Home

Rechtbank Arnhem, 02-02-2012, BV6309, 223348

Rechtbank Arnhem, 02-02-2012, BV6309, 223348

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
2 februari 2012
Datum publicatie
21 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BV6309
Zaaknummer
223348

Inhoudsindicatie

Burenzaak.

Kernvraag in deze zaak is of voldoende aannemelijk is dat gedaagden onrechtmatig jegens eisers handelen vanwege een inbreuk op de privacy van eisers dan wel het veroorzaken van ongeoorloofde hinder aan eisers door middel van het plaatsen van een (dummy)camera en twee lampen gericht op de woning en tuin van eisers.

Eisers hebben de gestelde feiten en omstandigheden waaruit de onrechtmatigheid zou blijken, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door gedaagden, onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 223348 / KG ZA 11-632

Vonnis in kort geding van 2 februari 2012

in de zaak van

1. [eis.1],

2. [eis.2],

beiden wonende te [woonplaats],

eisers,

advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,

tegen

1. [ged.1],

2. [ged.2],

beiden wonende te [woonplaats],

gedaagden,

advocaat mr. M.J. Roest Crollius te Hilversum.

Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties

- de conclusie van antwoord met producties

- de mondelinge behandeling

- de pleitnota van [eisers].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Partijen zijn buren van elkaar. Tussen partijen bestaat al jaren discussie over onder meer de exacte situering van de erfgrens tussen de percelen van partijen.

2.2. [gedaagden] hebben ergens in 2009 een voorwerp, waarvan [eisers] stellen dat

het een (dummy)camera c.q. webcam is, achter een raam op de eerste verdieping van hun woning geplaatst. Volgens [eisers] staat deze (dummy)camera gericht op hun (achter)tuin.

2.3. [gedaagden] hebben twee schijnwerpers dan wel lampen op hun erf staan, waarvan er één achter in hun (achter)tuin staat en de ander bevestigd is aan de achtergevel van hun garage. Volgens [eisers] staan deze lampen gericht op hun woning en (achter)tuin.

2.4. Bij brieven van 26 juni en 28 juli 2011 hebben [eisers] [gedaagden] gesommeerd om de (dummy)camera te verwijderen en voorts om de schijnwerper in de tuin van [gedaagden] niet meer te richten op de woning van [eisers] en de halogeenlamp met bewegings¬sensor en richtmechanisme die bevestigd is aan de garagemuur van [gedaagden] niet meer te richten op de (achter)tuin van [eisers] door de bewegingssensor af te schermen voor bewegingen op het erf van [eisers]. [eisers] stellen in die brieven dat hun privacy wordt geschonden door de (dummy)camera en lampen die gericht staan op hun woning en tuin.

2.5. [gedaagden] hebben geen gehoor gegeven aan de sommatie.

3. Het geschil

3.1. [eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] te verbieden om lampen of andere lichtbronnen alsmede camera’s, webcams of andere apparatuur waarmee beeldopnames gemaakt kunnen worden te (doen) richten op eigendommen van [eisers], in het bijzonder hun erf en woning en personen die zich aldaar bevinden, deze te verwijderen en verwijderd te houden binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.

3.2. Aan hun vorderingen leggen [eisers] ten grondslag dat [gedaagden] jegens hen onrechtmatig handelen, omdat [gedaagden], zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat, met de (dummy)camera die gericht is op hun tuin inbreuk maken op hun privacy en voorts hinder aan hen toebrengen door felle lampen te richten op hun woning en tuin. Daarnaast stellen [eisers] dat [gedaagden] misbruik maken van hun bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW door hun bevoegdheid, het verlichten van de eigen tuin, uit te oefenen met geen ander doel dan [eisers] te schaden.

3.3. [gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] betwisten dat zij onrechtmatig handelen jegens [eisers] dan wel dat zij hun bevoegdheid misbruiken. Zij stellen dat er geen sprake is van schending van de privacy van [eisers] of van het toebrengen van (ongeoorloofde) hinder aan [eisers].

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Het spoedeisend belang van [eisers] bij de vorderingen is gegeven omdat de gestelde onrechtmatige handelingen van [gedaagden] een voortdurend karakter hebben. [gedaagden] hebben het spoedeisend belang ook niet betwist.

4.2. Kernvraag in deze zaak is of voldoende aannemelijk is dat [gedaagden] onrechtmatig jegens [eisers] handelen vanwege een inbreuk op de privacy van [eisers] dan wel het veroorzaken van ongeoorloofde hinder aan [eisers] door middel van het plaatsen van een (dummy)camera en twee lampen gericht op de woning en tuin van [eisers].

