Home

Rechtbank Arnhem, 23-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1436 BJ6259, AWB 08/2773

Rechtbank Arnhem, 23-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1436 BJ6259, AWB 08/2773

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
23 juli 2009
Datum publicatie
27 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6259
Zaaknummer
AWB 08/2773

Inhoudsindicatie

Wet IB 2001, art. 6.33; ANBI-beschikking.

Stichting die roeisport bevordert kwalificeert niet als algemeen nut beogende instelling, omdat het particuliere belang van de roeiers voorop staat. Geen reden om af te wijken van vaste jurisprudentie Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/2773

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 23 juli 2009

inzake

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

Vertegenwoordigd door [A] (questoraat) te [Q],

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft het verzoek van eiseres van januari 2008 tot het afgeven van een beschikking Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) op 21 februari 2008 afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2008 heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 juni 2008, ontvangen bij de rechtbank op 16 juni 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting bij brief aan de rechtbank laten weten dat zij de heer mr. [B] naar de zitting zou meenemen als getuige-deskundige. Deze brief is in afschrift verstuurd aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2009 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen haar vertegenwoordiger, de heer [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder is verschenen [C], bijgestaan door drs. [D]. De heer [B] heeft voor eiseres een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De heer van [C] heeft eveneens een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Verweerder heeft ter zitting voorts een exemplaar van de statuten van eiseres overgelegd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres heeft volgens artikel 2 van haar statuten de volgende doelstelling:

“De stichting heeft ten doel de bevordering van de roeisport in het algemeen, zonder enig onderscheid, en in het bijzonder de bevordering daarvan in [Z] en de roeiverenigingen rondom [Z] gevestigd, eventueel in overleg met de Koninklijke Nederlandse Roeibond te [R].”

In artikel 12 onder d van de Statuten is het volgende bepaald:

“Het bestuur zal het liquidatiesaldo aan de Koninklijke Nederlandse Roeibond te [R] doen toekomen. (…)”

Eiseres ontvangt van donateurs jaarlijks diverse giften. De aldus verworven gelden wendt eiseres aan om op verzoek subsidie te verlenen aan de twee roeiverenigingen in [Z], de studentenroeivereniging [E] en de open roeivereniging [F], die daarvan voornamelijk roeiboten kopen.

Recentelijk is door roeivereniging [F] subsidie aan eiseres gevraagd voor het kopen van een kraan om boten over de trappen in het water te tillen. Als deze kraan er is, kunnen ouderen en eventueel ook gehandicapten gemakkelijker deelnemen aan de roeisport.

Eiseres heeft bij roeivereniging [E] het recht bedongen om op zaterdagochtenden bij die vereniging te mogen roeien. Oud-leden en leden van roeiverenigingen en anderen die kunnen roeien, mogen op die zaterdagochtenden via eiseres bij [E] roeien zonder lid te worden van de vereniging. Het betreft vooral oudere mensen (gemiddelde leeftijd 74 jaar). Sommige van deze mensen geven geld aan eiseres, maar dit is niet verplicht. Als deze mensen ook buiten de zaterdagochtenden willen roeien of willen deelnemen aan wedstrijden, dan moeten zij lid worden van de roeivereniging [F].

3. Geschil

In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd om een ANBI-beschikking aan eiseres af te geven, zoals bedoeld in artikel 6.33 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 6.32 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare giften:

a. periodieke giften en b. andere giften.

In artikel 6.34 van de Wet IB 2001 zijn periodieke giften gedefinieerd als giften aan instellingen en verenigingen in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden. In artikel 6.35 zijn andere giften gedefinieerd als giften aan instellingen.

In artikel 6.33, eerste lid onder b, van de Wet IB 2001 is het begrip instelling als volgt gedefinieerd: “door de inspecteur als zodanig aangemerkte kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen, (…)”.

In het tweede lid van artikel 6.33 van de Wet IB 2001 is bepaald dat het aanmerken als instelling, zoals bedoeld in het eerste lid onder b, geschiedt op verzoek van de desbetreffende instelling, waarbij de inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Indien het verzoek wordt toegewezen, geeft de inspecteur de zogenaamde ANBI-beschikking af.

Niet in geschil is dat de giften die eiseres ontvangt, meestal geen periodieke giften zijn. Om de giften aan eiseres aftrekbaar te doen zijn voor de gevers, moet eiseres dus kwalificeren als een instelling zoals gedefinieerd in artikel 6.33, eerste lid onder b, die als zodanig is aangemerkt door de inspecteur in een ANBI-beschikking.

Eiseres komt alleen in aanmerking voor de ANBI-beschikking als zij kan worden beschouwd als een algemeen nut beogende instelling.

Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres gezien haar doelstelling met name particuliere belangen dient, zodat zij geen algemeen nut beogende instelling is. Hij verwijst in dit verband naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en naar diverse uitspraken van lagere rechters. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiseres ook niet voldoet aan een ander vereiste voor het verkrijgen van een ANBI-beschikking, omdat het liquidatiesaldo van eiseres bij opheffing van de stichting naar de Koninklijke Nederlandse Roeibond gaat en deze bond geen ANBI-status heeft en ook niet op andere wijze het algemeen belang dient, zoals is vereist door artikel 41a, eerste lid, letter H, van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001.

