscale schuldverhouding (ten aanzien waarvan verrekening is uitgesloten) zozeer verschilt van de privaatrechtelijke (ten aanzien waarvan verrekening wel verrekening mogelijk is) dat beide schuldverhoudingen niet zijn aan te merken als gelijke of voor een gelijke behandeling voldoende vergelijkbare gevallen (‎6.16).

1.4

In de derde plaats beroept belanghebbende zich op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Zij klaagt er over dat de Inspecteur het buitenwettelijk verrekeningsbeleid - op grond waarvan de verrekening onder voorwaarden wel mogelijk was geweest - niet aan haar heeft bekendgemaakt. Dit beroep op de abbb faalt ook. In een geval als dit kan niet van een inspecteur worden geëist dat hij de belanghebbende al bij de ontvangst van de aangifte de weg wijst naar de beleidsmatige verrekeningsprocedure (‎6.27).

1.5

Ik meen daarom dat het cassatieberoep moet worden verworpen. ‘Poko poko’ maakt dit niet anders. Met A-G Wattel meen ik dat ‘poko poko’ moet worden gezien als een in de Cariben min of meer permanent aanwezige Haviltex-omstandigheid. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de feitelijke rechtsverhouding tussen de burger en de belastingdienst (‎5.14-‎5.15).

1.6

Dit betekent naar mijn mening dat ‘poko poko no por ta un kaya di un solo direkshon' (‎5.16 en ‎6.31). Als burgers en bedrijven in de Cariben geduld moeten hebben met de overheid en uitingen van overheidsdienaren niet altijd even letterlijk mogen nemen, mag van de overheid ook een zekere soepelheid worden verlangd bij de uitleg van en de reactie op uitingen van belastingplichtigen. In deze procedure kan echter ook een reciproke toepassing van ‘poko poko’ belanghebbende niet baten (‎6.27).

1.7

Deze uitkomst kan als onbevredigend worden ervaren. Aan te bevelen is dat het land Aruba zich zal inzetten voor een soepele toepassing van het nuttige en praktische beleidsmatige verrekeningsbeleid (‎6.31).

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Belanghebbende drijft een advocatenkantoor. Zij heeft voor de Directie Sociale Zaken van het land Aruba diensten verricht waarvoor zij facturen heeft uitgereikt aan die Directie. Belanghebbende heeft uiteengezet dat het gaat om het verlenen van kosteloze rechtsbijstand, ter zake waarvan zij recht heeft op een door de Arubaanse overheid te betalen vergoeding van Af 600 per zaak.1 Aruba heeft met betrekking tot een aantal facturen niet binnen de betalingstermijn betaald.

2.2

Belanghebbende heeft voorts uiteengezet dat zij een civielrechtelijke procedure tegen het land Aruba heeft aangespannen toen de betaling van deze facturen erg lang uitbleef. Het ging om een vordering van rond de Af 300.000. Het Land erkende dat de diensten waarop de vordering ziet daadwerkelijk zijn geleverd, maar heeft ter zake van facturen tot een bedrag van ongeveer Af 180.000 een beroep gedaan op verjaring, omdat de vorderingen meer dan 20 maanden oud waren. Op verzoek van belanghebbende heeft het Gerecht in Eerste Aanleg met betrekking tot dit verjaarde deel een verklaring voor recht uitgesproken.2 Belanghebbende meende belang bij die verklaring voor recht te hebben omdat de verjaring niet in de weg staat aan verrekening. Belanghebbende heeft verklaard dat het Land niet in hoger beroep is gegaan tegen deze beslissing.3

2.3

Belanghebbende is belastingplichtig voor de Arubaanse loonbelasting en de belasting over bedrijfsomzetten/bestemmingsheffing AZV (BBO/BAZV). Zij heeft aangiften in de loonbelasting gedaan voor onder meer de tijdvakken juni, juli en augustus 2020. Tevens heeft zij aangiften in de BBO/BAZV gedaan voor onder meer de tijdvakken juni en oktober 2020. Belanghebbende heeft op deze aangiften te betalen belasting niet betaald. In plaats daarvan heeft zij de inspecteur medegedeeld dat zij tot verrekening is overgegaan en bij die aangiften afschriften gevoegd van de in ‎2.1 bedoelde onbetaalde facturen en een overzicht van de onbetaalde bedragen.4

2.4

De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen en verzuimboeten opgelegd, omdat voormelde verrekening volgens de Inspecteur niet mogelijk is.

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 5

2.5

Voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (het Gerecht) was in geschil of belanghebbende haar belastingschulden kan verrekenen met de openstaande facturen.

2.6

Het Gerecht heeft geoordeeld dat dit niet kan. Op grond van art. 11(1) van de Landsverordening invordering directe belastingen (LIDB)6 blijven bij de invordering van belastingschulden de in het Burgerlijk Wetboek van Aruba opgenomen algemene regels voor verrekening buiten toepassing. In plaats daarvan voorziet art. 11(2) LIBD in verrekening door de ontvanger. In de LIBD is geen bepaling opgenomen die de belastingplichtige de bevoegdheid geeft om belastingschulden te verrekenen met belastingvorderingen of andere vorderingen op de overheid. Daarom moet volgens het Gerecht worden aangenomen dat op grond van de wettelijke bepalingen belanghebbende niet zelfstandig tot verrekening kan en mag overgaan.

2.7

Belanghebbende heeft zich voor het Gerecht beroepen op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat belastingschulden identiek zijn aan overige schulden. Als de ontvanger mag overgaan tot verrekening, moeten andere schuldeisers dat ook kunnen. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel is door het Gerecht verworpen. Ten slotte heeft het Gerecht de verzuimboetes passend en geboden geacht.

