Home

Rechtbank Arnhem, 16-07-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BX2816 BX2312, 12-880

Rechtbank Arnhem, 16-07-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BX2816 BX2312, 12-880

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 juli 2012
Datum publicatie
20 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BX2312
Zaaknummer
12-880

Inhoudsindicatie

Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de behandelende rechter de Belastingdienst heeft geholpen in de te voeren strategie door concreet aan te geven dat de Belastingdienst een bewijsaanbod moest doen en dit vervolgens ook in te kleuren, waardoor verzoekster in haar procesbelangen is geschaad en er geen sprake meer is van een ‘fair trial’. De behandelende rechter heeft ter verweer aangevoerd dat van (schijn van) partijdigheid geen sprake is. Zij heeft slechts gehandeld overeenkomstig de haar bij de Awb gegeven discretionaire bevoegdheid om ambtshalve de feiten aan te vullen. Ter zitting was haar gebleken dat de verwerende partij in de hoofdzaak werd overvallen door de nieuwe stelling van de advocaat van verzoekster, waardoor zij deze een beetje geholpen heeft. Dit was bedoeld om het proces te bespoedigen en om de zaak praktisch af te wikkelen. Overigens paste dit binnen de bevoegdheden van de bestuursrechter en was het gestuurd vanuit de behoefte aan waarheidsvinding en rechtvaardigheid, hetgeen de kern is van een ‘fair trial’. De behandelende rechter betwist dat haar optreden bij de invulling van de bewijsmogelijkheden van verweerder in de hoofdzaak ertoe heeft geleid dat deze een voordeel heeft gehad dat ten nadele van verzoekster werkt.

De wrakingskamer stelt vast dat de bestuursrechter ingevolge de Awb ambtshalve de bevoegdheid heeft om bewijs te vergaren en getuigen op te roepen, ook zonder een verzoek daartoe van partijen, maar ook dat hij de bevoegdheid heeft om (één der) partijen de bewijslevering op te leggen. Daaruit volgt logischerwijs dat de rechter ter zitting bespreekt hoe dat bewijs geleverd zou kunnen worden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer gebleken dat in onderhavige zaak de behandelende rechter overeenkomstig haar bevoegdheid en om praktische redenen heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan en dat zij daarmee niet buiten haar wettelijke bevoegdheid is getreden en geen blijk heeft gegeven van partijdigheid. Ook de schijn van partijdigheid is daarmee niet gewekt, zodat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer

zaaknummer / rekestnummer: 12-880

Beschikking van 16 juli 2012

in de zaak van

[B.V.],

gevestigd te [vestigingsplaats],

verzoekster tot wraking,

advocaat mr. T. Vink te Amsterdam,

tegen

[rechter], in haar hoedanigheid van rechter in de zaak tussen verzoekster als eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Zaandam als verweerder (registratienummer: AWB 12/880).

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal wraking van 2 juli 2012 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;

- de brief van mr. T Vink d.d. 4 juli 2012;

- het schriftelijke verweer van [rechter] d.d. 5 juli 2012;

- het e-mailbericht van [rechter] d.d. 6 juli 2012;

- het e-mailbericht van mr. T. Vink d.d. 6 juli 2012;

- het e-mailbericht met bijlage van mr. drs. L.J.C. Vet, als specialist vennootschapsbelasting en actuarieel deskundige verbonden aan de Belastingdienst/Holland-Noord;

- de pleitnota van [rechter], overgelegd ter zitting van 12 juli 2012.

Bij de mondelinge behandeling is verschenen:

- [rechter].

Mr. T. Vink heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2. Het wrakingsverzoek

2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen [rechter] als rechter in de zaak met registratienummer AWB 12/880 tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Zaandam.

2.2 Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal wraking van 2 juli 2012, alsmede de nadien ingekomen stukken, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat [rechter] de Belastingdienst heeft geholpen in de te voeren strategie door concreet aan te geven dat de Belastingdienst een bewijsaanbod moest doen en dit vervolgens ook in te kleuren, waardoor verzoekster in haar procesbelangen is geschaad en er geen sprake meer is van een ‘fair trial’. Door deze handelswijze heeft [rechter] zich partijdig gedragen en in strijd gehandeld met artikel 8:15, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).

2.3 [rechter] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft zowel schriftelijk als ter zitting mondeling verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3. De beoordeling

3.1 Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Awb en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.

3.2 [rechter] heeft ter verweer aangevoerd dat van (schijn van) partijdigheid geen sprake is. Zij heeft slechts gehandeld overeenkomstig de haar bij de Awb gegeven discretionaire bevoegdheid om ambtshalve de feiten aan te vullen. Ter zitting was [rechter] gebleken dat de verwerende partij in de hoofdzaak werd overvallen door de nieuwe stelling van mr. Vink, waardoor zij deze een beetje geholpen heeft. Dit was bedoeld om het proces te bespoedigen en om de zaak praktisch af te wikkelen. Overigens paste dit binnen de bevoegdheden van de bestuursrechter en was het gestuurd vanuit de behoefte aan waarheidsvinding en rechtvaardigheid, hetgeen de kern is van een ‘fair trial’. [rechter] betwist dat haar optreden bij de invulling van de bewijsmogelijkheden van verweerder in de hoofdzaak ertoe heeft geleid dat deze een voordeel heeft gehad dat ten nadele van verzoekster werkt.

3.3 Uit het schrijven van mr. drs. L.J.C. Vet volgt dat hij het standpunt van [rechter] onderschrijft.

3.4 De wrakingskamer stelt vast dat, ingevolge de Awb de bestuursrechter ambtshalve de bevoegdheid heeft om bewijs te vergaren en getuigen op te roepen, ook zonder een verzoek daartoe van partijen, maar ook dat hij de bevoegdheid heeft om (één der) partijen de bewijslevering op te leggen. Daaruit volgt logischerwijs dat de rechter ter zitting bespreekt hoe dat bewijs geleverd zou kunnen worden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de wrakingskamer gebleken dat in onderhavige zaak [rechter] overeenkomstig haar bevoegdheid en om praktische redenen heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan en dat zij daarmee niet buiten haar wettelijke bevoegdheid is getreden en geen blijk heeft gegeven van partijdigheid. Ook de schijn van partijdigheid is daarmee niet gewekt, zodat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

4. De beslissing

De rechtbank

wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beschikking is gegeven door de mrs. P.J. Wiegman, J.Th. van Belzen en

G. Noordraven in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2012.

de griffier de voorzitter