Home

Rechtbank Arnhem, 27-11-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:3908 BG5799, AWB 06/4055

Rechtbank Arnhem, 27-11-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:3908 BG5799, AWB 06/4055

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
27 november 2008
Datum publicatie
2 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BG5799
Zaaknummer
AWB 06/4055

Inhoudsindicatie

Verordening rioolrecht 2006 van de gemeente Nijmegen onverbindend verklaard wegens schending van de opbrengstnorm van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4055

Uitspraakdatum: 27 november 2008

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z],

[gemachtigde],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006, op één biljet [biljetnummer], aanslagen in het rioolrecht opgelegd ten aanzien van de onroerende zaken [a-straat 1] en [b-straat 1].

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2006 de aanslagen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 10 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 18 juli 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de eerste zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2007 te Arnhem voor een enkelvoudige belastingkamer. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden]. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof Arnhem van 9 oktober 2007, nr. 07/00231, LJN BB5160, heeft de rechtbank het onderzoek op 4 december 2007 heropend. Op 5 december 2007 is een kopie van de beslissing om het onderzoek te heropenen verzonden aan partijen. Tevens is op die datum aan partijen een afschrift van het proces-verbaal van de zitting toegezonden, en is partijen meegedeeld dat de behandeling van het beroep zal worden voortgezet door een meervoudige belastingkamer.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft op 17 december 2007 plaatsgevonden voor de meervoudige belastingkamer. Dit betrof een zogenoemde regiezitting. Tijdens deze zitting is slechts een aantal procedurele aspecten aan de orde gesteld. Eiser is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om met elkaar in overleg te treden en nadere stukken in te dienen.

Op 21 december 2007 is partijen een afschrift van het proces-verbaal van de regiezitting toegezonden.

Vervolgens hebben partijen nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het derde onderzoek ter zitting heeft op 21 januari 2008 plaatsgevonden, wederom voor de meervoudige belastingkamer. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten.

Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 21 januari 2008 is door de rechtbank bij brief van 25 januari 2008 aan partijen verzonden. In deze brief heeft de rechtbank tevens verweerder verzocht nadere inlichtingen te verstrekken.

Vervolgens hebben partijen nadere stukken ingediend waarin zij hun standpunten nader hebben toegelicht. Hierbij heeft verweerder de gevraagde inlichtingen verschaft. De stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het vierde onderzoek ter zitting heeft op 4 september 2008 plaatsgevonden, wederom voor de meervoudige belastingkamer. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1 Ten aanzien van de aan eiser opgelegde aanslagen rioolrecht

Eiser was op 1 januari 2006 genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaken [a-straat 1] en [b-straat 1] (hierna ook: de onroerende zaken). De onroerende zaken zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is voor het tijdvak 2006 de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] vastgesteld op € 664.000 en van de onroerende zaak [b-straat 1] op € 550.000.

Op basis van de Verordening Rioolrecht 2006 zijn aan eiser ten aanzien van deze onroerende zaken aanslagen rioolrecht opgelegd voor de volgende bedragen:

- [a-straat 1] : € 569,75

- [b-straat 1] : € 473,00

2.2 Ten aanzien van de Verordening Rioolrecht 2006

De gemeenteraad van Nijmegen heeft op 8 juni 2005 het Gemeentelijk Rioleringsplan 2005-2009 (GRP) vastgesteld. Ter gelegenheid hiervan is onder meer besloten om met ingang van het jaar 2006 de investeringen voor het onderhoud en vervanging van de gemeentelijke riolering fors te verhogen en om met ingang van het jaar 2006 rioolrechten te heffen tot bedragen waardoor volledige dekking van de kosten van de gemeentelijke riolering zou worden bereikt.

Tot en met het jaar 2005 werden de kosten van de gemeentelijke riolering voor ongeveer 50% gedekt uit de opbrengsten van de rioolrechtheffing. Het restant werd gedekt uit de onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB).

Voorts heeft de gemeenteraad besloten om met ingang van 2006 de lasten van de riolering uitsluitend te verhalen op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (hierna ook: de zakelijk gerechtigden) en niet op de gebruikers. Als gevolg hiervan is van degenen die uitsluitend gebruiker zijn van de op de riolering aangesloten onroerende zaken in de gemeente Nijmegen in 2006 geen rioolrecht geheven. Voorts is besloten om met ingang van 2006 de WOZ-waarde van een onroerende zaak (hierna ook: eigendom) als heffingsmaatstaf voor de rioolrechten te gebruiken.

Bij besluit van de gemeenteraad van Nijmegen van 22 december 2005 is de Verordening Rioolrecht 2006 (hierna: de Verordening) vastgesteld.

De Verordening luidt – voorzover van belang – als volgt:

“Verordening Rioolrecht 2006

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt:

a. onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde

gemeentewater begrepen;

b. onder eigendom verstaan: een roerende of een onroerende zaak;

2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III

van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam "rioolrecht" wordt een recht geheven van degene die bij het begin van het

belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een

eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel van

een zich duurzaam in de gemeente bevindend object dat beschikt over ten minste een

eniger mate van vaste voorziening voor de lozing op de gemeentelijke riolering.

2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt, ingeval het eigendom

een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht

aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar in de kadastrale registratie is

vermeld, tenzij blijkt dat een ander op dat tijdstip de genothebbende krachtens eigendom,

bezit of beperkt recht was.

3. Het recht als bedoeld in het eerste lid wordt, indien het eigendom een schip of woonschip

is, geheven van de feitelijke gebruiker van dat schip of woonschip.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 1, eerste lid sub b bedoeld eigendom blijkens hun indeling

bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake

van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die

gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden

aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar de waarde in het

economische verkeer van het eigendom.

2. Ingeval het eigendom een onroerende zaak is, is de waarde in het economisch verkeer de

op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de

onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.

3. Ingeval voor het eigendom geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet

waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat

eigendom bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de

artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, 20,

tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken, naar de waarde

die het eigendom op 1 januari 2003 heeft en naar de staat waarin het eigendom op 1

januari van het belastingjaar verkeert.

Artikel 5 Tarief

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle € 2.500,- van de

heffingsmaatstaf € 2,15;

2. Het recht per eigendom bedraagt per belastingjaar niet meer dan € 2.580,-

[...]”.

2.3 Ten aanzien van de begroting

In de Stadsbegroting 2006-2009 zoals door de gemeenteraad op 15 november 2005 is vastgesteld, is onder meer het volgende opgenomen:

• Pagina 109:

Tabel financiële gegevens

• Pagina 139:

Tabel financiële gegevens

• Pagina 195:

Tabel financiële gegevens

• Pagina 220 en 221

“(…)

2.2.1.2 Rioolrecht

Zoals uw Raad al op 8 juni 2005, bij de raadsbehandeling van het GRP 2005-2009 heeft besloten, stijgen de rioleringslasten van de gemeente in de komende periode sterk. Daarbij heeft u gekozen voor een kostendekkend verbreed rioolrecht c.q. waterheffing (zie 2.2.6.1) om de kosten die veroorzaakt worden door een versnelling van de vervanging van het rioolstelsel, te financieren.

Ook de verschuiving van de lasten van de OZB naar het Rioolrecht leidt tot een forse stijging van de opbrengst uit het Rioolrecht. Alle wijzigingen ten opzichte van 2005 zetten we hieronder op een rij.

Tabel wijzigingen t.o.v. 2005

Het bovenstaande leidt tot een forse stijging van het tarief van het rioolrecht. Voor woningen betekent dit een verhoging van € 75 in 2005 naar € 170 in 2006. Uw Raad heeft ons College bij de vaststelling van het GRP 2005-2009 verzocht om te onderzoeken of deze lasten eerlijker kunnen worden verdeeld. Wij zullen hierover een voorstel indienen voor de Raad van 21 december 2005. (…).”

