Home

Rechtbank Arnhem, 22-03-2011, BP9983, 213118

Rechtbank Arnhem, 22-03-2011, BP9983, 213118

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22 maart 2011
Datum publicatie
4 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BP9983
Zaaknummer
213118

Inhoudsindicatie

Verzoekschrift tot faillietverklaring. Afwijzing.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem

Sector civiel recht

Zaak-/rekestnummer: 213118/FT-RK 11/430 / rjt

datum beschikking: 22 maart 2011

Beschikking

op aangehecht verzoekschrift tot faillietverklaring van

de stichting Stichting Multicultureel Dagverzorging Zuid-Hollandse Eilanden, verkorte naam Stg. M.C. Dagverzorging ZHE, statutair gezeteld te Nijmegen, kantoorhoudende te 6535 XC Nijmegen, Goselingstraat 3, correspondentieadres: Postbus 605, 6500 AP Nijmegen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland onder nummer 24363448,

nader te noemen: verweerster.

De gang van zaken

De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van schuldenares. Het verzoek is ingediend namens [verzoeker]. Het verzoek is ter zitting van 22 maart 2011 behandeld. De uitspraak is op heden bepaald.

Gehoord in raadkamer van deze rechtbank op 22 maart 2011 de heer [verzoeker] voornoemd, bijgestaan door mr. J.L.J. van Apeldoorn, advocaat te Rijswijk en de heer M. Jankie, namens verweerster, bijgestaan door mr. B.P.J.M.L. Vliexs, advocaat te Nijmegen.

De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat het vorderingsrecht van verzoeker niet summierlijk is komen vast te staan. De vordering, zowel het bestaan daarvan als de opeisbaarheid, is immers gemotiveerd betwist namens verweerster.

Vaststaat dat verzoeker voormalig bestuurder is van verweerster.

Tussen de partijen zijn verschillende procedures aanhangig, waarin de vraag aan de orde is of verzoeker ten tijde van zijn bestuursperiode van verweerster en deels erna, zich gelden zou hebben toegeëigend van verweerster en zo ja tot welk bedrag.

Voorts is tussen de partijen in geschil of er een rechtsgeldige huurovereenkomst tot stand is gekomen, dan wel wat voor een huurovereenkomst er tussen partijen zou bestaan, en is voorts namens verzoeker verzocht de huurovereenkomst op zijn voorwaarden te ontbinden. Dit huurgeschil is in behandeling bij de kantonrechter te Brielle. In het kader van deze procedure hebben de partijen een aantal afspraken vastgelegd in een proces-verbaal, onder meer de afspraak tot het aanstellen van een deskundige om een onderzoek in te stellen naar de door verzoeker afgelegde rekening en verantwoording van de ontvangen PGB-gelden op de privérekeningen van verzoeker, tot aanstelling van een andere deskundige ter vaststelling van een huurprijsberekening van het bedrijfspand en tot het aanhouden van de overige bij verschillende instanties aanhangige procedures. Bovendien is bepaald dat vanaf 1 januari 2011 door verweerster elke maand een bedrag van € 1.400,-- wordt betaald bij wijze van voorschot huurvergoeding op de derdenrekening van de advocaat van verzoeker.

Tot op heden is dit bedrag niet betaald. Verweerster heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het standpunt van verweerster is dat er geen huurrelatie bestaat op grond van een schriftelijke huurovereenkomst. Verzoeker is die huurovereenkomsten (er zijn er twee opeenvolgend gesloten) zelf namens verweerster onbevoegd met zichzelf aangegaan. De huurprijs, die verzoeker daarbij heeft afgesproken, is veel te hoog. Nu verweerster het pand feitelijk in gebruik heeft gehad, erkent zij dat daarvoor een vergoeding is verschuldigd, maar niet onder de voorwaarden als verzoeker met zichzelf destijds heeft afgesproken omdat deze niet marktconform zijn. Een en ander is nu ter beoordeling voorgelegd aan de kantonrechter en in dat kader is het voorschot van € 1.400,- bepaald waarbij niet is afgesproken wanneer die huurvergoeding is verschuldigd (begin of einde van de maand). Omdat verweerster zich op het standpunt stelt dat de huurovereenkomst, zoals deze schriftelijk is vastgelegd, niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, heeft zij gesteld dat zij het bestaande gebruik met inachtneming van een redelijke termijn kan beëindigen, hetgeen zij heeft gedaan tegen 1 mei 2011. Nu verweerster een bedrag van € 7.610,- heeft betaald als waarborgsom kunnen de vanaf 1 januari 2011 vervallen voorschotten daarmee worden verrekend, zodat per saldo geen vordering resteert, aldus verweerster.

De kwestie rond de huur betreft - gezien de ter zitting uitgebreid besproken stellingen van de partijen - een zaak die zich niet leent voor behandeling door de faillissementsrechter, maar die in de civiele bodemprocedure verder dient te worden uitgeprocedeerd. Thans is nog niet duidelijk of en zo ja hoeveel verweerster voor het gebruik van verzoekers ruimte nog is verschuldigd. Zou de kantonrechter haar stellingen immers juist beoordelen, namelijk dat de schriftelijke huurovereenkomst nietig of vernietigbaar is en vervolgens met behulp van het onderzoek van de deskundige tot het oordeel komen dat er per saldo over de jaren (veel) te veel zou zijn betaald, dan zou een toewijzing van het faillissementsverzoek in dit stadium die rechtsgang teveel doorkruisen. Daar komt nog bij dat verweerster een vordering op verzoeker heeft ingesteld vanwege de op zijn privérekeningen ontvangen PGB-gelden, waarnaar de andere eveneens door de kantonrechter ingestelde deskundige onderzoek gaat doen. Het feit dat verweerster in de hiervoor geschetste omstandigheden een beroep doet op verrekening met de waarborgsom is te billijken, zeker nu onderwerp van de lopende procedure onder meer is of er onrechtmatig grote sommen geld aan het vermogen van verweerster zijn onttrokken. Mocht haar stelling komen vast te staan, dan is een rechtstreeks verband met het thans bestaande liquiditeitsgebrek, waardoor verweerster tevens heeft moeten besluiten de huur op te zeggen, bepaald niet uit te sluiten. Of verweerster het gebruik rechtsgeldig heeft kunnen beëindigen, ligt ook ter beoordeling van de kantonrechter.

In deze omstandigheden is het bestaan en de omvang van de hoofdvordering niet summierlijk vast te stellen, zodat niet summierlijk is gebleken dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.

De rechtbank overweegt ten overvloede dat ook van het bestaan van de gestelde steunvordering niet summierlijk is gebleken, nu deze tevens ter zitting gemotiveerd is betwist.

De beslissing

De rechtbank:

wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. D.M.I. de Waele en uitgesproken op 22 maart 2011.

F28a

de griffier de rechter