4.3. [gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat zij achter het raam op de eerste verdieping van hun woning een (dummy)camera geplaatst hebben staan die gericht zou zijn op de tuin van [eisers]. Daartoe hebben zij foto’s overgelegd van het voorwerp dat achter het raam staat. Uit die foto’s blijkt volgens [gedaagden] dat het gaat om een beschilderde bierfles, die gericht is op de eigen tuin van [gedaagden]. [gedaagden] stellen dat zij deze fles, die voor een onwetende lijkt op een camera, geplaatst hebben uit beveiligingsoverwegingen ter voorkoming van woninginbraak na advies van de politie om een camera te plaatsen vanwege het afschrik¬kende effect ervan. Tegenover deze gemotiveerde betwisting hebben [eisers] ter zitting ook erkend dat het voorwerp achter het raam van [gedaagden] geen (dummy)camera betreft, maar een beschilderde bierfles. [eisers] hebben ter zitting voorts verklaard dat indien zij dit meteen hadden geweten, zij hierover niet zouden hebben geklaagd. Hiermee staat thans in dit kort geding voldoende vast dat het door [gedaagden] geplaatste voorwerp geen (dummy)camera maar een beschilderde bierfles is ter afschrikking van inbrekers. Dit betekent dat met dit voorwerp door [gedaagden] geen inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [eisers] en dus dat deswege niet onrechtmatig wordt gehandeld jegens [eisers].

4.4. Wat betreft de twee lampen van [gedaagden] geldt het volgende. Het is voorstelbaar dat deze lampen een zekere ongemak opleveren voor [eisers] en dat [eisers] daarvan enige hinder ondervinden. De vraag is echter of [gedaagden] met hun lampen zodanige hinder aan [eisers] toebrengen dat deze ingevolge artikel 6:162 BW onrechtmatig is. Het antwoord op de vraag of sprake is van ongeoorloofde of onrechtmatige hinder, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen (vgl. HR 21-10-2005,

NJ 2006, 418).

4.5. Het door [eisers] gestelde over de ondervonden mate van hinder door de lampen, gestaafd met de door hen overgelegde foto’s, toont mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden], onderbouwd met de door hen overgelegde situatieschets en foto’s van de lampen en verlichting, onvoldoende duidelijk aan dat de twee lampen van [gedaagden] zodanig op de woning en tuin van [eisers] schijnen dat er sprake is van onrechtmatige hinder in de hierboven bedoelde zin. Van beide lampen is, gelet op de uiteenlopende onderbouwde standpunten van partijen hierover, onvoldoende komen vast te staan wat de aard, ernst, intensiteit en duur van de daardoor veroorzaakte hinder is. Voor nader onderzoek of bewijslevering leent het onderhavige kort geding zich niet. Bovendien wordt erkend dat de lamp achter in de tuin momenteel zo is gedraaid dat die nu niet meer in de richting van de woning van [eisers] schijnt en dus geen hinder veroorzaakt. Dit brengt mee dat voorshands ook niet kan worden gezegd dat [gedaagden] door middel van de twee lampen onrechtmatig handelen jegens [eisers].

4.6. [eisers] hebben voorts hun stelling dat [gedaagden] met deze lampen misbruik maken van hun bevoegd¬heid tot het verlichten van de eigen tuin, omdat zij deze enkel uitoefenen met het doel om [eisers] schade toe te brengen, niet, althans onvoldoende onderbouwd en tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagden], voorshands niet aannemelijk gemaakt. [gedaagden] hebben onvoldoende betwist gesteld dat de lampen mede uit het oogpunt van de beveiliging van hun eigen eigendommen en persoon zijn geplaatst. Voorts is ook onweersproken dat de lamp achter in de tuin van [gedaagden] al circa 20 jaar op diezelfde plek staat zonder dat [eisers] daar ooit eerder over hebben geklaagd. De stelling dat [gedaagden] misbruik maken van hun bevoegdheid wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.

4.7. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter nog dat nadat [eisers] ter zitting uitvoerig hebben omschreven welke hinder zij met name ondervinden van de lamp aan de garage, [gedaagden] kenbaar hebben gemaakt aan de huidige lamp met richtmechanisme niet in het bijzonder te hechten en bereid te zijn die lamp te vervangen door een type lamp die zij daarvoor hadden, zonder richtmechanisme. Hoewel hiervoor is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van onrechtmatige hinder en de vorderingen dus zullen worden afgewezen, betekent dit uiteraard niet dat [gedaagden] desondanks, als zij daartoe bereid zijn, de lamp aan de garage zouden kunnen vervangen.

4.8. Gelet het voorgaande komen de vorderingen van [eisers] niet voor toewijzing in aanmerking. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:

- griffierecht € 267,00

- salaris advocaat € 816,00

Totaal € 1.083,00

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.083,00,

5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.

Coll: HS