Home

Rechtbank Den Haag, 04-12-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15287, AWB - 15 _ 2833

Rechtbank Den Haag, 04-12-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15287, AWB - 15 _ 2833

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 december 2015
Datum publicatie
4 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:15287
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2833

Inhoudsindicatie

Aan eiseres zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegd. In geschil is of er sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Indien dit het geval is, is nog in geschil of vanwege de samenhang tussen de door eiseres en de BV van haar ouders aangegane leningen sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Awr op grond waarvan onderhavige navorderingsaanslagen konden worden opgelegd. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling overweegt de rechtbank dat het aangaan van de individuele leningen mogelijk is ingegeven door fiscale motieven. Dit brengt echter naar het oordeel van de rechtbank niet automatisch mee dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De beroepen zijn gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR15/2833, SGR 15/6506, SGR 15/6508, SGR 15/6509, SGR 15/7173, SGR 15/7174, SGR 15/7175 en SGR 15/7176

(gemachtigde: J.C. Langendoen),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Zaaknummers SGR 15/2833 en SGR 15/7173

Verweerder heeft met dagtekening 20 december 2014 aan eiseres voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (zaaknummer SGR 15/2833), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.035 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Met de navorderingsaanslag is op één aanslagbiljet verenigd een beschikking waarbij eiseres € 4.842 heffingsrente in rekening is gebracht.

Met dagtekening 13 december 2014 is door verweerder aan eiseres voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZvW) opgelegd (zaaknummer SGR 15/7173), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Met deze navorderingsaanslag is op één aanslagbiljet verenigd een beschikking waarbij eiseres € 241 heffingsrente in rekening is gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar bovengenoemde navorderingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2015. Op deze zitting zijn enkel de zaken met zaaknummers SGR 15/2833 en SGR 15/7173 behandeld.Namens eiseres is haar gemachtigde en haar echtgenoot, [echtgenoot], verschenen.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

De rechtbank heeft het onderzoek op 16 juli 2015 heropend en de zaken verwezen naar een meervoudige kamer.

Zaaknummers SGR 15/6506, SGR 15/6508, SGR 15/6509, SGR 15/7174, SGR 15/7175 en SGR 15/7176

Verweerder heeft met dagtekening 4 juli 2015 aan eiseres voor de jaren2010 en 2011 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd (zaaknummers SGR 15/6506 en SGR 15/6508), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 103.067 (2010) en € 105.461 (2011) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Met de navorderingsaanslagen zijn op de betreffende aanslagbiljetten verenigd beschikkingen waarbij aan eiseres bedragen van € 4.783 (2010) respectievelijk € 3.877 (2011) aan heffingsrente in rekening zijn gebracht.

Verweerder heeft met dagtekening 5 september 2015 aan eiseres voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd (zaaknummer SGR 15/6509), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.276 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Met de navorderingsaanslag is op één aanslagbiljet verenigd een beschikking waarbij eiseres € 2.850 belastingrente in rekening is gebracht.

Met dagtekening 27 juni 2015 zijn door verweerder aan eiseres voor de jaren 2010, 2011 en 2012 navorderingsaanslagen ZvW opgelegd (zaaknummers SGR 15/7174, SGR 15/7175 en SGR 15/7176), berekend naar bijdrage-inkomens van respectievelijk € 33.189 (2010), € 33.427 (2011) en € 50.064 (2012). Met deze navorderingsaanslagen zijn op de betreffende aanslagbiljetten verenigd beschikkingen waarbij aan eiseres bedragen van € 227 (2010), respectievelijk € 211 (2011) aan heffingsrente en € 188 (2012) aan belastingrente in rekening zijn gebracht.

Eiseres heeft vóór de tweede zitting bezwaarschriften, gedagtekend 27 juli 2015, ingediend tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 en tegen de navorderingsaanslagen ZvW over de jaren 2010 tot en met 2012. Met dagtekening 8 september 2015 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012. In deze bezwaarschriften verzoekt eiseres verweerder in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft met deze verzoeken ingestemd en de bezwaarschriften ter behandeling als beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden op 3 september 2015. Deze stukken zijn bij de rechtbank eveneens op 3 september 2015 ontvangen.

Verweerder heeft in de zaken met de zaaknummers SGR 15/6506, SGR 15/6508, SGR 15/6509, SGR 15/7174, SGR 15/7175 en SGR 15/7176 vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015.

