Home

Rechtbank Amsterdam, 19-08-2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7308, anoniem

Rechtbank Amsterdam, 19-08-2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7308, anoniem

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
19 augustus 2025
Datum publicatie
6 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2025:7308
Zaaknummer
anoniem

Inhoudsindicatie

Verschoningsrecht. Mag correspondentie tussen advocaat en Belastingdienst worden betrokken in strafrechtelijk onderzoek? De verdachte wordt betrokkenheid bij belastingfraude verweten. Op naam van twee pensioenfondsen zijn verzoeken tot teruggave van dividendbelasting ingediend. De Belastingdienst meent dat er geen recht op teruggave is en heeft naheffingsaanslagen opgelegd. Door de Belastingdienst is uitvoerig gecorrespondeerd met de rechtsbijstandverleners van de pensioenfondsen, waaronder een advocaat. Besloten is om de verdachte strafrechtelijk te vervolgen voor het feitelijk leiding geven aan het indienen van onjuiste teruggaveverzoeken dividendbelasting. Op verzoek van de FIOD heeft de Belastingdienst de heffingsdosssiers overgedragen, inclusief de correspondentie met de hiervoor bedoelde advocaat. Valt deze correspondentie onder het verschoningsrecht?

Het verstrekken van verschoningsgerechtigde informatie aan een derde, dus een persoon of organisatie die buiten de vertrouwelijke relatie staat, brengt niet mee dat die informatie ook ten opzichte van alle andere derden aan de vertrouwelijkheid is onttrokken. In deze zaak doet zich echter de bijzonderheid voor dat de informatie is verstrekt in het kader van de vaststelling van de hoogte van de belastingschuld en (dus) de beoordeling van de juistheid van de ingediende verzoeken tot teruggave van dividendbelasting, terwijl de verdenking op precies die gedraging ziet. Deze essentiële bijzonderheid deed zich niet voor in de zaak waarover de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 25 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:456). Verder weegt mee dat de informatie is verstrekt aan de inspecteur van de Belastingdienst, die op grond van artikel 80 lid 1 van de AWR mede is belast met de opsporing van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Deze bijzonderheden brengen mee dat de vertrouwelijkheid van de informatie niet alleen is prijsgegeven in de administratiefrechtelijke relatie tot de Belastingdienst inzake de afwikkeling van de ingediende verzoeken tot teruggave van dividendbelasting maar ook in het mogelijke strafrechtelijke vervolg daarop (vgl. ECLI:RBAMS:2022:6249).

Uitspraak

rechter-commissaris in strafzaken

parketnummers :

datum : 19 augustus 2025

onderzoek: :

beslissing op een vordering van de officier van justitie om onderzoekshandelingen te verrichten

in de strafzaak tegen de verdachte

X

raadslieden: mr. B.J.G.L. Jaeger en mr. J.T.E. Vis.

Procedure

De officieren van justitie mr. S. Leeman en mr. M. Lambregts hebben op 30 juni 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris, met het oog op de opsporing van strafbare feiten, onderzoekshandelingen verricht, bestaande uit de beantwoording van de vraag of voor de in de vordering vermelde stukken al dan niet een verschoningsrecht bestaat.

Door mr. Vis is op 13 augustus 2025 een reactie ingediend, waarin hij heeft geconcludeerd dat op de bedoelde stukken een verschoningsrecht rust dat eraan in de weg staat dat de officier van justitie en het onderzoeksteam daarvan kennis nemen.

Beoordeling

De verdachte wordt betrokkenheid bij belastingfraude verweten. Op naam van Pensioenfonds A en Pensioenfonds B (hierna: de pensioenfondsen) zijn in de periode 2013 tot en met 2016 verzoeken tot teruggave van dividendbelasting ingediend. De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen recht op teruggave is. Hierover is door de Belastingdienst uitvoerig gecorrespondeerd met de rechtsbijstandverleners van de pensioenfondsen. Aanvankelijk werden de pensioenfondsen vertegenwoordigd door een belastingadviseur, later is mr. B.J.G.L. Jaeger, advocaat-belastingkundige, daarbij betrokken geraakt.