Voornoemde bedragen uit de Stadsbegroting 2006-2009 zijn door verweerder – voorzover van belang – als volgt onderbouwd (bijlage 1 bij de brief van 14 maart 2008 van verweerder):

Tabel Rioleringskosten

Tabel Rioleringskosten

Tabel Rioleringskosten

* In begroting 2006 opgenomen bij vervangingsinvesteringen € 2.050.000,00

Tabel Rioleringskosten, baten

TOELICHTING OP RIOLERINGSKOSTEN OBV STADSBEGROTING 2006-2009, JAARSNEDE 2006

(…)

Programma Openbare ruimte

Zoals uit het financieel overzicht blijkt, wordt er in 2006 een bedrag van € 1.067.569,00 toegerekend aan het GRP. De begrote post maakt in de stadsbegroting 2006-2009 onderdeel uit van de productgroep 1PG-5210-003 Straatreiniging. Deze totale post (groot € 4.928.120,00) staat op bladzijde 109 van de stadsbegroting 2006-2009.

BTW component

In de stadsbegroting zijn de bedragen exclusief BTW opgenomen. Ook de bedragen in deze bijlage zijn dus exclusief BTW. Echter op basis van artikel 229b van de gemeentewet mag de betaalde BTW doorberekend worden in het rioolrecht. De gemeenteraad op 8 juni 2005 (besluit 106/2005) besloten dat bij de bepaling van het rioolrecht ook de BTW component betrokken dient te worden.

In de Stadsbegroting 2006-2009 staat op bladzijde 295 en 296 een nadere toelichting op deze BTW-component.

Berekening BTW component

Gehanteerd is een gemiddeld percentage van 12% over het geraamde bedrag aan kosten. Dit bedrag is gebaseerd op ervaringscijfers uit voorgaande jaren. Het bedrag komt dan uit op € 1.428.443,00.

Berekening rioolrecht

Het rioolrecht wordt geheven ter dekking van de navolgende lasten:

€ 10.751.565 Programma Groen & Water

€ 1.067.569 Programma Openbare Ruimte

€ 92.758 Programma Middelen

€ - 700.000 Correctie omslagrente

€ 1.428.443 BTW component

---------------

€ 12.640.335 Totaal

€ 12.600.000 Afgerond

=========

Dit stemt overeen met het overzicht op bladzijde 220/221 van de Stadsbegroting 2006-2009.”

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolrecht terecht en op juiste gronden zijn opgelegd. Eiser is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.

Eiser concludeert tot onverbindendheid van de Verordening, gegrondverklaring van het beroep, en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de onderliggende aanslagen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ten aanzien van artikel 219 van de Gemeentewet (heffing naar draagkracht)

Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in strijd handelt met artikel 219 van de Gemeentewet door met ingang van 2006 de WOZ-waarde van een eigendom als heffingsmaatstaf voor de rioolrechten te gebruiken. Volgens eiser is alsdan sprake van een verboden heffing naar draagkracht.

In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is – voor zover van belang – bepaald dat de gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1989-1990, 21591, nr. 3, blz. 66) heeft de wetgever met deze bepaling de gemeenten een ruime vrijheid willen geven bij het opnemen van heffingsmaatstaven in belastingverordeningen.

Met de restrictie dat het bedrag van een belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen heeft de wetgever willen verbieden dat belastingen worden geheven naar de draagkracht van belastingplichtigen.

In de toelichting bij deze bepaling is voorts de waarde in het economisch verkeer van een op de riolering aangesloten object genoemd als voorbeeld van een goed denkbare heffingsmaatstaf voor een rioolaansluit- of rioolafvoerretributie. Een heffing naar de waarde van een onroerende zaak vormt een objectief criterium en kan derhalve niet worden gelijkgesteld met een heffing naar draagkracht.

De enkele omstandigheid dat verweerder in een persbericht en een aantal andere publicaties naar aanleiding van de Verordening heeft medegedeeld dat bij de vaststelling van Verordening voorop heeft gestaan dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen, is onvoldoende om anders te oordelen. Deze grief van eiser treft dan ook geen doel.

4.2 Onredelijke en willekeurige heffing?

4.2.1 Exorbitante stijging ten opzichte van voorgaande jaren

Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een exorbitante stijging van de aanslag rioolrechten ten opzichte van voorgaande jaren en dat de hoogte van de aanslag derhalve niet in een juiste verhouding staat tot die in voorgaande jaren.

