Home

Rechtbank Den Haag, 24-11-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14440, AWB - 16 _ 1285

Rechtbank Den Haag, 24-11-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14440, AWB - 16 _ 1285

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 november 2016
Datum publicatie
15 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:14440
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1285

Inhoudsindicatie

In de huurwoning van eiser is een hennepkwekerij aangetroffen. Verweerder heeft daarom navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en vergrijpboetes opgelegd. In geschil is of de aanslagen en boetes terecht zijn opgelegd en of de bewijslast terecht is omgekeerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat sprake is van omkering van de bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Wel wordt de aan eiser opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV verminderd, omdat uitgegaan dient te worden van een lagere opbrengst en verkoopopbrengst per plant. De aan eiser opgelegde navorderingsaanslag Zvw blijft in stand. Aangaande de vergrijpboetes oordeelt de rechtbank dat eiser, door het niet aangeven van de door hem uit de hennepkwekerij genoten inkomsten, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. Wel wordt de boetegrondslag van de bij de navorderingsaanslag IB/PVV opgelegde vergrijpboete verlaagd met de kosten van de hennepkwekerij. Daarnaast worden de vergrijpboetes gematigd, omdat de navorderingsaanslagen met toepassing van omkering van de bewijslast zijn vastgesteld en de rechtbank aannemelijk acht dat eiser beperkte financiële draagkracht heeft.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/1285

(gemachtigde: mr. E.O.A. Koekkoek),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.117. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 19.374 opgelegd en € 5.586 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 17.239. Gelijktijdig is bij beschikking een vergrijpboete van € 439 opgelegd en € 125 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2016 heeft verweerder de bezwaren van eiser afgewezen.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is daar vertegenwoordigd door [persoon] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft met ingang van 2 juni 2008 een woning gehuurd aan de [adres 1] (de huurwoning). In die woning is op 27 januari 2009 door de politie een in werking zijnde hennepkwekerij met 464 hennepplanten aangetroffen. Op het moment van de inval van de politie was eiser in de huurwoning aanwezig.

2. Een fraudespecialist van [bedrijf 1] B.V. heeft aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit en in zijn tot de gedingstukken behorende rapportage van 28 januari 2009 is onder meer het volgende opgenomen:

“Diefstal is gepleegd in de periode van: 21 juli 2008 t/m 27 januari 2009.”

(…)

“Ik zag dat de kappen van de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen onder een laag stof zaten, wat er op duidt dat deze al een langere tijd aanwezig waren. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal twee (2) hennepoogsten in werking zijn geweest. De koolstoffilters waren matig vervuild en dat blijkt uit het feit dat onder de kettingen waaraan deze koolstoffilters waren opgehangen geen vervuiling is aangetroffen, dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan. Op de vloer in de hennepkwekerijen zag ik afvalbladeren en resten van hennepplanten liggen, kennelijk afkomstig van een eerdere hennepoogst. Ik zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van een dikke kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerijen. Ook zag ik een hoeveelheid vuilniszakken staan, gevuld met restkluiten met afgeknipte steel en wortel van hennepplanten. Toen ik in het watervat keek, dat diende voor de watertoevoer bestemd voor de hennepkwekerijen zag ik dat er veel aanslag van groene algen aanwezig waren op de dompelpomp en op de bodem en zijkant van het warereservoir, ook zag ik dat de zijkant voorzien was van een dikke kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerijen. De in de hennepkwekerijen aanwezige hennepplanten waren ongeveer 50 dagen oud. Gelet op bovenstaande bevindingen waren deze hennepkwekerijen al een geruime periode in het pand aanwezig. Daarom wordt door [bedrijf 2] BV een periode van inwerking zijnde hennepkwekerijen aangehouden van 190 dagen, te weten de periode vanaf 21 juli 2008 tot en met 27 januari 2009. In dit geval zijn het twee (2) volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 50 dagen.”

3. In de tot de gedingstukken behorende ‘Rapportage Ontmanteling hennepkwekerij [adres 1] d.d. 27 januari 2009’ opgesteld door Roteb Service op 29 januari 2009 is onder meer opgenomen dat in het pand 464 hennepplanten, restafval en apparatuur is aangetroffen.

4. Eiser is omtrent de hennepkwekerij door de politie verhoord. Kopieën van de hiervan opgemaakte processen-verbaal behoren tot de gedingstukken en daarin is onder meer het volgende vermeld:

“V: Verbalisant

A: Arrestant”

(…)

“A: De woning aan de [adres 1] heb ik gelijk onderverhuurd. Ik heb daar nooit

gewoond.”

(…)

“V: Nogmaals van wie is de hennepkwekerij in uw woning aan de [adres 1] te [adres 1] ?

A: De hennepkwekerij is niet van mij. Verder heb ik dar niets over te verklaren.

