Home

Rechtbank Amsterdam, 20-12-2012, BZ0057, 13-993041-10

Rechtbank Amsterdam, 20-12-2012, BZ0057, 13-993041-10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
20 december 2012
Datum publicatie
30 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0057
Zaaknummer
13-993041-10

Inhoudsindicatie

Betrokkenheid bij het doen van een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting door de opname van een herinvesteringsreserve.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/993041-10 (Promis)

Datum uitspraak: 20 december 2012

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte], (zich noemende: [X])

geboren te [plaats] op [1958],

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 februari 2011 en 6 december 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. V.S.T. Leenders en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.W.J. Kerckhoffs, naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

2.1. Verdachte wordt – na wijzigingen van de tenlastelegging op de zittingen – ¬kort gezegd verweten dat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen feitelijke leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 2002, 2003 en 2004 door Interstate International NV, waardoor een te laag bedrag aan belastbare winst is aangegeven met als gevolg dat te weinig belasting is geheven.

2.2. De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht, en geldt als hier ingevoegd.

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. Waardering van het bewijs

4.1 Inleiding

Uit het dossier leidt de rechtbank af dat Interstate International NV (hierna: Interstate) op 28 augustus 2002 voor € 6.025.000,- van Marshal Sarl een pand aan het Janskerkhof in Utrecht heeft gekocht. Marshal Sarl verhuurde dit pand aan een onderneming die er een hotel en een horecabedrijf in exploiteerde. Op 2 september 2002 heeft Interstate het pand voor een bedrag van € 6.675.000,- doorverkocht aan Monumentenvennootschap De Koopman van Utrecht NV (hierna: Koopman). De transportakten voor beide transacties zijn op een en dezelfde dag gepasseerd. In de aangifte vennootschapsbelasting over 2002 (hierna: aangifte Vpb 2002) heeft Interstate een herbestedingsreserve van € 645.266 voor dit pand opgenomen. Daarmee beoogde zij een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) te creëren. In 2003 en 2004 heeft Interstate een herinvesteringsreserve voor hetzelfde bedrag in haar jaarcijfers opgenomen.

In deze zaak gaat het in essentie om de vraag of Interstate opzettelijk onjuiste aangiften Vpb over de jaren 2002, 2003 en 2004 heeft gedaan en zo ja, of verdachte daaraan (mede) feitelijke leiding heeft gegeven.

4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijk requisitoir en onder verwijzing naar een bewijsmiddelenoverzicht gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit voor het belastingjaar 2002. Wat de belastingaangiften over de jaren 2003 en 2004 betreft heeft hij vrijspraak gevorderd vanwege onvoldoende bewijs van betrokkenheid van verdachte bij het doen van deze belastingaangiften.

4.3 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities vrijspraak bepleit. Het standpunt van de verdediging komt op het volgende neer.

De belastingaangiften zijn correct, omdat terecht een HIR is opgenomen. Ten tijde van de aankoop van het pand in 2002 bestond het voornemen in het pand voor eigen risico te beleggen. Het pand vormde daarom een bedrijfsmiddel voor Interstate. Daar veranderde niets aan door de verkoop van het pand in hetzelfde jaar.

Voor zover onjuiste belastingaangiften zijn ingediend, heeft Interstate dat niet opzettelijk gedaan. De belastingaangiften waren in dat geval gebaseerd op een onjuist advies van haar belastingadviseurs, waarop zij mocht vertrouwen.

Verder heeft verdachte geen feitelijk leiding gegeven aan het doen van de onjuiste belastingaangiften. Vanaf 2003 bemoeide verdachte zich nauwelijks meer met Interstate vanwege zijn vertrek naar Japan. Hij had ook geen bevoegdheid beslissingen te nemen over het indienen van belastingaangiften. Verdachte had bovendien onvoldoende fiscale kennis om te beoordelen of de belastingaangiften juist of onjuist waren.

Ten slotte is als gevolg van de onjuiste belastingaangifte niet te weinig belasting is geheven. Interstate beschikte over compensabele verliezen, waardoor de te betalen belasting nihil was.