Aan de pensioenfondsen zijn naheffingsaanslagen opgelegd die strekken tot terugbetaling van de volgens de Belastingdienst ten onrechte geclaimde teruggave van dividendbelasting in de periode 2013 tot en met 2016. Vervolgens is door de Belastingdienst, de FIOD en het Openbaar Ministerie besloten om de verdachte strafrechtelijk te vervolgen voor het feitelijk leiding geven aan het indienen van onjuiste teruggaveverzoeken dividendbelasting over de periode 2013 tot en met 2016. In het kader van dat strafrechtelijke onderzoek heeft de FIOD de Belastingdienst verzocht om de dossiers met betrekking tot de verzoeken tot teruggave van dividendbelasting over te dragen. Aan dit verzoek heeft de Belastingdienst voldaan. De stukken zijn op 1 juli 2022 door de Belastingdienst aan de FIOD verstrekt. Tot deze stukken behoort ook correspondentie en andere gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst enerzijds en en mr. Jaeger dan wel een in zijn plaats getreden advocaat anderzijds. De vordering heeft betrekking op die bestanden.

In het voorjaar van 2025 is de verdediging in de gelegenheid gesteld om de data waaruit het onderzoeksteam heeft geput in te zien. De verdediging heeft geconstateerd dat de correspondentie tussen (collega’s van) mr. Jaeger en de Belastingdienst, ondanks het hun toekomende verschoningsrecht, in het opsporingsonderzoek was betrokken. De officieren van justitie stelden zich in reactie daarop op het standpunt dat het verschoningsrecht niet (langer) van toepassing is op deze stukken, omdat deze stukken zien op de verzoeken tot teruggave van dividendbelasting over de jaren 2013 tot en met 2016 en het strafrechtelijke onderzoek ziet op dezelfde kwestie. Zij hebben daarbij verwezen naar de beslissing van de rechter-commissaris van 4 oktober 2022 (ECLI:RBAMS:2022:6249). In respons daarop heeft de rechter-commissaris bij de officieren van justitie benadrukt dat (alleen) hij bevoegd is om te beoordelen of informatie die in beginsel onder een verschoningsrecht valt toch in een strafrechtelijk onderzoek mag worden gebruikt en dat, nu partijen hierover van inzicht verschillen, het alsnog indienen van een tot die beoordeling strekkende vordering in de rede ligt. Vervolgens is de onderhavige vordering ingediend.

De rechter-commissaris heeft de bestanden waarop de vordering ziet beoordeeld en heeft vastgesteld dat deze allemaal betrekking hebben op de teruggave van dividendbelasting aan de pensioenfondsen over de jaren 2013 tot en met 2016.

Het verstrekken van verschoningsgerechtigde informatie aan een derde, dus een persoon of organisatie die buiten de vertrouwelijke relatie staat, brengt niet mee dat die informatie ook ten opzichte van alle andere derden aan de vertrouwelijkheid is onttrokken. In deze zaak doet zich echter de bijzonderheid voor dat de informatie is verstrekt in het kader van de vaststelling van de hoogte van de belastingschuld en (dus) de beoordeling van de juistheid van de ingediende verzoeken tot teruggave van dividendbelasting, terwijl de verdenking op precies die gedraging ziet. Deze essentiële bijzonderheid deed zich niet voor in de zaak waarover de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 25 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:456), waar de verdediging in zijn reactie naar verwijst. Verder weegt mee dat de informatie is verstrekt aan de inspecteur van de Belastingdienst, die op grond van artikel 80 lid 1 van de AWR mede is belast met de opsporing van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Naar het oordeel van de rechter-commissaris brengen deze bijzonderheden mee dat moet worden geoordeeld dat de vertrouwelijkheid van de informatie niet alleen is prijsgegeven in de administratiefrechtelijke relatie tot de Belastingdienst inzake de afwikkeling van de ingediende verzoeken tot teruggave van dividendbelasting maar ook in het mogelijke strafrechtelijke vervolg daarop.

Beslissing

De rechter-commissaris:

bepaalt dat de officier van justitie en het onderzoeksteam kennis mogen nemen van de stukken waarop de vordering betrekking heeft.

Deze beslissing is op 19 augustus 2025 genomen door mr. H.J. Fehmers, rechter-commissaris.