Home

Rechtbank Arnhem, 21-02-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:410 BV6037, AWB 11/1682

Rechtbank Arnhem, 21-02-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:410 BV6037, AWB 11/1682

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
21 februari 2012
Datum publicatie
21 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BV6037
Zaaknummer
AWB 11/1682

Inhoudsindicatie

Aan ANBI teruggeschonken vrijwilligersvergoeding aftrekbaar. Niet van belang of ANBI over voldoende liquide middelen beschikte om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/1682

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 21 februari 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met nummer [000].H8.6 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.016. Tevens is bij beschikking € 34 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 maart 2011 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 2 mei 2011, ontvangen door de rechtbank op 3 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A]. Eiser heeft ter zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij afschriften overgelegd van een stuk met het opschrift “Berekening vrijwilligersaftrek 2008” en stuk waarin een overzicht van vrijwilligers is opgenomen.

De zaak van eiser is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak van de echtgenote van eiser, [Y] (AWB 11/1683).

2. Feiten

Eiser was in het betrokken jaar als vrijwilliger werkzaam voor de Stichting [B] (hierna: [B]) en de Stichting [C] (hierna: [C]). Beide stichtingen zijn erkende algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI’s). De [C] was voorheen een dependance van de [B] en is per 26 maart 2008 een zelfstandige stichting geworden. Eiser is vanaf 2004 als vrijwilliger werkzaam bij de [B].

In verband met de werkzaamheden van eiser als vrijwilliger zijn schriftelijke zogenoemde vrijwilligersovereenkomsten opgesteld. In de vrijwilligersovereenkomst die eiser met de [B] heeft gesloten en die op 1 januari 2004 door eiser en de [B] is ondertekend, is onder meer de volgende bepaling opgenomen:

“Artikel 8. De vrijwilliger mag, conform de bepalingen in het vrijwilligersconvenant van de

Stichting, gebruik maken van een tegemoetkoming in onkosten.”.

Bij die overeenkomst hoort een zogenoemd vrijwilligersconvenant. Daarin staat onder andere:

“Vrijwilligersvergoeding

Een vrijwilliger komt in aanmerking voor een vrijwilligersvergoeding in relatie tot zijn

geleverde prestatie; de vergoeding zal niet meer bedragen dan de maxima (per uur, per maand

of per jaar) die hiervoor door de fiscus zijn vastgesteld.”

In de vrijwilligersovereenkomst die eiser met de [C] heeft afgesloten en die op 1 april 2008 is ondertekend, staat onder andere de volgende bepaling:

“Artikel 8. De vrijwilliger ontvangt, conform de bepalingen in het vrijwilligersconvenant van

de stichting, een vrijwilligersvergoeding en kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in

door hem gemaakte onkosten ten behoeve van de stichting.”.

In het daarbij behorende vrijwilligersconvenant staat onder andere het volgende:

“(…) Medewerkers die de vrijwilligersovereenkomst hebben ondertekend, gaan tevens akkoord met het gestelde in dit convenant.

1. Vrijwilligersvergoeding

a. Een vrijwilliger komt in aanmerking voor een vrijwilligersvergoeding in relatie tot zijn

geleverde prestatie; de vergoeding zal niet meer bedragen dan de maxima (per uur, per maand

of per jaar) die hiervoor door de fiscus zijn vastgesteld.”.

De [B] en [C] hebben aan eiser een vrijwilligersvergoeding toegekend van respectievelijk € 300 en € 1.200.

Tot de stukken behoort een verklaring van de [B], op 1 januari 2009 ondertekend door eiser en door [D], namens het bestuur van de [B]. Daarin is onder andere het volgende opgenomen:

“[D], bestuurslid van de Stichting [B] en secretaris van de [E],

verklaart dat de heer [X]

gedurende de periode 1 januari tot en met 31 maart 2008 vrijwilligerswerk heeft verricht ten behoeve van de [E] (…) onderdeel van het [B] (…)

Hij verklaart dat

de vrijwilliger in die periode voor zijn werkzaamheden een reële kostenvergoeding van de stichting heeft ontvangen die niet hoger was dan € 4,50 per uur en niet meer dan

€ 150,- per maand c.q. € 1.500 per jaar.

Hij verklaart dat

genoemde vrijwilliger van de stichting een vergoeding heeft ontvangen,

totaal 66 uur x € 4,50 = € 300,=

en dat hij/zij per omgaande dit volledige bedrag heeft geschonken aan de stichting

Aftrekpost als gift € 300,=”.

Tot de stukken behoort ook een verklaring van de [C], op 1 januari 2009 ondertekend door [gemachtigde] namens het bestuur van de [C] en door eiser. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“[gemachtigde] (…)

verklaart dat de heer [X]

gedurende de periode 1 april t/m 31 december 2008 vrijwilligerswerk heeft verricht (…)

Hij verklaart dat

de vrijwilliger in die periode voor zijn werkzaamheden een reële kostenvergoeding van de stichting heeft ontvangen die niet hoger was dan € 4,50 per uur en niet meer dan

€ 150,- per maand c.q. € 1.500 per jaar.