4.4 Het oordeel van de rechtbank

Onjuiste belastingaangifte

4.4.1 De belastingdienst heeft terecht vastgesteld dat Interstate als gevolg van het opnemen van de HIR in de belastingaangifte Vpb 2002 een onjuiste belastingaangifte heeft ingediend. Uit het dossier blijkt niet dat Interstate ten tijde van de aankoop het voornemen had zelf in het pand een hotel en horeca te exploiteren. Nu het pand voorts in zeer korte tijd is doorgeleverd, moet worden vastgesteld het pand geen bedrijfsmiddel in de zin van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: wet IB 2001) was. Dat Interstate voornemens was het pand als belegging aan te houden, doet, wat daarvan ook zij, daaraan niet af. Overigens blijkt dat ook niet uit het dossier. Evenmin is gebleken dat op het moment van verkoop van het pand het voornemen bestond binnen drie jaar in een bedrijfsmiddel in de zin van artikel 3.54 wet IB 2001 te herinvesteren.

Opzet

4.4.2 De vraag is vervolgens of Interstate deze onjuiste belastingaangifte opzettelijk heeft gedaan.

Op 8 april 2004 heeft de belastingdienst de aangifte Vpb 2002 van Interstate ontvangen. [functie] [A] (hierna: [A]) van Brada Kuttner Advocaten & Belastingadviseurs heeft de conceptbelastingaangifte Vpb 2002 onder begeleidend schrijven van 16 maart 2002 aan Interstate t.a.v. de directie gestuurd. In deze conceptaangifte Vpb 2002 was geen HIR opgenomen. De belastingadviseur schrijft in deze brief onder meer: “Omdat de vennootschap zelf geen onroerende zaken exploiteert, is voor de behaalde boekwinst op verkoop van onroerende zaken geen herinvesteringsreserve gevormd. Indien er echter een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen aanwezig is, dan kunnen wij dit alsnog verwerken.”

Uit verklaringen van [B] (hierna: [B]) en [C] (hierna: [C]) blijkt dat vervolgens op 30 maart 2004 een bespreking op kantoor van accountant THW, de accountant van Interstate, heeft plaatsgevonden, waar de concept aangifte Vpb 2002 is besproken. Bij deze bespreking waren in ieder geval [B] en [C] aanwezig.

Vervolgens heeft de belastingadviseur van Interstate onder begeleidend schrijven van 2 april 2004 een herziene aangifte Vpb 2002 met daarin een HIR opgesteld en verstuurd naar de directie van Interstate. Ter toelichting schrijft de belastingadviseur in zijn begeleidende brief: “Hoewel de vennootschap thans geen onroerende zaken exploiteert, is voor de behaalde boekwinst op uw verzoek toch een herinvesteringsreserve gevormd. De directie dient er daarom voor zorg te dragen dat er een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen aanwezig is. Ook specificatie 3 (aandeelhouders) is naar aanleiding van onze laatste bespreking aangepast.”

Uit deze brief volgt dat de HIR op verzoek van Interstate in de belastingaangifte Vpb 2002 is opgenomen. De belastingadviseur wijst Interstate in de brief van 2 april 2004 erop dat er een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen moet zijn. Het verweer dat Interstate zich niet bewust was dat de HIR ten onrechte werd opgenomen in de belastingaangifte, slaagt daarom niet. [C] was als fiscalist juist specifiek met het oog op fiscale onderwerpen aangesteld als (middellijk) directeur van Interstate . Hij wist, of had op zijn minst moeten weten, dat de HIR ten onrechte in de belastingaangifte werd opgenomen, te meer na de opmerkingen daarover van belastingadviseurs [B] en [A]. Dat [B] en [A] door het tuchtorgaan van de NOB een waarschuwing hebben gekregen, omdat zij de HIR niet zonder feitelijke onderbouwing in de aangifte Vpb 2002 hadden mogen opnemen, doet aan het voorgaande niet af. Uit het voorgaande volgt dat Interstate opzettelijk een onjuiste aangifte Vpb 2002 heeft gedaan door een HIR op te nemen van € 645.266. Dat geldt dus ook voor de aangiften Vpb 2003 en 2004.

Feitelijke leiding

4.4.3 Verdachte is volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting van 24 februari 2011 en zijn ter terechtzitting overgelegde schriftelijke verklaring d.d. 9 november 2011 advocaat en heeft zich gedurende vele jaren zakelijk beziggehouden met vastgoedinvesteringen en vastgoedondernemingen. Hij heeft op dat vlak een expertise opgebouwd. Verder is tijdens het onderzoek ter terechtzitting de rechtbank gebleken dat verdachte intelligent en zeer nauwgezet is.

Verdachte is volgens zijn eigen verklaring, die hij ter terechtzitting op 24 februari 2011 heeft afgelegd, in ieder geval vanaf 2000 betrokken geweest bij Interstate. Uit deze verklaring blijkt dat hij op enig moment aandeelhouder van Interstate is geworden, in 2002 de andere aandeelhouders vertegenwoordigde, namens Interstate onderhandelingen voerde met de huurder van het gekochte pand, [C] als directeur van Interstate heeft aangesteld en namens Interstate contact onderhield met de belastingadviseur, de accountant en de belastingdienst. Verder blijkt uit de verklaring van [D] dat verdachte eerder haar als [functie] van Interstate heeft aangesteld, haar aanstuurde en betalingen accordeerde. Verdachte was vanaf 10 december 2002 tot en met 13 mei 2003 middellijk bestuurder van Interstate. Niet is gebleken dat verdachte de overige aandeelhouders in 2004 niet langer vertegenwoordigde. Hoewel [C] per 23 juli 2003 middellijk [functie] van Interstate is geworden, is niet gebleken dat verdachte sindsdien niet langer nauw betrokken was bij Interstate of niet langer zeggenschap had over de gang van zaken bij Interstate.

Uit verklaringen van [B] en [C] blijkt dat verdachte bij de hiervoor beschreven bespreking op 30 maart 2004 aanwezig was. Nu verdachte zelf verklaart dat hij in maart 2004 bij een bespreking is geweest waarbij [B] en [C] aanwezig waren, kan het niet anders dan dat dit de bespreking van 30 maart 2004 is geweest. Tijdens deze bespreking is de conceptaangifte Vpb 2002 besproken, waaronder de opname van de HIR in deze aangifte. Dit blijkt ten eerste uit de verklaring van [C]. Voorts is kort na de bespreking de conceptaangifte herzien in die zin dat daarin een HIR is opgenomen en wordt in de begeleidende brief bij de herziene conceptaangifte naar de laatste bespreking verwezen.

Gelet op zijn nauwe band met Interstate in 2002 en de aankoop en de verkoop van het pand in 2002 was verdachte van de aanwezigen de enige die kon zeggen of in 2002 een herinvesteringsvoornemen bestond. Uit het dossier blijkt niet dat in 2002 of daarna een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen bestond. Verdachte is blijkens de verklaring van [B] van 9 februari 2012 over de herinvesteringsreserve voorgelicht. Gelet op het voorgaande, de specifieke deskundigheid die verdachte had opgebouwd op het gebied van vastgoedinvesteringen en de omstandigheid dat verdachte zich heeft laten voorlichten over de herinvesteringsreserve, wist verdachte, dan wel had hij moeten weten dat in 2002 noch in 2004 een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen bestond.

UIt het voorgaande volgt dat verdachte en [C] bewust en nauw hebben samengewerkt. Deze bewuste en nauwe samenwerking heeft er in geresulteerd dat Interstate bewust een onjuiste aangifte Vpb 2002 heeft ingediend.

Strekkingsvereiste

4.4.4 Toen Interstate in 2004 de belastingaangifte Vpb 2002 indiende, betwistte de belastingdienst de compensabele verliezen uit eerdere jaren. Interstate kon als gevolg daarvan op dat moment haar winst niet met eerdere verliezen compenseren. Over de behaalde winst zou zij in 2002 € 221.368 vennootschapsbelasting zijn verschuldigd. De opname van de HIR strekte ertoe dat € 645.266 minder winst werd behaald, waardoor €221.368 minder belasting zou worden geheven. Het is niet voorstelbaar dat verdachte en Interstate zich niet hebben gerealiseerd dat hun handelen de gerede mogelijkheid meebracht dat te weinig belasting zou worden geheven. Dat de belastingdienst in een situatie waarbij de compensabele verliezen ter discussie worden gesteld, mogelijk uitstel van betaling van de verschuldigde belasting zou hebben verleend, doet aan het voorgaande niet af. Evenmin doet daaraan af dat de bestuursrechter uiteindelijk heeft geoordeeld dat Interstate over compensabele verliezen beschikte, waardoor alsnog over het jaar 2002 geen belasting was verschuldigd. Daarnaast zou acceptatie van de HIR ertoe hebben geleid dat de compensabele verliezen niet in 2002 werden aangewend, maar mogelijk later, waardoor dan te weinig belasting zou zijn betaald, indien winst werd behaald.

