Home

Rechtbank Arnhem, 23-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1435 BK0997, AWB 08/2486

Rechtbank Arnhem, 23-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1435 BK0997, AWB 08/2486

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
23 juli 2009
Datum publicatie
22 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BK0997
Zaaknummer
AWB 08/2486

Inhoudsindicatie

OB. Geen omzetbelasting verschuldigd over het gratis ter beschikking stellen (bruikleen) van carbonwielen door fabrikant aan wielrenners.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/2486

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 23 juli 2009

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [.].F.01.3502) omzetbelasting van € 61.911 opgelegd. Bij beschikking is € 9.001 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij brief van 5 oktober 2006, ontvangen bij verweerder op dezelfde dag, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.

Bij brief van 25 april 2008 (kenmerk [.].B.01.3500) heeft verweerder eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. Verweerder heeft de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot € 23.465. Tevens is de beschikking heffingsrente verminderd met € 8.490.

Eiser heeft tegen deze brief, die door hem als uitspraak op bezwaar is aangemerkt, beroep ingesteld bij brief van 20 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 22 mei 2008.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het beroep van eiser is door de enkelvoudige kamer van de rechtbank behandeld op de zitting van 26 januari 2009. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek heropend moet worden.

Bij brief van 30 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 5 februari 2009, heeft eiser zijn beroepschrift nader toegelicht en gemotiveerd. De rechtbank heeft deze brief op 6 februari 2009 doorgestuurd naar verweerder.

Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 6 maart 2009, gereageerd op de brief van eiser. Deze brief is op 6 maart 2009 doorgestuurd naar eiser. Hierop heeft eiser gereageerd bij fax van 10 maart 2009. Deze fax is op dezelfde dag doorgestuurd naar verweerder.

Het onderzoek ter zitting is hervat door de meervoudige kamer van de rechtbank op 6 juli 2009 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen

drs. [A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser houdt zich onder meer bezig met de ontwikkeling van producten voor de wielersport, zoals wielen en naven. Deze activiteiten worden verricht in de vennootschap onder firma “[B]”, een samenwerkingsverband tussen eiser en zijn echtgenote. De echtgenote van eiser heeft haar ondernemingsactiviteiten per 1 januari 2002 gestaakt.

Eiser is in de jaren 2001 tot en met 2003 aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.

In de jaren 2001, 2002 en 2003 heeft eiser respectievelijk 24, 22 en 10 stuks carbonwielen geproduceerd. De kostprijs van één wiel bedraagt € 1.500.

De door eiser ontwikkelde wielen worden in bruikleen gegeven aan wielrenners, zodat zij deze gedurende een bepaalde periode (7 tot 9 maanden) kunnen testen. Daartoe wordt tussen eiser en de wielrenners een bruikleenovereenkomst aangegaan. In deze bruikleenovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

“(…). Er is aan beide zijde geen vergoeding verschuldigd voor het gebruik en het testen van het materiaal (…).”

Na afloop van de testperiode wordt het gebuikte materiaal tezamen met de testgegevens geretourneerd aan eiser, waarna de producten verder ontwikkeld kunnen worden.

In 2005 en 2006 is een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Daarbij is onder meer onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004. Van de bevindingen van het onderzoek is met dagtekening 28 juni 2006 een rapport opgemaakt.

Verweerder heeft naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek het standpunt ingenomen dat ter zake van de in bruikleen gegeven testproducten sprake is van een voor de heffing van omzetbelasting belastbare prestatie. Mede naar aanleiding hiervan heeft verweerder met dagtekening 29 september 2006 over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Over 2001 is € 17.366, over 2002 € 15.802 en over 2003 is € 7.236 aan omzetbelasting nageheven ter zake van de correctie “in bruikleen verstrekte materialen”.

3. Geschil

Primair is tussen partijen in geschil of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Subsidiair is de hoogte van de naheffingsaanslag omzetbelasting in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of in de naheffingsaanslag terecht een bedrag aan omzetbelasting is begrepen van € 14.975 wegens het ter beschikking stellen van materialen aan de wielrenners. Verweerder stelt dat een terbeschikkingstelling onder bezwarende titel wordt verricht, hetgeen door eiser wordt ontkend.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep

Verweerder concludeert in het verweerschrift tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Verweerder stelt dat het geschrift van 25 april 2008 moet worden aangemerkt als een ambtshalve vermindering en niet, zoals eiser meent, als een uitspraak op bezwaar. Tegen deze beslissing staat geen bezwaar en/of beroep open. Verweerder wijst erop dat het (aanslag)nummer ([.].B.01.3500) dat op het geschrift van 25 april 2008 is vermeld, afwijkt van het aanslagnummer van de naheffingsaanslag ([.].F.01.3502). Volgens verweerder had eiser hieruit kunnen opmaken dat het geen uitspraak op bezwaar betrof. Op 15 augustus 2008 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan betreffende de aanslag met nummer [.].F.01.3502. Daarbij is het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.

De rechtbank is van oordeel dat eiser er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat verweerder in de brief van 25 april 2008 uitspraak heeft gedaan op het door hem ingediende bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. Op het geschrift van 25 april 2008 staat “Uitspraak op bezwaar” vermeld. Daarnaast kan uit de toelichting worden opgemaakt dat het gaat om een uitspraak op een door eiser ingediend bezwaarschrift. Het bedrag dat is genoemd als ‘eerder vastgestelde omzetbelasting’ komt overeen met het bedrag van de naheffingsaanslag. Hetzelfde geldt voor het tijdvak dat is genoemd. De omstandigheid dat het op deze uitspraak vermelde aanslagnummer afwijkend is van het nummer van de naheffingsaanslag brengt niet mee dat eiser moest begrijpen dat het ging om een ambtshalve vermindering van de aanslag in plaats van een uitspraak op bezwaar. Eiser mocht er derhalve van uitgaan dat verweerder op 25 april 2008 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Tegen deze uitspraak staat beroep open.

Nu de brief van 25 april 2008 door de rechtbank is aangemerkt als een uitspraak op bezwaar is het niet mogelijk om na 25 april 2008 een tweede uitspraak op bezwaar te doen. Het geschrift van 15 augustus 2008 kan derhalve niet gelden als uitspraak op bezwaar. Hieraan kunnen dan ook niet de door verweerder gewenste gevolgen worden verbonden.

Het vorenstaande brengt met zich dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar

Eiser is bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in een brief van 1 augustus 2008 (“motivering uitspraak op bezwaar”) het standpunt ingenomen dat eiser tijdig, binnen de artikel 6:7 van de Awb genoemde bezwaartermijn, bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De rechtbank ziet geen reden om anderszins te oordelen. Verweerder heeft eiser aanvankelijk derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Het beroep van eiser is om deze reden gegrond.

Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dient de rechtbank verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van deze regel kan worden afgeweken als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of indien duidelijk is dat eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, VN 2006/33.7).

Partijen zijn het erover eens dat de naheffingsaanslag in ieder geval moet worden verlaagd tot € 14.975. Dit is het nageheven bedrag dat ziet op de in bruikleen verstrekte carbonwielen en waarover partijen van mening verschillen. Het is de rechtbank gebleken dat partijen van de rechter een inhoudelijk oordeel willen over de vraag of eiser omzetbelasting is verschuldigd wegens het ter beschikking stellen van materialen (carbonwielen) aan wielrenners. Op grond hiervan zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.

Ten aanzien van de naheffingsaanslag

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser gratis carbonwielen ter beschikking stelt aan wielrenners en dat de wielrenners verslag doen van hun testbevindingen.

Verweerder stelt dat eiser omzetbelasting verschuldigd is over de in bruikleen verstrekte carbonwielen. De wielrenners testen de materialen gedurende een bepaalde periode, waarna het gebruikte materiaal tezamen met de testgegevens wordt geretourneerd. Volgens verweerder vormen de ingeleverde testresultaten een tegenprestatie voor het tijdelijk mogen gebruiken van de producten. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt aangevuld met de stelling dat het belang van de wielrenners bij het testen en de ontwikkeling van de wielen er in is gelegen dat zij op deze wijze na de ontwikkelingsfase als eerste gebruik kunnen maken van de nieuwste technologische ontwikkelingen.

De door de wielrenners verrichte tegenprestatie (het testen) vormt naar de mening van verweerder dan ook de bezwarende titel (in natura) als bedoeld in artikel 2 van de Zesde Richtlijn. Het in bruikleen verstrekken van de producten vormt derhalve een te belasten dienst voor de omzetbelasting. Als maatstaf van heffing geldt volgens verweerder de kostprijs van de ter beschikking gestelde materialen.

Eiser betoogt dat de in bruikleen verstrekte producten niet belast kunnen worden met omzetbelasting, omdat geen sprake is van deelname aan het economische verkeer. Daarbij wijst eiser erop dat de terbeschikkingstelling van de materialen heeft plaatsgevonden in het kader van de innovatie, het testen en het verder ontwikkelen van de materialen.

Het testen door de wielrenners staat voorop en is een gunst van de wielrenners aan eiser. Het gebruik van het materiaal is nodig voor het testen en is voor de wielrenners niet interessant omdat de wielen nog niet zijn uitontwikkeld en dus ook niet kunnen worden gebruikt voor wedstrijden. Er is dus geen sprake van het ter beschikking stellen van wielen voor een tegenprestatie.

Eiser benadrukt dat voor de testritten nimmer geld is betaald en dat alle testwielen weer terug in zijn bezit zijn. De bruikleenovereenkomsten zijn uitsluitend opgemaakt opdat eiser overzicht kon houden op wie welke wielen in bezit had om te testen.

Gelet op alle relevante feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser en de wielrenners geen wederzijdse verplichtingen zijn aangegaan. Voor de wielrenners bestaat immers – behoudens het testen van de wielen en het aanleveren van de testgegevens – geen enkele verplichting jegens eiser. Zij zijn niet verplicht na de ontwikkelingsfase wielen van eiser af te nemen dan wel te gebruiken. Voorts hoeven zij geen reclameactiviteiten ten behoeve van eiser te verrichten en zijn zij ook niet verplicht om de wielen buiten de testmomenten om te gebruiken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor de individuele wielrenners - die veelal deel uitmaken van professionele wielerploegen - eenvoudigweg niet of slechts zeer beperkt de mogelijkheid bestaat individuele verplichtingen aan te gaan, in afwijking van de ploeg waarvan zij deel uitmaken.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de situatie van eiser dan ook niet vergelijkbaar met die van de schaatsfabrikant uit de uitspraak van Hof Arnhem van 29 december 2004, nr. 02/3258 (LJN AS2677). In tegenstelling tot het onderhavige geval was in dat geval immers sprake van een sponsorovereenkomst tussen de fabrikant en de schaatser op basis waarvan de schaatser verplicht was uitsluitend op skeelers en schaatsen van de betreffende fabrikant te rijden en/of ook reclame te maken voor deze materialen.

Het gelijk is derhalve aan de zijde van eiser zodat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.

Eiser heeft in de bezwaarfase verzocht om een integrale proceskostenveroordeling. Artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is alleen plaats wanneer een bestuursorgaan een besluit neemt of handhaaft terwijl duidelijk is dat dit besluit geen stand zal houden (HR 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260). Om als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit te kunnen gelden is tevens vereist dat de door eiser ten behoeve van de procedure bij de rechtbank gemaakte proceskosten in enig verband met die omstandigheid staan (HR 21 maart 2008, nr. 43.066, BNB 2008/158). Hiervan is in het onderhavige geval echter geen sprake.

De kosten voor het bezwaar en beroep zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en voor de reiskosten van eiser in beroep vastgesteld op € 364, zijnde € 322 voor het bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, en een wegingsfactor 1) en € 42 voor het beroep (reiskosten voor het bijwonen van de zittingen op 26 januari 2009 en 6 juli 2009). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 364;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 145 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. F.M. Smit en

mr. J. Rakhan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 23 juli 2009

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.