Hij verklaart dat

genoemde vrijwilliger van de stichting een vergoeding heeft ontvangen,

totaal 267 uur x € 4,50 = € 1.200,=

en dat hij/zij per omgaande dit volledige bedrag heeft geschonken aan de stichting

Aftrekpost als gift € 1.200,=”.

Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het betrokken jaar, na aftrek van een drempel van € 528, € 972 aan giften in aftrek gebracht. Het totale bedrag van de giften bedroeg volgens de aangifte € 1.620. Daarvan had € 1.500 betrekking op de [B] en de [C] en € 120 op een gift aan [F]. Het restant van € 120 is in mindering gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning van de echtgenote van eiser.

Bij het opleggen van de aanslag is verweerder afgeweken van de ingediende aangifte. De giften aan de [B] en de [C] zijn niet in aftrek toegelaten.

3. Geschil

In geschil is of de door eiser in zijn aangifte opgenomen giften aan de [B] en de [C] in mindering kunnen worden gebracht op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of er sprake was van een reëel recht op uitbetaling van de vrijwilligersvergoedingen. Niet meer in geschil is dat de vergoedingen niet uitgaan boven de in artikel 2.6 van de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde bedragen. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, meer in het bijzonder op de meerderheidsregel.

Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat niet in geschil is dat de gift aan [F] in beginsel ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kan worden gebracht. Tevens heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat hij, mede gezien hetgeen gemachtigde dienaangaande heeft verklaard, niet langer een beroep doet op interne compensatie voor wat betreft de door de [B] toegekende vrijwilligersvergoeding. Verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat het beroep van eiser op de meerderheidsregel slaagt, maar dat hij graag een principieel antwoord wil op de eerste in geschil zijnde vraag.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Aftrekbare gift?

Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder giften verstaan bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bedragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.

Op eiser rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat er sprake is van zodanige giften.

Eiser stelt dat de bedragen die hem als vrijwilliger door de [B] en de [C] zijn toegekend als gift in mindering kunnen worden gebracht op zijn belastbare inkomen uit werk en woning. Volgens eiser had hij een reëel recht op uitbetaling van die bedragen en heeft hij daarvan vrijwillig afgezien. In dat kader heeft eiser gewezen op de vrijwilligersovereenkomsten die hij met beide organisaties heeft gesloten, de daarbij behorende vrijwilligersconvenanten en de verklaringen van de [B] en de [C] als geciteerd in onderdeel 2. van deze uitspraak.

Verweerder stelt dat de aftrek van de in het geding zijnde bedragen terecht is geweigerd, omdat er niet een reëel recht op uitbetaling van de vrijwilligersvergoeding bestond. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de beide stichtingen niet over de middelen beschikten om alle vrijwilligers uit te betalen.

Uit de vrijwilligersovereenkomsten, de daarbij behorende convenanten en de schriftelijke verklaringen van de [B] en de [C], als geciteerd in onderdeel 2. van deze uitspraak, blijkt dat eiser voor het jaar 2008 recht had op een vrijwilligersvergoeding van € 1.500. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de realiteit van het recht op uitbetaling van de overeengekomen vrijwilligersvergoeding. Anders dan verweerder stelt, blijkt uit de verklaringen van de [B] en de [C] niet dat eiser niet de volledige vrijheid had om over de vergoeding te beschikken en/of dat deze per omgaande moest worden geschonken aan [B] en de [C], zodat in wezen geen sprake was van een bevoordeling uit vrijgevigheid. Voor aftrekbaarheid als gift is niet nodig dat die vergoedingen eerst worden uitbetaald voordat ze worden teruggeschonken. Ook de liquiditeitspositie van de stichtingen is daarvoor niet van belang. De strekking van de wettelijke regeling inzake aftrekbare giften is immers het door vermindering van belasting bevorderen dat de financiële moeilijkheden van de in artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet IB 2001 genoemde instellingen worden verlicht (vgl. HR 7 juni 1978, nr. 18.867, BNB 1978/167).

Gezien het voorgaande heeft eiser recht op aftrek van de door hem aan de [B] en [C] in 2008 gedane giften. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. Het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser dient te worden verminderd tot het aangegeven bedrag van € 23.044.

4.2 Heffingsrente

Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar moet worden geacht tevens te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Eiser heeft eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente aangevoerd. De in rekening gebrachte heffingrente dient overeenkomstig de aanslag te worden verminderd.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.

Eiser heeft verzocht om, op basis van de tarieven geldend voor het openbaar vervoer, een vergoeding van de reiskosten van hemzelf ad € 10,56 en de reiskosten van [gemachtigde] ad € 18,25. De reiskosten van eiser komen op basis van artikel 1, aanhef en onderdeel c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten van [gemachtigde], komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien [gemachtigde] geen procespartij is. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat eiser overigens kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op basis van het Besluit in aanmerking komen. Van beroepsmatig verleende bijstand is geen sprake.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.044;

- bepaalt dat verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig vermindert;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 10,56;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De rechter,

De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op: 21 februari 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.