Vrijspraak voor 2003 en 2004

4.4.5 De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte bemoeienis had met de aangiften Vpb 2003 en 2004. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Conclusie

4.4.6 De conclusie luidt dat verdachte tezamen en in vereniging feitelijk leiding aan het doen van een onjuiste aangifte Vpb 2002 door Interstate heeft gegeven.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat Interstate International NV in de periode van 1 maart 2004 tot en met 15 mei 2006 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2002, onjuist heeft gedaan, immers heeft Interstate International NV opzettelijk op het bij de Belastingdienst te Amsterdam ingeleverde aangiftebiljet vennootschapsbelasting over genoemd jaar een te lage belastbare winst opgegeven, door een herinvesteringsreserve van € 645.266,- op te nemen, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedraging verdachte tezamen en in vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven.

6. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de straffen en maatregelen

8.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 47.500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 272 dagen. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In beginsel zou hij een geldboete van € 50.000 hebben geëist.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en erop gewezen dat de redelijke termijn is overschreden. Verder is een werkstraf lastig voor verdachte uit te voeren, aangezien hij inmiddels in Zwitserland woont.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

Bij de hierna te noemen strafoplegging heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Interstate heeft over 2002 bewust een onjuiste belastingaangifte Vpb gedaan. Verdachte heeft daaraan meegewerkt. Door deze onjuiste belastingaangifte werd getracht over een bedrag van € 645.266 geen vennootschapsbelasting te betalen. Het benadelingsbedrag was daardoor in 2002 € 221.368. Door zo te handelen heeft verdachte de belastingdienst en daarmee de maatschappij fors willen benadelen.

In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2012 niet eerder is veroordeeld.

Verder is de redelijke termijn is overschreden en is de daartoe door de officier van justitie voorgestelde strafkorting passend.

De rechtbank acht het opleggen van een boete overeenkomstig de vordering van de officier van justitie een passende en geboden reactie. Aangezien het bewezen verklaarde feit lang geleden is gepleegd, bestaat geen aanleiding daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tezamen en in vereniging feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte] (zich noemende: [X]), daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 47.500 (zevenenveertigduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 272 dagen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,

mrs. A.E.J.M. Gielen en B.T. Beuving, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2012.

Bijlage I

Tenlastelegging [verdachte]

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

Interstate International NV, in of omstreeks de periode van 1 maart 2004 tot en met 15 mei 2006, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de vennootschapsbelasting over het/de jaar/jaren 2002 (D 108) en/of 2003 (D 26) en/of 2004 (D 28) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Amsterdam ingeleverde aangiftebiljet(ten) vennootschapsbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans een te lage belastbare winst, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, door (telkens) een herinvesteringsreserve, althans een herbestedingsreserve, althans een fiscale reserve op te nemen ten bedrage van 645.266,- euro, althans enig bedrag, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;

tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

Bijlage II

Bewijsmiddelen

1. Een geschrift met nummer 37189 AH-01 van 25 juni 2007 (doorgenummerde pag. 54).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

In de koopovereenkomst d.d. 28 augustus 2002 wordt het object Janskerkhof 10 te Utrecht (hotel en horeca) door Marchall S.a.r.l. (partij A) verkocht aan Interstate International NV. (partij B) voor een bedrag € 6.025.000.

In de koopovereenkomst d.d. 2 september 2002 wordt het object Janskerkhof 10 (hotel en horeca) door Interstate international N.V. verkocht aan Monumentenvennootschap De Koopman van Utrecht N.V. (Partij C) (tot 27/09/02 Marunouchi NV. genaamd) voor een bedrag van € 6.675.000.

Op 7 oktober 2002 wordt het object geleverd van Marchall S.a.r.l. aan Interstate International N.V. en van Interstate aan Koopman van Utrecht.

2. Een geschrift zijnde een factuur van [verdachte] aan Interstate International N.V. van 19 november 2002 (doorgenummerde pag. 702, D-90).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

For personal outlay regarding my presence and assistance at your tax audit by Mr. A.F.M. der Kok RA: EUR 5,000.00.

