Home

Rechtbank Breda, 22-03-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:2561, AWB-08_4920

Rechtbank Breda, 22-03-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:2561, AWB-08_4920

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 maart 2010
Datum publicatie
29 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:1206
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-08_4920
Relevante informatie
Wet op de dividendbelasting 1965 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/4920

Uitspraakdatum: 22 maart 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X] (Spanje),

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 16 september 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking op het verzoek van belanghebbende om teruggave van over het jaar 2006 ingehouden dividendbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam, tot bijstand vergezeld van [A], alsmede, namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is een in Spanje gevestigd beleggingsfonds en is aldaar onderworpen aan de Spaanse winstbelasting naar een tarief van 1%. Belanghebbende belegt onder meer in Nederlandse beursfondsen en houdt daarin belangen van elk kleiner dan 5%. Op de in het onderhavige jaar door de beursfondsen uitgekeerde dividenden is 25% dividendbelasting ingehouden. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvan reeds 10% dividendbelasting is teruggegeven.

2.2.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende, op grond van artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: de Wet), recht heeft op teruggave van de overige 15% ingehouden dividendbelasting. Belanghebbende is van mening dat de vereisten van genoemd artikel 10 strijd opleveren met het algemene non-discriminatievoorschrift van artikel 12 van het EG-Verdrag en met het recht van vrij verkeer van kapitaal als bedoeld in artikel 56 van het EG-Verdrag.

2.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen recht op verdere teruggave van dividendbelasting op grond van artikel 10 van de Wet. Belanghebbende voldoet niet aan de eisen gesteld in het eerste lid van artikel 10 voornoemd, nu zij niet in Nederland is gevestigd. Ook aan de eisen gesteld in het tweede lid wordt niet voldaan, nu belanghebbende voor de heffing van vennootschapsbelasting niet is aangemerkt als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb). Tot slot wordt niet voldaan aan de eisen gesteld in het derde lid, nu belanghebbende in Spanje wel aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen.

2.4.

Voorts overweegt de rechtbank dat de heffing van dividendbelasting op communautair niveau, ondanks het bestaan van de moeder-dochterrichtlijn, niet volledig is geharmoniseerd. Het is dan aan de wetgever van elke afzonderlijke lidstaat om de voorwaarden te stellen waaronder recht bestaat op (verdere) teruggave van dividendbelasting, mits de lidstaten daarbij het gemeenschapsrecht eerbiedigen.

2.5.

In artikel 12 van het EG-Verdrag is het non-discriminatiebeginsel op algemene wijze geformuleerd. Dat beginsel wordt nader uitgewerkt in – onder andere – artikel 56 van het EG-Verdrag, het beginsel van vrij verkeer van kapitaal. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) dat toetsing aan artikel 12 alleen plaatsvindt in gevallen waarin het gemeenschapsrecht wel geldt, maar waarvoor het Verdrag niet in bijzondere discriminatieverboden voorziet (HvJ 29 februari 1996, Skanavi en Chryssanthakopoulos, nr. C-193/94, Jurispr. blz. I-929, ro 20). Nu de litigieuze beschikking is afgegeven in verband met een uitkering van kapitaal van Nederland naar Spanje, is artikel 56 van het EG-Verdrag, dat de vrijheid van kapitaalverkeer garandeert, van toepassing. De rechtbank zal het beroep van belanghebbende daarom enkel aan dit artikel toetsen.

2.6.

Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een verboden belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat zij anders wordt behandeld dan vennootschappen die juridisch en feitelijk in voldoende mate met haar vergelijkbaar zijn. Indien belanghebbende in Nederland zou zijn gevestigd, zou zij evenmin recht hebben op teruggave van de overige 15% dividendbelasting. Belanghebbende is immers onderworpen aan een heffing naar de winst. Daaraan doet niet af dat het tarief slechts 1% beloopt. Belanghebbende is ook niet aan te merken als een fiscale beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet Vpb. Zij voldoet namelijk niet aan één van de belangrijkste voorwaarden om als zodanig te kunnen worden aangemerkt, de zogeheten doorstootverplichting als bedoeld in artikel 28, lid 2, aanhef en onderdeel b van de Wet Vpb.

2.7.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.8.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. D. Hund, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. drs. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.