Home

Rechtbank Amsterdam, 15-11-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8138, C/13/655200 / KG ZA 18-1059

Rechtbank Amsterdam, 15-11-2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8138, C/13/655200 / KG ZA 18-1059

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
15 november 2018
Datum publicatie
15 november 2018
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2018:8138
Formele relaties
Zaaknummer
C/13/655200 / KG ZA 18-1059

Inhoudsindicatie

De stichting Museumkaart moet gegevens over het museumbezoek van een van haar kaarthouders aan de Belastingdienst overhandigen. De kortgedingrechter oordeelt dat het belang van het privé houden van de gegevens moet wijken voor het algemeen belang van een correcte belastingheffing.

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/655200 / KG ZA 18-1059 MvW/MB

Vonnis in kort geding van 15 november 2018

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelend te Den Haag,

eiser bij dagvaarding van 8 oktober 2018,

advocaat mr. C.M. Bergman te Den Haag,

tegen

de stichting

STICHTING MUSEUMKAART,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. E.J. Hengeveld te Amsterdam.

Partijen zullen hierna de Staat en de Stichting worden genoemd.

1 De procedure

Ter zitting van 1 november 2018 heeft de Staat, hierna ook de Belastingdienst, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Stichting heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

Ter zitting waren aanwezig:

aan de zijde van de Staat: dhr. [naam 1] , landelijk coördinator civiele heffingsprocedures, mr. [naam 2] , mw. [naam 3] , respectievelijk vaktechnisch deskundige en coördinator formeel recht, en mr. C.M. Bergman;

aan de zijde van de Stichting: mw. [naam 4] , waarnemend directeur van de Stichting, en mr. E.J. Hengeveld.

2 De feiten

2.1.

De Stichting houdt zich, kort gezegd, bezig met het exploiteren van de museumkaart. Door aanschaf van deze kaart krijgt de houder een jaar lang toegang tot ruim 400 musea in Nederland. Aan de kaart is een account gekoppeld, waarop persoonsgegevens over de houder worden geregistreerd en waarop bezoekgegevens worden bijgehouden. Uit hoofde van haar bedrijfsactiviteiten beschikt de Stichting aldus over gegevens van de kaarthouder, in die zin dat de Stichting inzicht heeft of kan hebben in het tijdstip en de locatie waarop de museumkaart is gebruikt.

2.2.

De Belastingdienst (de inspecteur) heeft zich bij brief van 15 maart 2017 tot de stichting gewend met het verzoek informatie te verstrekken over een kaarthouder in het kader van een derdenonderzoek. In de brief staat, voor zover van belang:

Graag zou ik van u willen vernemen op welke datum en op welke locatie(s) de museumjaarkaart, over de periode 2014 tot heden, is gebruikt.”

2.3.

De Staat heeft deze gegevens gevraagd in het kader van een woonplaatsonderzoek op grond van artikel 4 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Een woonplaatsonderzoek wordt ingesteld om te kunnen bepalen wat de feitelijke woon- of vestigingsplaats van een natuurlijk persoon is (geweest) om zodoende vast te kunnen stellen of iemand belastingplichtig is.

2.4.

Bij brief van 28 maart 2017 van de advocaat van de Stichting heeft zij de Staat te kennen gegeven niet bereid te zijn de gevraagde gegevens te verstrekken.

2.5.

Vervolgens heeft uitvoerig correspondentie tussen de Staat en de Stichting plaatsgehad. Hierin heeft de Staat vastgehouden aan haar standpunt dat de Stichting was gehouden de gevraagde gegevens te verstrekken. De Stichting heeft vastgehouden aan haar standpunt. Beide partijen hebben in deze periode hun standpunten over en weer uitgebreid toegelicht, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid.

2.6.

Tussen partijen heeft op 10 april 2018 een gesprek plaatsgevonden. De Stichting heeft daarin aangegeven de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om een zienswijze te willen vragen. De Staat heeft zich bereid verklaard, alvorens een gerechtelijke procedure te starten, de zienswijze van de AP af te wachten.

2.7.

De Stichting heeft op 3 mei 2018 aan de AP verzocht om een zienswijze over de gevraagde verstrekking van gegevens door de Stichting aan de Staat. Bij brief van 22 juni 2018 heeft de AP de Stichting bericht dat dit verzoek niet in behandeling zal worden genomen.

2.8.

Tot op heden heeft de Stichting de gevraagde gegevens niet verstrekt.

2.9.

Gelet op de geheimhoudingsverplichting die op grond van artikel 67 AWR op de Staat rust, heeft zij de naam van de kaarthouder in kwestie niet in de processtukken vermeld.

3 Het geschil

3.1.

De Staat vordert – samengevat – de Stichting bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. te bevelen volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen waaronder doch niet uitsluitend alle gegevens en inlichtingen zoals omschreven in paragraaf 5.1 van de dagvaarding, binnen zeven dagen na heden dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,--, althans ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde daarmee in gebreke blijft;

2. te veroordelen in de proceskosten met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na dit vonnis.

3.2.

De Staat legt hieraan – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.

De Stichting is administratieplichtige in de zin van artikel 53 juncto 52 AWR. Dat brengt mee dat de daar genoemde wettelijke informatieverplichtingen ten behoeve van de belastingheffing van derden op de Stichting rusten.

Artikel 47 AWR biedt de inspecteur een zeer ruime bevoegdheid om informatie – ook ten aanzien van derden – op te vragen. De enige inhoudelijke beperking waarmee op grond van artikel 47 lid 1 sub a AWR rekening moet worden gehouden is dat de verlangde gegevens en inlichtingen voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. De bevoegdheid ex artikel 53 juncto 47 AWR mag ook worden gebruikt om gegevens dubbel te controleren. De vordering valt binnen de grenzen van de toepasselijk wet- en regelgeving op het gebied van privacy.

3.3.

De Stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft – kort samengevat – onder meer het volgende naar voren gebracht.

Van een spoedeisend belang aan de zijde van de Staat is geen sprake omdat zij haar vordering onvoldoende – namelijk te algemeen – heeft gemotiveerd.

Daarnaast geldt op grond van de resolutie van 8 september 1988, nr. AFZ 88/1223, dat verenigingen en stichtingen wel onder de informatieplicht bij derdenonderzoeken vallen, maar uitsluitend voor zover het de eigen uitgavenkant betreft.

Verder wijzen de ANPR-arresten (ANPR = Automatic Number Plate Recognition) van de Hoge Raad uit dat de wettelijke basis waarop de Staat zich hier beroept onvoldoende specifiek is. Toewijzing van de vordering vormt een enorme inbreuk op de privacy van de kaarthouder, terwijl de relevantie van de bezoekregistraties voor het kunnen vaststellen van iemands woonplaats uiterst gering is. Tot slot zal toewijzing van de vordering een negatief effect hebben op de verkoop van museumkaarten, waardoor het museumbezoek kan afnemen.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing