Home

Rechtbank Breda, 06-11-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:4151 BK4264, 09/2181

Rechtbank Breda, 06-11-2009, ECLI:NL:RBBRE:2009:4151 BK4264, 09/2181

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
6 november 2009
Datum publicatie
2 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK4264
Zaaknummer
09/2181

Inhoudsindicatie

Compensatieregeling grensarbeiders, Verdrag Belgie. Bh heeft in Belgie het vakantiegeld (en de daarop ingehuden bedrijfsvoorheffing) niet aangegeven. Volgens de rechtbank moet de inspecteur daarvoor toch compensatie verlenen. De bedrijfsvoorheffing is een verschuldigde belasting in de zin van artikel 27 van het Belastingverdrag tussen Nederland en België van 5 juni 2001.

Heffingsrente: De inspecteur had uiterlijk drie maanden na het indienen van de aangifte een voorlopige aanslag op moeten leggen. Belanghebbende had daarvoor in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voldoende gegevens opgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/2181

Uitspraakdatum: 6 november 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 20 april 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag), alsmede de daarbij bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.821 met verrekening van € 6.901 loonheffing;

-vermindert de heffingsrente tot € 36;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 45,60;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende was in het onderhavige jaar in loondienst in België en woonachtig in Nederland. Belanghebbende heeft recht op toepassing van de algemene en bijzondere compensatieregeling als bedoeld in artikel 27, paragraaf 1 en 2 van het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Luxemburg op 5 juni 2001 (hierna: het Verdrag 2001).

2.2.De voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting is vastgesteld naar een te ontvangen bedrag voor belanghebbende van in totaal € 8.691. Over zijn in België verdiende inkomen heeft belanghebbende over 2005 een bedrag van totaal € 6.901 aan belasting betaald. Na verrekening van de bedrijfsvoorheffing van € 6.089 heeft belanghebbende een bedrag van

€ 184 aan belasting in België terugontvangen.

2.3.Belanghebbende heeft op 18 april 2006 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005 (hierna: de aangifte) ingediend. Na ontvangst van de gegevens van de Belgische belastingdienst in december 2007, is met dagtekening 26 september 2008 de aanslag over 2005 vastgesteld. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur aftrek ter voorkoming van voorkoming van dubbele belasting verleend voor het in België verdiende inkomen. Voorts is vrijstelling verleend van premies volksverzekeringen. Het totaal van de algemene en bijzondere compensatie heeft de inspecteur berekend op € 5.905, zijnde het bedrag van de in België betaalde belasting. Met deze compensatie is de totale in België verschuldigde belasting gecompenseerd. De inspecteur heeft de voorlopige teruggaaf hiermee verrekend waardoor belanghebbende uiteindelijk een bedrag van € 3.139, inclusief heffingsrente, verschuldigd is.

2.4.In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de aanslag tot het juiste bedrag heeft vastgesteld en of de heffingsrente juist is berekend. Met name is in geschil het antwoord op de vraag of de in België betaalde RSZ-premie ook had moeten worden gecompenseerd.

2.5.Niet in geschil is dat de RSZ-premie geen betrekking heeft op een volksverzekering. Derhalve is geen sprake van een premie die vergelijkbaar is met een premie op basis van de Wet financiering volksverzekeringen zodat voor deze premie terecht geen compensatie is verleend.

2.5.Verder is vast komen te staan dat belanghebbende het in het onderhavige jaar verdiende vakantiegeld niet heeft aangeven in zijn Belgische belastingaangifte. Wel is over het vakantiegeld een bedrag van in totaal € 996 aan bedrijfsvoorheffing ingehouden. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de compensatie hier geen rekening mee gehouden en behoort dit dan naar het oordeel van de rechtbank alsnog te doen. De op het vakantiegeld ingehouden Belgische belasting is immers verschuldigde belasting in de zin van artikel 27 van het Verdrag. Partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de compensatie verhoogd dient te worden met een bedrag van € 996, zijnde het bedrag van de over het vakantiegeld ingehouden bedrijfsvoorheffing. Nu ingevolge artikel 27 van het Verdrag de compensatie wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting, moet de met de aanslag te verrekenen loonheffing worden verhoogd tot € 5.905 plus € 996 = € 6.901.

2.6..Op grond van artikel 30f van de AWR wordt heffingsrente berekend wanneer een aanslag wordt vastgesteld. Om de heffingsrente voor een belastingplichtige te beperken is het beleid van de Belastingdienst om uiterlijk drie maanden na ontvangst van de aangifte ten minste een voorlopige aanslag op te leggen. De inspecteur had dit dan ook uiterlijk op 18 juli 2006 behoren te doen. Voor de periode daarna mag geen heffingsrente worden berekend. Bovendien moet het bedrag van de heffingsrente verminderd vanwege de verhoging van de compensatie met € 996 (zie 2.5). De vermindering van de heffingsrente bedraagt € 317 conform onderstaande berekening.

Heffingsrente op basis van de aangiftegegevens

Bedrag compensatie op basis van de aangifte ontvangen op 18-4-2006 6089

Af: voorlopige teruggaaf verleend in 2005 8691

Te betalen op fictieve voorlopige aanslag op 18-7-2006. 2602

Verschuldigde heffingsrente bij voorlopige aanslag over de periode 1-1-2006 tot 18-7-2006 52

Heffingsrente op basis uitspraak rechtbank

Bedrag compensatie na uitspraak rechtbank 6901

Af: voorlopige teruggaaf verleend in 2005 8691

Te betalen op werkelijke aanslag 1790

Werkelijk verschuldigde heffingsrente op 18-7-2006 36

Berekening van de vermindering van de heffingsrente

Heffingsrente op aanslagregeling 353

Af: werkelijk verschuldigde heffingsrente 36

Vermindering heffingsrente 317

2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reiskosten wordt de inspecteur, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 45,60.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 november 2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.