3. Een geschrift, zijnde de concept aangifte vennootschapsbelasting 2002 van Interstate International N.V., (doorgenummerde pag. p. 536, D-64).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

(…)

Toevoeging

(…)

7d Herinvesteringsreserve

(…)

7f Herbestedingsreserve

4. Een geschrift, zijnde een brief van [A] aan de directie van Interstate International van 16 maart 2004, (doorgenummerde pag. 583, D-60).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

Hierbij zend ik u de aangifte vennootschapsbelasting over 2002, waarbij ik de volgende opmerkingen wil plaatsen.

(…)

Ik heb begrepen dat de “sale of properties” verband houdt met een inkoop van een pand van derden dat vervolgens wordt doorverkocht aan een vennootschap uit de CHV-groep. Dit kan leiden tot kritische vragen van de belastingdienst.

Omdat de vennootschap zelf geen onroerende zaken exploiteert, is voor de behaalde boekwinst op verkoop van onroerende zaken voorshands geen herinvesteringsreserve gevormd. Indien er echter een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen aanwezig is, dan kunnen wij dit alsnog verwerken.

5. Een geschrift, zijnde een brief van [B] aan de directie van Interstate International van 2 april 2004, (doorgenummerde pag. 579, D-57).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

Hoewel de vennootschap thans geen onroerende zaken exploiteert, is voor de behaalde boekwinst op uw verzoek toch een herinvesteringsreserve gevormd. De directie dient er daarom voor zorg te dragen dat er een aantoonbaar herinvesteringsvoornemen aanwezig is..

Ook specificatie 3 (aandeelhouders) is naar aanleiding van onze laatste bespreking aangepast.

6. Een geschrift zijnde de aangifte vennootschapsbelasting 2002 van Interstate International N.V., van 6 april 2004, (doorgenummerde pag. 762, D-108).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

Naam en functie (handgeschreven) [C] [functie]

(…)

Stempel en beconnummer belastingconsulent

Brada Kuttner Advocaten & Belastingadviseurs

(…)

Toevoeging

(…)

7f Herbestedingsreserve 645.266

7. Een geschrift zijnde de aangifte vennootschapsbelasting 2003 van Interstate International N.V., van 3 februari 2005, (doorgenummerde pag. 429, D-26).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

Naam en functie (handgeschreven) [C] [functie]

(…)

Boekwaarde einde boekjaar Boekwaarde begin boekjaar

(…)

11h Herinvesteringsreserve 645.266 645.266

8. Een geschrift zijnde een schermafdruk van de aangifte vennootschapsbelasting 2004 van Interstate International N.V., (doorgenummerde pag. 452, D-27).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

Fiscale jaarstukken

9j Herinvesteringsreserve 645.266

9. Geschrift zijnde een brief van 2 oktober 2008 van [E] inhoudende de berekening van het belastingnadeel, (doorgenummerde pag. 760, D-106).

In dit geschrift is onder meer het volgende vermeld:

Belastingnadeel 221.368.

10. Een proces-verbaal met nummer 37189, V01-01 van 10 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [F] en [G] (doorgenummerde pag. 257).

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [C]:

“Ik was in maart 2004 bij THW Accountants. Daar was tevens de heer [B] en de heer [verdachte] aanwezig. De heer [B] bracht de aangifte ter sprake en zei dat als er een vervangingvoomemen was, er een HIR kon worden opgenomen. Er was een vervangingsvoornemen volgens [verdachte]. Ik was in 2002 geen directie en ben afgegaan op informatie van anderen. Op basis van informatie van [verdachte] is een vervangingvoornemen geconstateerd. Ik had geen reden om hieraan te twijfelen. Aan de voorwaarde gesteld door Brada was voldaan. In die bespreking is voor het eerst de aangifte Vpb van ITI besproken. Ik weet het niet zeker, maar vermoedelijk is toen de brief d.d. 16 maart 2004 gepresenteerd. In ieder geval niet eerder.”

11. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [C] van 27 juni 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

Ik ben in juli 2003 in contact gekomen met de heer [B]. Ik heb vervolgens een gesprek gehad met de heer [verdachte]. Mijn opdracht was het begeleiden van het boekenonderzoek over de periode 1997, 1998 t/m 2000. Ik heb daarover gesproken met de heer [B] Ik heb vervolgens gesproken met de heer [verdachte]. Hij heeft die opdracht bevestigd. Het gesprek daarover vond plaats in de zomer van 2003.