Eiseres is met haar gemachtigde verschenen, tot bijstand vergezeld door haar echtgenoot [echtgenoot]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Gedurende het tweede onderzoek ter zitting zijn alle zaken (met procedurenummers SGR15/2833, SGR 15/6506, SGR 15/6508, SGR 15/6509, SGR 15/7173, SGR 15/7174, SGR 15/7175 en SGR 15/7176) gelijktijdig behandeld.

Overwegingen

Feiten

1. Op 30 december 2002 heeft eiseres een aantal panden overgedragen aan [X] BV, een vennootschap waarin haar ouders alle aandelen houden. [X] BV is de koopsom van deze panden van € 998.316 aan eiseres schuldig gebleven. Hiertoe is op dezelfde datum een notariële hypotheekakte opgesteld. In deze hypotheekakte is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

“2. Rente

Vanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naar zeven procent (7%) per jaar, te voldoen in halfjaarlijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst op een juli tweeduizend drie, over het sedert heden verstreken tijdvak.

3. Aflossing

Aflossing van de hoofdsom dient te geschieden in één bedrag bij het einde van de looptijd. De schuldenaar heeft de bevoegdheid te allen tijde de hoofdsom of een gedeelte daarvan boetevrij af te lossen.”

2. Op 28 december 2005 heeft de levering van de echtelijke woning op het adres [adres] te [woonplaats] aan eiseres plaatsgevonden. De financiering van deze woning heeft plaatsgevonden middels de vestiging van twee hypothecaire leningen, te weten een eerste hypotheek afgesloten bij de ouders van eiseres in de vorm van een aflossingsvrije lening van € 713.000 met een looptijd van 30 jaar en een vaste rente van 6,5% en een tweede hypotheek eveneens in de vorm van een aflossingsvrije lening van € 252.000, afgesloten bij [X] BV, met een looptijd van 30 jaar, een rente van 2,8% en een rentevaste periode van 1 jaar.

3. De ouders van eiseres hebben op dezelfde dag, in verband met het verstrekken van de hypothecaire lening aan hun dochter, een lening van € 713.000 afgesloten bij [X] BV tegen een rentepercentage van 2,8%.

4. Eiseres heeft op 5 mei 2010 haar aangifte IB/PVV over het belastingjaar 2009 ingediend. Hierbij heeft zij arbeidsinkomsten aangegeven ten bedrage van € 9.629. Haar echtgenoot heeft de aftrekpost met betrekking tot de eigen woning en de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing volledig in zijn aangifte IB/PVV 2009 opgenomen.

5. Aan eiseres is op 1 juni 2012 de definitieve aanslag IB/PVV 2009 opgelegd. Deze aanslag is vastgesteld overeenkomstig de door haar ingediende aangifte.

6. Verweerder heeft bij [X] BV een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften loonbelasting en premies volksverzekeringen over het jaar 2005. Het boekenonderzoek is uitgebreid tot de periode 2002 tot en met 2006. Tijdens het onderzoek is onder meer gebleken dat sprake is van leningverhoudingen tussen (familie van) directie en vennootschappen. Dit is aanleiding geweest om het boekenonderzoek uit te breiden met het middel vennootschapsbelasting. Het boekenonderzoek heeft geresulteerd in een rapport gedateerd 7 september 2009.

7. Een tweede boekenonderzoek bij [X] BV heeft plaatsgevonden in 2014. Dit onderzoek betrof zowel [X] BV als haar aandeelhouders, te weten de ouders van eiseres.

8. Verweerder heeft in het kader van de afhandeling van de aangifte IB/PVV over het belastingjaar 2005 van de echtgenoot van eiseres verzocht om nadere informatie over onder andere de aankoop van de echtelijke woning en de aftrekbaarheid van de rente en kosten die daarmee samenhangen.

9. Met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en ZvW 2009 is het inkomen uit werk en woning van eiseres gecorrigeerd met een incassovergoeding van € 3.524 en een bedrag van € 69.882 aan ontvangen rente uit de onder 1 genoemde lening aan [X] BV. Deze rente is door verweerder aangemerkt als resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogen en wordt in box 1 belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Het bezwaar dat eiseres heeft aangetekend tegen deze navorderingsaanslagen is deels gegrond verklaard waarbij de correctie met betrekking tot de incassovergoeding is komen te vervallen, maar de correctie met betrekking tot de ontvangen rente van € 69.882 is gehandhaafd.