Volgens vaste jurisprudentie is de belastingrechter niet bevoegd te oordelen over de hoogte van in de verordening bepaalde tarieven ten opzichte van de tarieven van voorgaande jaren

(vergelijk Hoge Raad 2 november 2001, BNB 2002/5). Deze grief kan eiser dan ook niet baten. In aanvulling daarop merkt de rechtbank op dat de stijging van de lasten voor de eigenaren kan worden verklaard uit de omstandigheid dat in voorgaande jaren de kosten ten behoeve van de eigenaren deels werden gedekt uit de inkomsten van de OZB. In verband hiermee heeft verweerder verklaard dat door de afschaffing van de OZB de grondslag voor de rioolheffing gewijzigd diende te worden.

4.2.2 Heffing uitsluitend van eigenaren

Eiser is van mening dat de Verordening onverbindend is omdat alle in 2006 aan de riolering verbonden lasten uitsluitend worden verhaald op de eigenaren.

De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen het Gerechtshof Arnhem hieromtrent in zijn uitspraak d.d. 9 oktober 2007 in de zaken met registratienummers 07/229, 07/230 en 07/231, LJN: BB 5160, in rechtsoverweging 3.6. en 3.7 heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de hare.

“(…). 3.6. Belanghebbende meent dat de Verordening onverbindend is omdat alle in 2006 aan de riolering verbonden lasten worden verhaald op uitsluitend de eigenaren. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op dit punt gegrond verklaard en geoordeeld, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2004, nr. 36 776, (BNB 2005/102c*), dat het systeem van heffing van rioolrechten niet ertoe mag leiden dat aan de in de heffing betrokken groep belastingplichtigen meer kosten in rekening worden gebracht dan naar een redelijke maatstaf aan hen kunnen worden toegerekend.

Naar het oordeel van het Hof zijn de rechtsregels uit het genoemde arrest nr. 36 776, het arrest van dezelfde datum nr. 36 804 (BNB 2005/103c*) en het arrest van 24 september 2004, nr. 36 874 (BNB 2004/399c*) niet op de voorliggende zaak van toepassing, omdat deze regels zien op verordeningen volgens welke uitsluitend van gebruikers een rioolrecht werd geheven en dan nog enkel indien en voor zover de hoeveelheid afgevoerd afvalwater een bepaalde grens overschreed. Die heffingssystematiek is op zichzelf niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel geoordeeld, ook al zou die systematiek tot gevolg hebben dat slechts een gering percentage van de belastingplichtigen daadwerkelijk in de heffing wordt betrokken en dat in feite niet wordt geheven over een aanmerkelijk deel van de totale hoeveelheid afvalwater die op het riool wordt geloosd.

3.7. Anders dan de verordeningen waarop de zo-even genoemde jurisprudentie betrekking heeft, wijst de hier aan de orde zijnde Verordening van de gemeente Nijmegen de genothebbenden van ieder op de riolering aangesloten eigendom als belastingplichtig aan. Een dergelijke aanwijzing is reeds vóór de inwerkingtreding van de eerder genoemde wijziging van de materiële belasting¬bepalingen aanvaard in het arrest van de Hoge Raad van 12 janua-ri 1994, nr. 29 597, BNB 1994/84. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, nr. 36 638, BNB 2003/8c*, strookt die aanwijzing met de vrijheid die bij die wijziging aan de gemeenten is toegemeten en is zij op zichzelf niet in strijd met het evenredig-heidsbeginsel, opgevat als beginsel van behoorlijke regelgeving. Gelet op voornoemde wetsgeschiedenis en jurisprudentie, leidt het feit dat alle in 2006 aan de riolering verbonden lasten worden verhaald op de eigenaren, er niet toe dat de Verordening in strijd is met alge-mene rechtsbeginselen of leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. (…)”

Ook het karakter van retributie van het in geding zijnde rioolrecht kan niet tot gevolg hebben dat naast de eigenaren ook de gebruikers vanwege het profijt dat zij hebben van de riolering in de heffing zouden moeten worden betrokken. Uit de ter zake geldende wettelijke bepaling en de daarbij behorende wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1989-1990, 21591, nr. 3, blz. 77-78), volgt dat rioolrechten mogen worden geheven naar de in de verordening opgenomen maatstaven. Zij mogen alleen niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Gericht zijn op allen die profijt hebben en gericht zijn op de grootte van het voordeel is geen voorwaarde voor het mogen heffen van rioolrecht.

4.2.3 Willekeurige tariefstelling en aftopping

Eiser stelt zich op het standpunt dat het (gedeeltelijk) buiten de heffing laten van een aantal in Nijmegen gevestigde grote lozers zoals [A] leidt tot een willekeurige tariefstelling. De regel dat de vervuiler betaalt, wordt volgens eiser ten onrechte niet in acht genomen.

Uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 september 2004, nr. 36 874, BNB 2004/399c*, volgt dat een heffingssystematiek die tot gevolg heeft dat slechts een gering percentage van de belastingplichtigen daadwerkelijk in de heffing wordt betrokken en dat in feite niet wordt geheven over een aanmerkelijk deel van de totale hoeveelheid afvalwater die op het riool wordt geloosd op zichzelf niet in strijd is met het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft voorts geoordeeld dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht de heffing zodanig vorm te geven dat het tarief gelijke tred houdt met de door de lozing daadwerkelijk opgeroepen kosten.

De stelling van eiser dat de aftopping van het tarief leidt tot een onevenredige en willekeurige heffing dient eveneens te worden verworpen. Op grond van het evenredigheidsbeginsel is verweerder juist verplicht om tot aftopping van het tarief over te gaan. Indien dit niet het geval zou zijn, zou dit betekenen dat de kosten rechtevenredig naar de WOZ-waarde aan de objecten moeten worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat met een zodanige toerekening geen recht wordt gedaan aan het voorzien in een voorziening voor de afvoer (de aanleg van de riolering) en de exploitatie daarvan. Dat laatste geldt ook als een object relatief veel loost op het riool. Het feit dat indien aftopping niet zou plaatsvinden dit voor enkele bedrijven zou leiden tot belastingaanslagen die in een individuele gevallen kunnen oplopen tot € 100.000 à € 200.000 ondersteunt het vorenstaande.

4.3 Ten aanzien van het evenwicht tussen baten en lasten (artikel 229b van de Gemeentewet)

4.3.1 Wettelijk kader

4.3.1.1 Gemeentewet

Op grond van het bepaalde in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als de onderhavige rioolrechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten daarvan.

4.3.1.2 Parlementaire geschiedenis

In de parlementaire geschiedenis is over artikel 279, de voorloper van artikel 229b van de Gemeentewet, onder meer het volgende opgemerkt.

• Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 565, nr. 3, pagina 14:

“(…). Het gaat erom, dat de gemeente in staat wordt gesteld de te maken uitgaven vergoed te krijgen en het is duidelijk, dat bij een vaststelling van dergelijke kostenbedragen geen exactheid kan worden bereikt. In bepaalde gevallen zal met schattingen dan wel met gemiddelden moeten worden gewerkt, en zeker zullen ook afrondingskwesties een rol spelen. Dat betekent dat er bij de raming van de kosten wel met een zekere marge rekening moet worden gehouden, maar het lijkt ons dat het fixeren daarvan op zichzelf niet juist is en dat zeker een percentage van 25 hoog moet worden genoemd. Dat is dan ook de reden dat in de voorgestelde eerste volzin van artikel 279 is bepaald dat de goedkeuring niet wordt verleend indien de opbrengst van de rechten uitgaat boven de gemeentelijke uitgaven.

In verband met het feit dat exacte ramingen niet kunnen worden opgesteld, kan er met redelijke schattingen worden gewerkt. In de praktijk zullen de begrotingscijfers als uitgangspunt moeten worden genomen. (…).”

• Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 565, nr. 5, pagina 16 e.v.:

“(…). In concreto betekent dit dat tot de gemeentelijke lasten/kosten ter zake van de dienstverlening ook behoren de afschrijvingskosten van duurzame goederen. Voorts behoren hiertoe bij voorbeeld lasten/kosten die periodiek optreden voor zowel groot als klein onderhoud, ook al treden daar in een bepaald exploitatiejaar geen kasuitgaven voor op. Gemeentelijke uitgaven voor vernieuwing en uitbreiding echter zijn als zodanig nog geen lasten/kosten. Om te bereiken dat de investeringsuitgaven als lasten/kosten tot uitdrukking komen, dienen gemeenten, geheel volgens de systematiek van de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften, door middel van afschrijvingsmethodieken tot een toerekening aan de verschillende exploitatiejaren (belastingjaren) te komen. (…).”

• Eerste Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 21 591, nr. 82b, pagina 10:

(…). De leden van de CDA-fractie vroegen zich af welke lasten bij de opbrengstnormering worden betrokken. Met betrekking tot het begrip lasten brengen wij naar voren dat kostentoerekening wordt beheerst door algemene bedrijfseconomische principes. (…).”

4.3.1.3 Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten, Staatsblad 2003, 27 (BBV)

Artikel 59 van het BBV bepaalt:

“Artikel 59

1. Alle investeringen met een economisch nut worden geactiveerd.

2. Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen.

3. (…).”

4.3.1.4 Verordeningen richtlijnen gemeente Nijmegen

Ingevolge artikel 12 van Verordening 212 van de gemeente Nijmegen stelt het college richtlijnen vast voor de activering en afschrijving van activa. Eén en ander is nader uitgewerkt in de Richtlijn waardering en afschrijving activa. Artikel 3, onderdeel a, van deze richtlijn bepaalt dat op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

4.3.2 Overwegingen

De rechtbank stelt voorop dat bij de toetsing van de in artikel 229b van de Gemeentewet genoemde ramingen de begroting als uitgangspunt dient te gelden.

Uit de overzichten zoals weergegeven in onderdeel 2.3 van deze uitspraak blijkt dat verweerder bij het opstellen van de begroting de kosten betrekking hebbende op (1) de vervangingen in het riool ad € 2.050.000 en (2) de verbeteringen in het riool ad € 2.075.000 derhalve een totaalbedrag van € 4.125.000 integraal als kosten betrekking hebbende op het belastingjaar 2006 heeft opgenomen.

Naar aanleiding van vragen van de rechtbank dienaangaande heeft verweerder deze werkwijze ter zitting uitdrukkelijk en herhaaldelijk bevestigd.

Deze handelwijze is echter in strijd met voornoemde bepalingen en hetgeen hierover is vermeld in de parlementaire geschiedenis. De rode draad in deze bepalingen en in de parlementaire geschiedenis is immers dat goederen die duurzaam nut afwerpen dienen te worden geactiveerd en dat daarop jaarlijks dient te worden afgeschreven. Door middel van deze jaarlijkse afschrijving vindt alsdan een toerekening van de totale kosten aan de verschillende belastingjaren plaats.

De rechtbank stelt vast dat zo’n afschrijving wel plaatsvindt voor eerdere investeringen, zie ter zake de onder de kosten opgenomen oude kapitaallasten.

Door de voornoemde vervangings- en verbeteringsinvesteringen in 2006, anders dan voorheen, in één keer ten laste van de exploitatie te brengen heeft verweerder lasten meegenomen die in redelijkheid niet althans niet volledig aan het belastingjaar 2006 kunnen worden toegerekend. Gelet op de omvang van de investeringen moet worden aangenomen dat wanneer niet de volledige investeringsbedragen maar uitsluitend een economisch aanvaardbare afschrijving daarop in aanmerking was genomen, de geraamde baten de geraamde lasten ruimschoots overtreffen.

Gelet op het vorenstaande is de Verordening onverbindend. De uit kracht van de niet verbindende Verordening opgelegde aanslagen kunnen derhalve niet in stand blijven. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. De gemachtigde van eiser trad naar eigen zeggen immers niet op in zijn hoedanigheid als professioneel gemachtigde.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslagen rioolrecht 2006;

- gelast dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.D. van Norden, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.