2.8

Het Gerecht heeft ten overvloede opgemerkt dat de Inspecteur ter zitting een afschrift heeft overgelegd van een ‘Bekendmaking aan de leveranciers van het land’ (de Bekendmaking).7 Aan belanghebbende is door het Gerecht na de zitting een kopie van de desbetreffende pagina uit de Landscourant overhandigd. In deze bekendmaking staat dat de leveranciers van het land de mogelijkheid hebben lopende belastingverplichtingen te betalen met een zogenoemde interne verrekeningsfactuur van de Directie Financiën. Volgens de Bekendmaking is deze interne verrekeningsfactuur het bewijsstuk dat de openstaande facturen aan de leverancier zijn betaald, voor een bedrag tot maximaal het bedrag dat de leverancier aan lopende belastingen of invoerrechten en accijnzen gaat betalen met deze interne verrekeningsfactuur. Het Gerecht heeft hieromtrent opgemerkt dat verrekening op de in de Landscourant voorgeschreven wijze dient te geschieden en dat daarbij aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan.

Gemeenschappelijk Hof van Justitie 8

2.9

Ook in hoger beroep was in geschil of belanghebbende de niet door Aruba betaalde facturen mag verrekenen met haar belastingschulden.

2.10

Het Hof heeft geoordeeld dat het Gerecht terecht heeft overwogen dat er geen wettelijke mogelijkheid bestaat voor belanghebbende om tot verrekening over te gaan. Art. 11(1) LIDB verhindert namelijk de verrekening met belastingenschulden op de voet van art. 6:127 t/m 6:141 BW Aruba.9 Op grond van art. 11(2) LIBD is slechts de ontvanger ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd tot verrekening.

2.11

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet wordt geschonden en dat art. 11(2) LIDB ook niet discriminatoir is.

2.12

Over het in de Landscourant gepubliceerde verrekeningsbeleid heeft het Hof geoordeeld dat, anders dan belanghebbende stelt, dat beleid er niet toe leidt dat het wettelijke verrekeningsverbod is komen te vervallen. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het belanghebbende niet kan helpen dat zij niet van het verrekeningsbeleid op de hoogte was, aangezien het verrekeningsbeleid deugdelijk is gepubliceerd in de Landcourant van Aruba op 31 oktober 2014. Daarbij heeft het Hof de stelling van belanghebbende verworpen dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) zijn geschonden doordat de Inspecteur niet heeft gewezen op het verrekeningsbeleid.

2.13

Voor het Hof stelde belanghebbende dat de beperkingen die art. 11 LIDB stelt aan verrekening niet werken, omdat uit art. 1 LIDB volgt dat de invordering slechts geschiedt krachtens aanslagbiljetten. Omdat betalingen op aangifte bij aangiftebelastingen niet op grond van aanslagbiljetten plaatsvinden, dient volgens belanghebbende betaling door middel van verrekening daarom wel mogelijk te zijn bij op aangifte te betalen bedragen. Deze stelling van belanghebbende heeft het Hof verworpen.

2.14

Ten aanzien van de aan belanghebbende opgelegde verzuimboetes heeft het Hof geoordeeld dat terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Minister heeft geen verweerschrift ingediend.

Beroepschrift in cassatie

3.2

In het beroepschrift in cassatie worden niet als zodanig aangeduide middelen of klachten geformuleerd. Uit het in dat beroepschrift neergelegde betoog van belanghebbende kunnen drie klachten worden gedestilleerd die zijn gericht tegen overwegingen die het Hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Ik geef de drie klachten hierna weer in een voor de behandeling ervan praktische volgorde, die enigszins afwijkt van de volgorde waarin de klachten in het beroepschrift in cassatie worden gepresenteerd.

3.3

De eerste klacht houdt het verwijt in dat het Hof is afgeweken van de tekst van de wet door te oordelen dat indien na de aangifte geen betaling volgt volgens de wet geen verrekening mogelijk is. Volgens belanghebbende spreken art. 1 en art. 11 LIDB zich niet uit over verrekening op het moment waarop de burger een aangifte indient. Daarom staat die bepaling volgens belanghebbende, anders dan het Hof heeft geoordeeld (‎2.10 en ‎2.13), niet in de weg aan verrekening van op aangifte te betalen belastingen.

3.4

De tweede klacht houdt in dat het Hof ten onrechte het beroep van belanghebbende op art. I.1 van de Staatsregeling van Aruba heeft verworpen (‎2.11). Art. 11 van de LIDB discrimineert en had dus volgens belanghebbende krachtens art. I.22 van de Staatsregeling onverbindend moeten worden verklaard. Het discriminerende karakter van art. 11 LIDB klemt volgens belanghebbende temeer omdat het land Aruba traag is met het betalen van schulden, terwijl geen rechtsmiddelen ter incasso kunnen worden genomen omdat alsdan gesteld wordt dat de goederen waarop getracht wordt verhaal te nemen tot de openbare dienst behoren.

3.5

De derde klacht keert zich niet uitdrukkelijk tegen de uitspraak van het Hof; belanghebbende voert aan dat de Inspecteur pas in de eerste aanleg het verrekeningsbeleid heeft opgeworpen. Dit beleid was belanghebbende niet eerder bekendgemaakt, ook niet nadat zij een beroep op verrekening had gedaan. Naar ik begrijp, wil belanghebbende hiermee klagen over de overwegingen – weergegeven in ‎2.12 – die het Hof aan dit verrekeningsbeleid heeft gewijd.

4 Verrekening van belastingschulden in Aruba en Nederland

5 Algemene rechtsbeginselen in Aruba

6 Beoordeling

7 Conclusie