Home

Rechtbank Amsterdam, 14-02-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1439, 99/000134-37 / 13/523082-07

Rechtbank Amsterdam, 14-02-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1439, 99/000134-37 / 13/523082-07

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 februari 2020
Datum publicatie
10 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2020:1439
Zaaknummer
99/000134-37 / 13/523082-07

Inhoudsindicatie

Verlenging proeftijd VI. De gewijzigde regeling is geen wijziging in strafbaarstelling of sanctierecht: geen schending art. 7 EVRM en OM ontvankelijk. De rechtbank wijst de vordering af, nu een bijzondere voorwaarde slechts in geringe mate is overtreden.

Uitspraak

beslissing

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

VI-zaaknummer : 99/000134-37

Parketnummer : 13/523082-07

Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:1:18 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van

[veroordeelde] (hierna: de veroordeelde),

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2020.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-

de vordering van de officier van justitie van 10 januari 2020;

-

het v.i.-advies van 11 december 2019;

-

het aanvullende v.i.-advies van 3 januari 2020;

De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft verder als deskundige M. van Voorst, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, gehoord.

2 Procesgang

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam van 11 november 2008, is aan de veroordeelde –onder meer– een gevangenisstraf opgelegd van tien jaren, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.

De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 13 november 2008 gestart.

Veroordeelde is, gelet op de destijds van toepassing zijnde artikelen 15 en 15a Wetboek van Strafrecht, op 20 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod, een locatiegebod, een meldplicht, een behandelverplichting, een drugs- en/of alcoholverbod, en een meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en hulpverlening.

Mede doordat de v.i. meerdere malen is herroepen, zal de periode van de v.i. thans aflopen op 20 februari 2020.

De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 10 januari 2020 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3 De inhoud van vordering

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de proeftijd van de v.i. verlengt met twee jaren, omdat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan het toezicht. Hij is namelijk niet open en eerlijk geweest tegenover de reclassering; hij heeft op basis van valse informatie toestemming van de reclassering gekregen bij een vrouw te verblijven waarvan hij de reclassering had gezegd dat ze zijn zus was, terwijl ze zijn vriendin bleek te zijn. Tegenover die vriendin zou hij zich bovendien agressief en bedreigend hebben gedragen. Er zijn dan ook nog concrete voorwaarden en interventies voor gedragsverandering waaraan moet worden gewerkt en de huidige v.i.-periode is onvoldoende om alle doelen te behalen.

4 De beoordeling

5 Beslissing