Eiseres voert (kort samengevat) aan dat de roeisport erg gezond is voor degene die de sport beoefent, dat eiseres het deelnemen aan de roeisport bevordert en dat zij daarom wel degelijk het algemeen belang dient. Zij vindt dat zij ongelijk wordt behandeld met instellingen die iets doen voor gehandicapten, aangezien die instellingen volgens haar wel steeds een ANBI-beschikking krijgen.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gezien haar statutaire doelstelling en gelet op de volgens haar eigen verklaring uitgevoerde feitelijke activiteiten, niet kan worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. Eiseres dient namelijk primair de particuliere belangen van roeiers, zowel de roeiers die via eiseres roeien, als de roeiers die roeien bij de door eiseres ondersteunde roeiverenigingen in [Z]. Daaraan doet niet af dat roeien gezond is, dat roeien tot op hoge leeftijd kan worden beoefend en dat de inspanningen van eiseres er onder andere toe leiden dat oudere mensen meer (recreatief) gaan roeien. Weliswaar wordt daarmee op een bepaalde manier een maatschappelijk belang en dus ook het algemene belang gediend, maar dit is indirect en ondergeschikt aan het particuliere belang dat eiseres dient. Niet aannemelijk is geworden dat het algemene belang in gelijke mate wordt gediend als het particuliere belang, zoals de Hoge Raad verlangt (HR 12 mei 2006, nr. 40.684, BNB 2006/267, op www.rechtspraak.nl: LJN-nummer: LJN AT8202).

De omstandigheid dat soms ook een gehandicapte kan roeien en dat dit in de toekomst gemakkelijker zal worden door de kraan die door eiseres wordt gefinancierd, is geen reden om aan te nemen dat het algemene belang bij eiseres voorop staat. Eiseres richt zich immers niet in belangrijke mate op gehandicapten en de mogelijkheden die zij biedt zijn beperkt van aard en omvang. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat niet alle instellingen die iets doen voor gehandicapten een ANBI-beschikking krijgen. Verweerder heeft toegelicht dat zij dat alleen krijgen als de instelling zich met name op gehandicapten richt en daarmee vooral een therapeutisch doel voor de gehandicapten nastreeft. Geen ANBI-beschikking wordt verleend als alleen wordt voorzien in vrijetijdsbesteding van gehandicapten. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.

De rechtbank verwijst ter ondersteuning van haar oordeel naar de vaste rechtspraak van de Hoge Raad op dit punt, die behalve in de bovengenoemde uitspraak van 12 mei 2006 onder meer is neergelegd in de volgende uitspraken:

HR 12 oktober 1960 (nr. 14.413, BNB 1960/296),

HR 13 mei 1970 (nr. 16.343, BNB 1970/132),

HR 31 oktober 1979 (nr. 19.464, BNB 1979/314),

HR 17 december 1980 (nr. 20.265, BNB 1981/28),

HR 4 oktober 1989 (nr. 26.379, BNB 1993/59) en

HR 24 september 1997 (nr. 32.469, BNB 1997/362, LJN AA3268).

In de Tweede Kamer is er recentelijk voor gepleit dat amateursportverenigingen zouden moeten worden aangemerkt als algemeen nut beogende instellingen. De Staatssecretaris is hierin echter niet meegegaan, omdat dit volgens hem een doorkruising zou zijn van vaste rechtspraak, terwijl het bovendien aanzienlijke budgettaire consequenties zou hebben. Het kabinet is blijkens de beantwoording van Kamervragen in augustus 2008 wel van mening dat sportverenigingen een ‘belangrijke spilfunctie’ hebben in het faciliteren van de beoefening van een breed scala aan sportdisciplines, dat sportbeoefening van belang is voor de volksgezondheid en dat sport een maatschappelijke waarde heeft. Toch ziet het Kabinet geen aanleiding om sportverenigingen aan te merken als algemeen nut beogende instellingen, omdat amateursportverenigingen primair de sportbeoefening voor hun leden en daarmee een particulier belang dienen. Wel is per 1 januari 2009 een vrijstelling van schenkingsrecht, van successierecht en van het recht van overgang ingevoerd voor Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI’s), waaronder sportverenigingen. Daarbij worden de SBBI’s nadrukkelijk en bewust onderscheiden van de ANBI’s.

Hoewel er in de fiscale vakliteratuur vraagtekens worden gezet bij de redelijkheid van deze politieke keuze, ziet de rechtbank hierin onvoldoende aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad.

Ook de stelling van eiseres dat sport door de overheid wel wordt bevorderd door een verlaagd BTW-tarief, omdat sport het algemeen belang dient, is geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. De overheid is immers niet verplicht om een gunstige behandeling van een bepaalde situatie bij één belastingsoort (bijvoorbeeld de omzetbelasting) door te trekken naar alle andere belastingsoorten (in dit geval de inkomstenbelasting). De rechtbank kan bovendien alleen de wettelijke regelingen toepassen zoals deze door de wetgever zijn gemaakt en zij mag niet de billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 Wet Algemene Bepalingen).

Gelet op het bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en

mr. M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 23 juli 2009

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.