10. Ook bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012 en ZvW 2010 tot en met 2012 is door verweerder het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een bedrag van € 69.882 ter zake van de genoemde lening aan [X] BV. Tegen deze navorderingsaanslagen heeft eiseres rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

Geschil 11. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Indien dit laatste het geval is, is nog in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de onder 1 genoemde lening aan eiseres, vanwege de samenhang met de leningen zoals genoemd onder 2 en 3, aangemerkt dient te worden als een ongebruikelijke terbeschikkingstelling waardoor in elk van de aanslagen die hier in geschil zijn een bedrag aan rente van € 69.882 in aanmerking moet worden genomen als resultaat uit overige werkzaamheden.

12. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een nieuw feit aangezien verweerder reeds bij het eerste boekenonderzoek bij [X] BV zoals vermeld onder 6 op de hoogte was van de bestaande leningsovereenkomsten dan wel daarvan op de hoogte was door de uitgebreide controles van de aangifte inkomstenbelasting van haar echtgenoot. Subsidiair stelt eiseres dat geen sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Zowel zij als [X] BV hebben zakelijk gehandeld.

13. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.

14. Verweerder neemt het standpunt in dat sprake is van een nieuw feit zodat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het samenstel van handelingen zou zich tussen derden die geen familie zijn niet hebben voorgedaan en derhalve is sprake van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling.

15. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

16. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan verweerder, indien sprake is van een feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Daarbij geldt dat een feit dat de inspecteur bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit.

17. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder eerst tijdens het tweede boekenonderzoek dat in 2014 bij [X] BV plaatsvond kennis heeft kunnen nemen van het samenstel van leningen. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Awr op grond waarvan verweerder onderhavige navorderingsaanslagen kon opleggen.

18. De stelling van eiseres dat geen sprake is van een nieuw feit omdat verweerder reeds tijdens het eerste boekenonderzoek zoals vermeld onder 6 van alle leningsovereenkomsten op de hoogte was, faalt. Nu het eerste boekenonderzoek zich beperkte tot [X] BV en geen onderzoek heeft plaatsgevonden bij de aandeelhouders, is het niet aannemelijk dat verweerder bekend was met het feit dat het onder 3 genoemde leningbedrag doorgeleend was aan eiseres. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dan wel stukken overgelegd waaruit het tegendeel naar voren komt. De vermelding van dit leningbedrag van € 713.000 in de aangifte van eiseres dan wel haar echtgenoot maakt bovengenoemd oordeel niet anders. De jaarlijkse controle van de aangifte van de echtgenoot van eiseres en de vermelding van bovengenoemd leningbedrag daarin hoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn een nader onderzoek in te stellen.

19. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel het aangaan van de individuele leningen mogelijk ingegeven is door fiscale motieven, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet automatisch mee dat sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. De hypothecaire leningen die eiseres bij haar ouders c.q. [X] BV is aangegaan zijn, gezien de leningvoorwaarden, niet als onzakelijk aan te merken. Ook is het bij ouders aangaan van een hypothecaire lening voor de aankoop van een eigen woning op zichzelf niet onzakelijk dan wel ongebruikelijk te noemen. Dit oordeel van de rechtbank wijzigt niet doordat eiseres op het moment van afsluiten van voornoemde hypothecaire leningen de onder 1 vermelde vordering op [X] BV had, dan wel doordat de ouders van eiseres een deel van de verstrekte hypothecaire lening financierden bij [X] BV. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het [X] BV, volgens de leningvoorwaarden, vrij stond al dan niet af te lossen op de onder 1 vermelde lening, maar hiertoe geen verplichting had. Bovendien is het tijdsverloop tussen de onder 1 vermelde vordering en de onder 2 en 3 vermelde leningsovereenkomsten zodanig lang dat niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een samenstel van handelingen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking het renteverschil tussen de hypothecaire lening aan eiseres van € 713.000 en de lening van de ouders van eiseres bij de BV voor het gelijkluidende bedrag beperkt is te noemen, rekening houdend met het verschil in rentevaste perioden van beiden leningen, te weten 30 jaar vast (6,5%) versus één jaar vast (2,8%). Verweerder maakt zijn standpunt dat sprake is van een samenstel van handelingen dat zich tussen derden die geen familie zijn niet zou voordoen dan ook onvoldoende aannemelijk. Nu [X] BV in 2013 de onder 1 vermelde schuld aan eiseres heeft afgelost en eiseres hiermee, in verband met teruglopende arbeidsinkomsten van haar echtgenoot, de hypothecaire lening op de eigen woning heeft afgelost, geven ook deze feiten de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat er sprake zou zijn van onzakelijk handelen.

20. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. De kosten worden derhalve bepaald op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 2.081,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 490, een wegingsfactor 1 en met een factor 1,5 wegens samenhang). Hierbij merkt de rechtbank de onderhavige zaken aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit.

Beslissing

Rechtsmiddel