Rechtbank Amsterdam, 17-05-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3297, AMS 22/774 V en AMS 22/775 V
Rechtbank Amsterdam, 17-05-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3297, AMS 22/774 V en AMS 22/775 V
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 mei 2023
- Datum publicatie
- 14 augustus 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2023:3297
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2025:711
- Zaaknummer
- AMS 22/774 V en AMS 22/775 V
Inhoudsindicatie
Verzet (8:55 Awb). (a) Bij uitspraak 6:2 is schorsende werking 8:106, eerste lid, op grond van het tweede lid niet aan de orde. (b) Geen reactie bestuursorgaan op beroepen 6:2. Als niet voldaan is aan 8:42 Awb kan in verzet niet alsnog met succes het standpunt dat onredelijk laat beroep is ingesteld worden aangevoerd.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/774 V en AMS 22/775 V
(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd nemen van twee uitspraken op bezwaar door opposanten (verweerder in de beroepszaak) naar aanleiding van twee uitspraken van deze rechtbank.12
In de uitspraak van 5 april 2022 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.
Overwegingen
1. De rechter heeft de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. Een voorwaarde is dat er niet getwijfeld kan worden aan het eindoordeel. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk gegrond verklaard omdat de beslistermijn om een nieuwe uitspraak op bezwaar in beide beroepszaken te nemen inmiddels is verstreken.3
2. Als iemand tegen zo'n buiten-zittinguitspraak verzet instelt, moet de rechtbank beoordelen of zij in de beroepszaak terecht heeft geoordeeld dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Het gaat er in deze verzetzaak dus om of buiten redelijke twijfel is dat de beroepen gegrond zijn.
Standpunt opposant
3. Opposant heeft in het verzetschrift geschreven dat de beroepen van eiser ten onrechte gegrond zijn verklaard. In uitspraak van 5 april 2022 is geen rekening gehouden met het wettelijk kader van artikel 8:106, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. De beslistermijn is dan ook niet op 24 januari 2018 aangevangen. Opposant heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van deze rechtbank.4 Opposant heeft verder aangevoerd dat de beroepen onredelijk laat zijn ingediend en dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk hadden moten worden verklaard.
Beoordeling
4. De verzetrechter neemt procesbelang van opposant bij het verzet aan. Opposant heeft in verzet niet vermeld of (inmiddels) de door opposant gevraagde besluiten zijn genomen.
De verzetrechter oordeelt vervolgens dat de stelling dat artikel 8:106, eerste lid, van de Awb van toepassing is op de uitspraak van 24 januari 2018, niet tot gegrondverklaring van het verzet kan leiden. Geconstateerd moet worden dat de uitspraak van 24 januari 2018 na de ongegrondverklaring van het daartegen door ingediende verzet op 31 mei 2018 onherroepelijk is geworden, zodat de beslistermijn vanaf dat moment is aangevangen. Gesteld noch gebleken is daarom dat de vaststelling van de rechtbank in de uitspraak van
5 april 2022 dat de beslistermijn is overschreden onjuist zou zijn. Dat in de uitspraak van 5 april 2022 wordt uitgegaan van 24 januari 2018 als aanvangsdatum van de beslistermijn, in plaats van de datum van de uitspraak op verzet van 31 mei 2018, kan derhalve zonder gevolgen blijven. Feit is dat de beslistermijn is overschreden.
Artikel 8:106, eerste lid, van de Awb is overigens niet van toepassing op de uitspraak van 5 april 2022. In deze uitspraak is beslist op het beroep tegen het niet op tijd nemen van een besluit, wat volgens artikel 8:106, tweede lid, van de Awb is uitgezonderd.
6. De verzetrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van onredelijk laat ingediende beroepschriften. Opposant heeft in de beroepsfase in beide zaken in het geheel niet gereageerd op de door eiser ingediende beroepschriften. Opposant heeft niet voldaan aan de verplichting in de Awb om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden noch heeft opposant een standpunt kenbaar gemaakt.5 De bestuursrechter kan aan het niet (tijdig) indienen van de stukken de gevolgen verbinden die hem geraden voorkomen, als bedoeld in artikel 8:31 van de Awb.6 De rechtbank heeft in punt 4 van de uitspraak van 5 april 2022 overwogen dat, als gevolg van het uitblijven van een reactie van verweerder, uitgaat van de bij de rechtbank bekende informatie en van de juistheid van hetgeen eiser in de beroepszaken heeft aangevoerd. De bestuursrechter heeft hiermee gebruik gemaakt van de hem in de artikelen 8:42, eerste lid, en 8:31 van de Awb gegeven bevoegdheid. De verzetrechter acht de toepassing van deze bevoegdheid door de bestuursrechter niet onredelijk en komt om die reden dan ook niet (alsnog) aan de vraag toe of de beroepen onredelijk laat zijn ingediend.
7. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak niet verandert. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
M.P. Osinga Sanders, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 mei 2023
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: