Home

Rechtbank Breda, 15-04-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:1149 ECLI:NL:RBBRE:2009:2719 BI3610, AWB 08/769

Rechtbank Breda, 15-04-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:1149 ECLI:NL:RBBRE:2009:2719 BI3610, AWB 08/769

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 april 2009
Datum publicatie
12 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI3610
Zaaknummer
AWB 08/769

Inhoudsindicatie

Omkering bewijslast wegens niet aangegeven aanmerkelijk belanghouderschap in een Ltd die als tussenschakel heeft gefungeerd in een BTW-carrousselfraude. Becijferde winst van Ltd bij digra deels als loon en deels als vermomd dividend belast.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/769

Uitspraakdatum: 15 april 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te '[woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 31 januari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2001 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de daarbij behorende boetebeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2009 te Breda. Daar zijn tegelijk behandeld de zaken met de rolnummers 08/768 en 08/769. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.649 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 228.200;

- vermindert de boete tot € 18.000;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende, woonachtig in Nederland, is in de loop van het tweede kwartaal van 2001 enig aandeelhouder en directeur geworden van [Ltd]. Belanghebbende heeft deze aandelen voor een bedrag van GBP 7.500 verworven met de bedoeling om via deze Ltd partijhandel te drijven. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van de Britse belastingdienst (HM Revenue and Customs) van 13 oktober 2008 dat Ltd als tussenschakel heeft gefungeerd in een omvangrijke carrouselfraude met mobiele telefoons en dat belanghebbendes rol daarin van ondergeschikt belang was.

2.2. Aan belanghebbende is over het onderhavige jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 257.849.

2.3. In geschil is of belanghebbende inkomsten ter grootte van € 238.235 heeft genoten uit Ltd. Bij bevestigende beantwoording van voorgaande vraag is verder de fiscale kwalificatie van de inkomsten in geschil. Tevens is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Omkering bewijslast

2.4. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende in de door hem ingediende aangiftebiljetten inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2001 en 2002 niet heeft vermeld dat hij aanmerkelijk belanghouder was van Ltd. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aldus niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Nu belanghebbende via de Ltd daadwerkelijk activiteiten heeft ontplooid, acht de rechtbank voornoemd verzuim in dit geval van voldoende gewicht om daaraan de conclusie te verbinden dat op grond van het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onderdeel a, AWR, het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen onjuist zijn.

2.5. Met het enkel weerspreken dat hij inkomsten uit de Ltd heeft genoten, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet het bewijs geleverd dat en in hoeverre de uitspraken onjuist zijn. Belanghebbendes stelling dat hij niet meer over zijn administratie beschikt omdat deze door de Britse belastingdienst in beslag is genomen kan niet tot een ander oordeel leiden, nu belanghebbende geen enkel bewijs voor zijn stellingen aanvoert. Uit de stukken blijkt dat de post van de Ltd naar het adres van belanghebbende in Nederland werd gezonden. Daarvan uitgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende in het geheel niet meer over stukken beschikt.

De navorderingsaanslag

2.6. Nu de rechtbank van oordeel is dat de bewijslast moet worden omgekeerd, dient nog te worden beoordeeld of de navorderingsaanslag berust op een redelijke schatting van het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

2.7. Primair stelt de inspecteur dat belanghebbende als directeur werkzaamheden heeft verricht voor Ltd en dat hij daaruit een arbeidsbeloning heeft genoten van € 238.325. De inspecteur heeft dit bedrag bepaald op basis van de verklaring van belanghebbende tijdens het hoorgesprek over de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2002 waarbij belanghebbende verklaarde dat 180.000 telefoons zijn verkocht met een opslag van GBP 1 per toestel. Rekeninghoudend met GBP 30.000 aan geschatte kosten bedraagt volgens de inspecteur de winst per saldo GBP 150.000 of € 238.325. Subsidiair stelt de inspecteur dat een zogeheten fictief loon in de zin van artikel 12a, van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking moet worden genomen van € 38.200 en dat het restant van € 200.000 als een onttrekking in aanmerking moet worden genomen.

2.8. Vaststaat dat belanghebbende een kantoorruimte heeft gehuurd op het adres [adres] te Londen. Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van verhoor, waaruit blijkt dat belanghebbende op 10 april 2003 ten overstaan van de rechter-commissaris, sector strafrecht van de Rechtbank [woonplaats] heeft verklaard dat hij in dat kantoor 5 á 6 keer is geweest, dat alle activiteiten ter zake van de handel in mobiele telefoons door ene mevrouw [mevrouw] zouden zijn verricht, dat hij zorgde voor betaling van de huur van het kantoor en dat hij ervoor zorgde dat facturen die betaald moesten worden naar de Britse accountant werden gezonden. Niet in geschil is dat de werkzaamheden van belanghebbende voor Ltd plaatsgevonden hebben vanuit de woning in Nederland.