(…)

U houdt mij voor dat u uit de stukken heeft begrepen dat er in maart 2004 een bespreking heeft plaatsgevonden bij T.H.W. Accountants. U vraagt mij wat de aanleiding voor het gesprek was. Dat weet ik niet meer. Ik heb de bespreking niet bijeen geroepen. De bespreking heeft ongeveer een uur geduurd. Er zijn meerdere onderwerpen ter sprake gekomen. U vraagt mij welke onderwerpen ik mij nog kan herinneren. Ik kan me nog herinneren dat de heer [B] de aangifte vennootschapsbelasting 2002 van Interstate op tafel heeft gelegd. Ik merk op dat ik op geen enkele wijze bij het opstellen daarvan betrokken ben geweest. Ik had die aangifte niet eerder gezien. Volgens mij zijn over die aangifte geen vragen gesteld aan mij. Ik wist niets van 2002. Wij hebben kort over de aangifte gesproken, ik schat 5 a 10 minuten. De boodschap van de heer [B] was dat de HIR niet was opgenomen, maar dat als er een vervangingsvoornemen was dat alsnog kon. U vraagt mij of partijen conclusies hebben getrokken. Ik kan mij herinneren dat de heer [verdachte] heeft gezegd dat er altijd gezocht wordt naar investeringsprojecten en dat er verwacht werd dat er opnieuw weert iets gekocht zou worden.

12. Een geschrift zijnde een overzicht van de handelsregisterhistorie met betrekking tot Interstate international N.V. van de Kamer van Koophandel van 3 juli 2007, (doorgenummerde pag. 375, D12).

In dit geschrift is het volgende vermeld:

Functionarisgegevens uitgetreden functionaris(sen) rechtspers.

Naam Stichting Internet

Adres Dam 31, 1012JS Amsterdam

Infunctietreding 10-12-2002

Titel Directrice

Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd

Uit functie 13-05-2003

Naam VE Belastingadviseurs BV.

Adres Stadionweg 70, 1077SP Amsterdam

Infunctietreding 23-07-2003

Bevoegdheid Alleen/zelfstandig bevoegd

Uit functie 01-06-2006

13. Een geschrift zijnde een overzicht van de handelsregisterhistorie met betrekking tot Stichting InterNet van de Kamer van Koophandel van 28 januari 2009, (doorgenummerde pag. 657, D73).

In dit geschrift is het volgende vermeld:

Functionarisgegevens uitgetreden functionaris(sen) rechtspers.

Naam [verdachte]

Geboortedatum en -plaats [1958], [plaats]

Adres [adres],

[plaats] [postcode], Japan

Infunctietreding 08-10-1996

Titel Toeziend Bestuurder

Bevoegdheid Gezamenlijk bevoegd (met andere bestuurder(s),

zie statuten)

Aanvang (huidige) 22-03-2003

vertegen-

woordigingsbevoegdheid

uit functie 01-09-2006

14. Een proces-verbaal van de terechtzitting van 24 februari 2011 in deze zaak in de wettelijke vorm opgemaakt door de voorzitter en de griffier.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:

(…)

De laatste keer was ik in 2004 in Nederland, dat was op 25 maart geloof ik. (…) De accountants hadden een bespreking, ik was in Nederland en er was gelegenheid erbij te zijn. Ze hadden nog wat praktische dingen te bespreken. Bijvoorbeeld een vraag over het huurcontract met [H]. Ik heb in september 2002 onderhandeld en twee maanden met hem touwgetrokken. Misschien wilden ze mij iets vragen over het weigeren van de servicekosten en wat ik met [H] had afgesproken. U vraagt mij of het wel concreet over dit hotel ging. Nee, dat zei ik niet. U vraagt mij waarom ik dan uitgenodigd wordt. Omdat er ook voor hen commerciële vragen konden zijn, onder andere over dit hotel. Het was een belangrijke bespreking, maar ik weet niet waarom. Ik nodigde mijzelf niet uit. Ik ben er even naartoe gegaan. Als men dan vragen heeft, die dus blijkbaar commercieel zijn... Ik kan mij niet herinneren waar we het over ge had hebben. Ik heb mij de bespreking wel weer kunnen herinneren, omdat ik in mijn agenda in maart een bespreking zag staan. Ik ben tijdens een van mijn bezoeken aan Europa naar Nederland gekomen. Ik kwam niet voor die bespreking. ik kwam naar Eu ropa voor andere dingen. Ik meldde dat aan [J] of iets dergelijks. Hij zei dat dat wel goed uitkwam en dat we even bij elkaar konden komen en van de gelegenheid gebruik moesten maken om de vragen die er nog lagen te stellen. Er zat wel een planning in. Ik werd door [J] of [B] uitgenodigd, dat weet ik niet meer. Dat was op kantoor, van TAB. ik heb in zijn geheel geen herinnering aan wat we besproken hebben, ook niet of het over het hotel ging. Ik heb ook een keer bij TAB gezeten, dat zal die keer geweest zijn. [J] en [C] waren daarbij. [B] zou erbij kunnen zijn geweest.

