Home

Rechtbank Arnhem, 26-09-2005, AU3877, AWB 05/1134 IB/PVV

Rechtbank Arnhem, 26-09-2005, AU3877, AWB 05/1134 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
26 september 2005
Datum publicatie
6 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:AU3877
Zaaknummer
AWB 05/1134 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Fiscus ook onder de Wet IB 2001 gebonden aan in 1994 gesloten vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1134 IB/PVV

Uitspraakdatum: 26 september 2005

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X],

wonende te [Z], eiser,

[gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P],

verweerder,

[gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer: [0].H26) opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.782.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 2 maart 2005 de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2005 te Arnhem.

Partijen zijn daar verschenen.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

Eiser oefent een tandartsenpraktijk uit in [Q]. Op 31 december 1992 hebben eiser en zijn echtgenote een akte van maatschap opgesteld.

Deze akte houdt, voor zover van belang, in:

- dat partijen met elkaar een maatschap zijn aangegaan, welke ten doel heeft het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van de tandartsenpraktijk;

- dat ieder maatschapslid bevoegd is voor de maatschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven en te ontvangen en de maatschap aan derden en derden aan de maatschap te binden;

- dat de winst of het verlies van de maatschap door zowel eiser als zijn echtgenote voor 50% wordt genoten respectievelijk gedragen.

Op 20 oktober 1994 hebben eisers gemachtigde en verweerder een vaststellingsovereenkomst gesloten die voor zover relevant, als volgt luidt:

“-een winstverdeling van 70%-30% wordt als zakelijk aangemerkt;

-met ingang van 1992 wordt voor onbepaalde tijd de winstverdeling conform de maatschapsakte vastgesteld op 70%-30%;

-het ondernemerschap van eisers echtgenote blijft nu en in de toekomst onaangetast;

-de omvang van de door de echtgenote verrichte werkzaamheden, die minimaal 1225 uren bedragen, geeft jaarlijks recht op de zelfstandigenaftrek, tenzij de omvang van de werkzaamheden in de toekomst wijzigt ten opzichte van de huidige werkzaamheden.”

In een brief van 23 april 2004 (bijlage 6 bij het beroepschrift) heeft verweerder aan eiser het volgende meegedeeld:

“Met ingang van de Wet inkomstenbelasting 2001 is het begrip ondernemer gewijzigd. (…) Het ondernemerschap van uw echtgenote zal daarom met inachtneming van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde voorwaarden opnieuw moeten worden beoordeeld. De bij uw brief gevoegde akkoordverklaring [van 20 oktober 1994] met betrekking tot het ondernemerschap van uw echtgenote is een contra legim afspraak en heeft zijn belang verloren op het moment dat de Wet inkomstenbelasting 2001 in werking is getreden. U kunt aan de afspraak van 20 oktober 1994 onder de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 geen enkel recht meer ontlenen.”

In de aangifte voor het onderhavige jaar is eiser, overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst van 20 oktober 1994, uitgegaan van een winstverdeling van 70%-30%. Deze verdeling brengt een winstaandeel voor eiser mee van 70% van € 191.057, ofwel € 133.740.

Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder het winstaandeel van eiser gesteld op € 171.057.

3. Het geschil

In geschil is of:

a. verweerder voor het onderhavige jaar voor wat betreft de winstverdeling is gehouden aan de vaststellingsovereenkomst; en zo neen,

b. of eisers winstaandeel op een juist bedrag is vastgesteld.

4. Beoordeling van het geschil

Tussen partijen is op 20 oktober 1994 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waaraan zij jegens elkaar gebonden zijn. Onderwerpen van de overeenkomst zijn het ondernemerschap van eisers echtgenote, toepassing van de zelfstandigenaftrek en de winstverdeling.

Met ingang van 1 januari 2001 is de Wet inkomstenbelasting 2001 in werking getreden, waardoor - hetgeen door eiser niet is betwist – eisers echtgenote niet langer als ondernemer kan worden aangemerkt omdat zij niet rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming. Eisers echtgenote is mitsdien vanaf 2001 aan te merken als medegerechtigde tot het ondernemingsvermogen en geniet als zodanig winst uit onderneming.

Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aard en de omvang van de door eiser en zijn echtgenote verrichte werkzaamheden in de praktijk in het onderhavige jaar noemenswaardig zijn gewijzigd ten opzichte van de werkzaamheden op basis waarvan in 1994 de vaststellingsovereenkomst is aangegaan.

Naar het oordeel van de rechtbank brengt de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarmee gepaard gaande wijziging van de fiscale status van eisers echtgenote, niet mee dat verweerder niet langer aan de overeengekomen winstverdeling is gebonden. Redengevend hiervoor is dat de wetswijziging met betrekking tot het ondernemersbegrip de tussen partijen overeengekomen winstverdeling niet raakt. Verder heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gemaakte afspraken zodanig samenhangen dat ze niet los van elkaar kunnen worden bezien.

Het vorenstaande neemt niet weg dat het verweerder vrijstaat om van een door hem gesloten overeenkomst terug te komen. De beginselen van behoorlijk bestuur brengen echter mee dat verweerder bij een dergelijke opzegging rekening moet houden met het bij de belastingplichtige gewekte vertrouwen, hetgeen in de regel ertoe zal leiden dat een vaststellingsovereenkomst slechts kan worden opgezegd met ingang van een in de toekomst gelegen tijdstip.

Indien verweerders brief van 23 april 2004 zou moeten worden aangemerkt als een opzegging van de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde winstverdeling, merkt de rechtbank het volgende op. Het tijdstip van deze mogelijke opzegging is gelegen na het jaar waarop de onderhavige aanslag betrekking heeft, zodat met deze opzegging voor het jaar 2002 geen rekening kan worden gehouden. Mitsdien is verweerder ook voor het jaar 2002 nog gebonden aan de op 20 oktober 1994 overeengekomen winstverdeling.

Gelet op het voorstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient, overeenkomstig de aangifte, te worden vastgesteld op € 63.915.

Verweerder heeft ter zitting verzocht om een overweging ten overvloede over de zakelijkheid van de winstverdeling. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, omdat dit niet aan de orde is in het onderhavige jaar. Bovendien bestaat onvoldoende duidelijkheid over de in dit verband van belang zijnde feiten.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zijnde € 644 aan kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.915;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten vergoedt;

bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. F.M. Smit en V.M. van Daalen-Mannaerts, rechters. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier op 26 september 2005.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.