2.9. Belanghebbende was vanaf het tweede kwartaal van 2001 enig aandeelhouder en enig werknemer van Ltd. Belanghebbende valt dan, naar het oordeel van de rechtbank, binnen het toepassingsbereik van de zogeheten fictief loonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat belanghebbende full time werkzaam is geweest voor Ltd en uit de stukken of verklaringen van belanghebbende is dat ook niet af te leiden. Ook het gegeven dat belanghebbende door de Britse justitie niet is vervolgd en niet als belangrijke persoon in de carousselfraude werd beschouwd, duidt niet op een ruimere betrokkenheid van belanghebbende. Door de inspecteur zijn geen gegevens verstrekt over beloningen in de onderhavige branche. De rechtbank acht een schatting van belanghebbendes loon op € 238.200 dan wel € 38.200 niet redelijk. In het licht van het vorenoverwogene stelt de rechtbank het fictief loon voor 2001 vast op € 10.000.

2.10. Voor het resterende geschatte inkomen van € 228.200 acht de rechtbank het volgende van belang.

- Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat belanghebbende ten overstaan van de rechter-commissaris respectievelijk de inspecteur heeft verklaard dat Ltd in 2001 150.000 respectievelijk 180.000 mobiele telefoons met een winst van GBP 1 per stuk heeft verkocht. Specifiek inzicht in de financiële positie van Ltd is niet verstrekt, zodat hieruit niet is af te leiden of 150.000 of 180.000 mobiele telefoons zijn verkocht en wat de zakelijke kosten zijn. De rechtbank acht echter een netto verkoopopbrengst (na aftrek van het fictief loon van € 10.000) van € 228.200 niet onredelijk.

- Ter zitting heeft belanghebbende betoogd dat het standpunt van de inspecteur dat de netto verkoopopbrengst hem via Ltd is toegevloeid niet te rijmen is met slechte financiële situatie waarin hij is komen te verkeren vanwege vermogensverliezen veroorzaakt door effectenkoersdalingen in 2001. Dit betoog kan belanghebbende niet baten nu dit op zichzelf geen uitsluitsel geeft omtrent de uit Ltd genoten inkomsten. Voor de belastbaarheid van de in 2001 uit de Ltd genoten inkomsten is bovendien niet van belang of die inkomsten door belanghebbende zijn belegd en door koersdalingen zijn verdampt.

- Niet in geschil is dat belanghebbende de aandelen in de Ltd in 2002 voor hetzelfde bedrag als de aankoopprijs heeft vervreemd aan mevrouw [mevrouw] Dit betekent dat de netto verkoopopbrengst van de mobiele telefoons zich niet heeft vertaald in een evenredig hogere verkooprijs van de aandelen in 2002.

In het licht van al het vorenstaande, een en ander in onderling overleg bezien, zal de rechtbank de inspecteur volgen in zijn standpunt dat het bedrag van € 228.200 in 2001 als een onttrekking moet worden aangemerkt. De rechtbank acht dat een redelijke benadering van de door belanghebbende genoten inkomsten.

2.11. Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag terecht maar niet tot het juiste bedrag is opgelegd. Het bedrag van € 228.200 moet worden belast als inkomsten uit aanmerkelijk belang. Het beroep is gegrond.

De boete

2.12. Belanghebbende heeft geen zorg gedragen voor de vermelding van het hebben van een aanmerkelijk belang in Ltd in de aangifte voor 2001. Ook de inkomsten als bedoeld onder 2.9. en 2.10. zijn niet aangegeven. Hierdoor heeft belanghebbende de niet denkbeeldige kans aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. In dat geval is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslag over het onderhavige jaar te laag is vastgesteld. Gezien de omstandigheden dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat hij in een financieel hachelijke situatie verkeert, dat belanghebbende als directeur en aandeelhouder van Ltd een relatief bescheiden rol heeft gehad in de door de Britse belastingdienst geconstateerde carrouselfraude en dat de hoogte van de verschuldigde belasting en premies in deze uitspraak is bepaald met omkering van de bewijslast, acht de rechtbank een boete van € 20.000 passend en geboden.

2.12. De boete is aan belanghebbende aangekondigd op 18 december 2006. Nu de uitspraak van de rechtbank wordt gedaan meer dan 2 jaar na de aankondiging van de boete, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van berechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete te verlagen met 10% tot € 18.000.

3. Proceskosten

Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. De rechtbank beschouwt de zaken met procedurenummers 08/768 en 08/769 als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door de inspecteur te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1) waarvan de helft of € 322 voor deze zaak. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende verder nog kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

Aldus gedaan door mr. drs. G.H.C. Blommers, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en door de voorzitter en mr. M. van Es-Hinnen, griffier ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘[woonplaats] (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’[woonplaats].

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.