(…)

Ik heb het besproken met de aandeelhouders. Financiering speelt bij deze mensen geen rol. Ze kunnen dat zelf betalen. Ieder twee miljoen euro inleggen, dat is geen issue. Ik kan mij niet herinneren hoe het precies ging. De financiering is niet mijn taak. Ik kreeg van [K] de aanbieding van het pand. Ik stuur foto’s door en ze zijn alle drie positief en willen er met zijn drieën via de vennootschap in. Dan heb ik een mandaat ermee verder te gaan. Er wordt dan een keer een afspraak gemaakt op 7 september 2002 met de notaris en ze maken het geld over.

15. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [B] van 9 februari 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

Ik sta nog steeds achter mijn verklaringen die ik toen heb afgelegd. U vraagt mij of ik nog gesprekken kan herinneren die in maart 2004 hebben plaatsgevonden over de aangifte van Interstate 2002. Ik antwoord u: Heel moeilijk, ik heb daar geen concrete herinneringen aan. U vraagt mij of ik mijzelf daar nog zie zitten bij die besprekingen. Ik antwoord u: Nee. Als het in mijn agenda staat dan kan ik er gevoeglijk vanuit gaan dat ik er ben geweest. Ik kan niet met zekerheid zeggen dat ik bij de bespreking aanwezig ben geweest. Dat zou naar alle waarschijnlijkheid wel het geval zijn, maar zeker weet ik het niet.

(…)

In algemene zin zie ik me nog wel bij vergaderingen zitten met de heer [verdachte] waarin gesproken is over herinvesteringvoornemen en bedrijfsmiddel of niet. Het gaat dan om een periode tot een aantal jaren daarvoor. Ik weet niet precies wanneer het gebeurd is. Het is wel vaker aan de orde gekomen. Dat weet ik zeker.

16. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [C] van 9 februari 2012 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

U houdt mij voor mijn brief van 1 september 2009 en vraagt mij name de aandacht voor punt 11 waar ik spreek over de bespreking in maart 2004 en waarin de aangifte VPB aan de orde is gekomen. U vraagt mij wie bij de bespreking aanwezig waren. Daar waren bij: De heer [verdachte], de heer [B] en ik zelf. In mijn herinnering waren dat de mensen die daarbij aanwezig waren. Ik kan mij dat duidelijk herinneren. Ik kan mij de zetting van het gebouw herinneren, de kamer en mijn positie ten opzichte van de anderen. Ik bedoel daarmee hoe ik aan tafel zat. Volgens mij zat de heer [B] links en de heer [verdachte] rechts tegenover mij.

17. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [D] van 13 februari 2009 van de rechter-commissaris

Dit proces-verbaal houdt onder meer in:

De heer [verdachte] heeft mij aangesteld. […] Hij vertegenwoordigde een groep mede-investeerders. Hij stond toe dat ik 2,5% van de aandelen kocht […] In 1999 kwam de heer [verdachte] geregeld naar Nederland. Hij heeft uitgelegd hoe alles in elkaar zat. Hij stuurde mij ook aan. […] de heer [verdachte] vertegenwoordigde de aandeelhouders. […] Hij accordeerde altijd de betalingen. […] Ik had in privé 2,5% belang in Interstate. Toen [C] [functie] werd, had ik dat belang weer verkocht aan de heer [verdachte].