Home

Rechtbank Arnhem, 16-06-2008, BD7737, AWB 07/3146, AWB 07/3147, AWB 07/3148, AWB 07/3149

Rechtbank Arnhem, 16-06-2008, BD7737, AWB 07/3146, AWB 07/3147, AWB 07/3148, AWB 07/3149

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 juni 2008
Datum publicatie
21 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BD7737
Zaaknummer
AWB 07/3146, AWB 07/3147, AWB 07/3148, AWB 07/3149

Inhoudsindicatie

IB. Meewerkaftrek van echtgenote. Achterwacht voor dierenarts. Slapen in de nacht is in casu onvoldoende voor arbeid. Thuis blijven voor het geval de dierenarts wordt opgeroepen kan wel arbeid zijn. In dit geval is onvoldoende aannemelijk dat substantieel is achtergevangen. Gaat normale bijstand tussen echtgenoten niet te boven.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 07/3146, AWB 07/3147, AWB 07/3148, AWB 07/3149

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 16 juni 2008

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.17]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.108, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 300.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.27]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.282, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 500.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [H.36]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.984.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [H.46]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.017.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 juni 2007 de (navorderings)aanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 23 juli 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn broer. Namens verweerder is verschenen [A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is gehuwd en is werkzaam als dierenarts. Sinds 1999 is hij maat in de Dierenartsenpraktijk [B]. De praktijk bestaat (in de jaren 2000 tot en met 2004) uit twee maten en is gevestigd in [Q].

Tijdens kantooruren wordt de telefonische bereikbaarheid van de praktijk verzorgd door personeelsleden. Buiten kantooruren hebben de maten een systeem van wachtdiensten. Er wordt daarbij gewerkt met eerste en tweede diensten.

Eiser heeft over de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 8.754, € 20.655, € 15.160 en € 34.669. In de aangifte IB/PVV over het jaar 2001 heeft eiser geen meewerkaftrek geclaimd. Over de jaren 2002 en 2003 heeft eiser een meewerkaftrek geclaimd van respectievelijk € 3.442 en

€ 3.021. Onduidelijk is tot welk bedrag eiser meewerkaftrek heeft geclaimd over het jaar 2004.

Verweerder heeft in 2006 een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Hiervan is op 29 augustus 2006 een rapport opgemaakt. De reikwijdte van dit onderzoek betrof de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2004, met name de buitenmaatschappelijke kosten en de privé-kosten van eiser zoals hij deze heeft afgetrokken in zijn aangiften IB/PVV.

Naar aanleiding van het voormelde onderzoek heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in de jaren 2001 tot en met 2004 geen recht heeft op de meewerkaftrek.

3. Geschil

In geschil is of eiser in de jaren 2001 tot en met 2004 recht heeft op meewerkaftrek. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

Tevens is in geschil of verweerder ter zake van de nagevorderde meewerkaftrek over het jaar 2002 terecht een boete heeft opgelegd. De boete over 2001 is niet in geschil, nu deze niet ziet op de meewerkaftrek.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 3.78, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt de meewerkaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de jaren 2001 tot en met 2004 als ondernemer in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt en dat hij voldoet aan het urencriterium. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de echtgenote van eiser voor de toepassing van de meewerkaftrek voldoende aantal uren arbeid in de onderneming van eiser heeft verricht (525-1.750 uur). Op eiser rust de bewijslast om dit aannemelijk te maken.

Eiser stelt dat gedurende alle uren waarop hij eerste of tweede (beschikbaarheids)dienst heeft, zijn echtgenote als achterwacht fungeert en dat al deze uren in aanmerking dienen te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of hij recht heeft op toepassing van de meewerkaftrek. Volgens eiser worden deze uren gemaakt vanaf half zes ’s middags tot acht uur de volgende ochtend, in het weekeinde vanaf vrijdagmiddag half zes tot acht uur maandagochtend en op feestdagen van acht uur ’s ochtends tot de volgende dag acht uur ’s ochtends. Eiser heeft berekend dat zijn echtgenote voor de jaren 2001, 2002, 2003 en 2004 meer dan 1.750 uren (2001: 3.223,5 uren, 2002: 3.142 uren, 2003: 2.766 uren en 2004: 2.208/ 2.160 uren) heeft meegewerkt in zijn onderneming. Naar zijn mening heeft hij dan ook recht op de maximale meewerkaftrek, bestaande uit 4% van de jaarlijkse winst.

De rechtbank is van oordeel dat de uren waarop de echtgenote van eiser als achterwacht heeft gefungeerd, meetellen voor toepassing van de meewerkaftrek. Echter, de nachtelijke uren waarop de echtgenote als achterwacht heeft gefungeerd gedurende de perioden waarin eiser (nog) niet was opgeroepen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als arbeidsuren die de echtgenote ten behoeve van de onderneming van eiser heeft verricht. Het slapen is in die omstandigheden niet voldoende voor het aannemen van arbeid. Deze uren kunnen dan ook niet meetellen voor de toepassing van de meewerkaftrek.

Voor toepassing van de meewerkaftrek tellen ook niet mee de uren die zien op de wederzijdse hulp die echtgenoten krachtens de huwelijksverhouding jegens elkaar verschuldigd zijn. Eiser heeft geen inzicht gegeven in het aantal uren dat zijn echtgenote tijdens nachtelijke uren daadwerkelijk aan beschikbaarheidsdiensten heeft besteed. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of en in hoeverre de echtgenote meer dan ‘normale bijstand’ heeft verleend. Als gevolg hiervan acht de rechtbank niet aannemelijk dat de nachtelijke bijstand de normale bijstand te boven is gegaan.

Voor wat betreft de uren overdag acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de echtgenote van eiser zich steeds beschikbaar heeft gehouden als achterwacht gedurende de eerste en tweede diensten van eiser. Eiser heeft daartoe onvoldoende concrete bewijzen overgelegd. Bij de beoordeling weegt ook mee dat er tussen de maten onderling niets was geregeld over de achterwachtfunctie tijdens beschikbaarheidsdiensten en dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de andere maat niemand als achterwacht had aangesteld. Niet valt in te zien dat de echtgenote van eiser zich circa 3.000 uren per jaar beschikbaar stelt als achterwacht voor haar echtgenoot en hier (nagenoeg) geen enkele vergoeding voor ontvangt. Voorts heeft eiser de noodzaak voor het hebben van een achterwacht niet voldoende onderbouwd, nu op geen enkele manier duidelijk is geworden hoeveel uren er daadwerkelijk achtervang moest plaatsvinden. Evenmin is duidelijk hoe vaak eiser feitelijk weg moest tijdens eerste en tweede diensten.

Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn echtgenote in de jaren 2000 tot en met 2004 jaarlijks meer dan 1.750 uren heeft meegewerkt in de onderneming en ook niet dat de wel gewerkte uren zo substantieel waren dat deze de ‘normale bijstand’ tussen echtgenoten te boven zijn gegaan. De beroepen zijn derhalve ongegrond.

De opgelegde boete over 2002 acht de rechtbank in het licht van het bovenstaande passend en geboden. Daarbij weegt mee dat de boete van 25% wegens grove schuld door verweerder aanzienlijk is gematigd.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.