V: Wist u dat er een hennepkwekerij in uw woning was aangelegd?

A: Nee dat wist ik niet.”

(…)

5. Op 3 februari 2009 heeft de politie de bewoner van de woning aan de [adres 2] als getuige gehoord. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal behoort tot de gedingstukken. De getuige heeft onder meer als volgt verklaard:

(…)

“Omstreeks september, oktober 2008, begon ik in mijn woning een Henneplucht te ruiken. Ik en mijn vrouw hadden hier erg veel last van. Deze lucht kwam vanuit het appartement naast ons. dit betreft de [adres 1] ”

(…)

6. Met dagtekening 11 oktober 2009 heeft eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 (de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.281. Hierbij heeft eiser geen inkomsten uit hennepteelt aangegeven.

7. Met dagtekening 23 maart 2013 heeft verweerder de navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd en inkomsten uit hennepteelt in aanmerking genomen. Verweerder heeft daarbij de totale opbrengst van twee oogsten - uitgaande van 464 planten, een opbrengst van 28,2 gram per plant en een verkoopopbrengst van € 3,28 per gram - berekend op € 85.836.

8. Daarvoor had verweerder al - eveneens uitgaande van de hiervoor genoemde twee oogsten - met dagtekening 2 maart 2013 de navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 17.239, uitgaande van het maximum bijdrage-inkomen van € 31.231 en rekening houdend met het feit dat reeds een inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden over een inkomen van € 13.992.

9. Eiser is op 29 november 2013 door Hof Den Haag strafrechtelijk veroordeeld voor het in de huurwoning opzettelijk aanwezig hebben op 27 januari 2009 van 464 hennepplanten en voor het opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken van 464 hennepplanten in de periode van 21 juli 2008 tot en met 26 januari 2009, alsmede voor diefstal van elektriciteit in de periode van 21 juli 2008 tot en met 27 januari 2009. De Hoge Raad heeft het daartegen door eiser ingestelde beroep in cassatie op 24 maart 2015 verworpen.

10. Hof Den Haag heeft bij vonnis van 29 november 2013 de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, uitgaande van de opbrengst van één oogst, gesteld op € 28.119. De Hoge Raad heeft het daartegen door eiser ingestelde beroep in cassatie op 24 maart 2015 gegrond verklaard en de betalingsverplichting verminderd tot € 25.308 in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Geschil 11. In geschil is of de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

12. Eiser stelt primair dat hij geen hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en geen inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. De vergrijpboetes zijn ten onrechte opgelegd omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet dan wel (grove) schuld. Primair concludeert eiser tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingaanslagen, beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen.

Subsidiair stelt eiser dat geen sprake is van een redelijke schatting en concludeert hij tot vermindering van de navorderingsaanslagen naar een inkomenscorrectie van € 28.119, zijnde het door het Hof Den Haag geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, uitgaande van één oogst.

13. Verweerder stelt dat eiser inkomsten heeft genoten uit de hennepkwekerij en dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan, hetgeen aanleiding is tot omkering en verzwaring van de bewijslast. In beroep heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat het resultaat uit overige werkzaamheden te hoog is vastgesteld. Primair bepleit verweerder een resultaat uit overige werkzaamheden van € 84.309 dan wel subsidiair € 60.918. Daarnaast stelt verweerder dat de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd, maar nog dienen te worden verminderd met inachtneming van de vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV en voor beide aanslagen rekening houdend met een boetegrondslag waarbij de kosten van de hennepkwekerij in aanmerking zijn genomen. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV overeenkomstig zijn primaire dan wel subsidiaire standpunt en vermindering van de boetes.

Beoordeling van het geschil

Vooraf

14. In de uitspraak op bezwaar is door verweerder slechts de navorderingsaanslag IB/PVV genoemd. Naar de rechtbank begrijpt gaan partijen er echter vanuit dat het beroep mede gericht is tegen de navorderingsaanslag Zvw. Nu eiser ook tegen de navorderingsaanslag Zvw bezwaar heeft gemaakt, verweerder in de in bezwaar gevoerde correspondentie zowel de navorderingsaanslag IB/PVV als de navorderingsaanslag Zvw vermeldt en met betrekking tot beide navorderingsaanslagen hetzelfde geschilpunt in geschil is, gaat de rechtbank er - met partijen - vanuit dat de uitspraak op bezwaar mede betrekking heeft op de navorderingsaanslag Zvw en dat het beroep mede daartegen is gericht. De rechtbank zal de navorderingsaanslag Zvw dan ook in haar oordeel betrekken.

Vereiste aangifte

15. Verweerder heeft gesteld dat eiser voor het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), met als gevolg dat de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast). Volgens vaste jurisprudentie heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - gelet op het feit dat de hennepkwekerij is aangetroffen in een door eiser gehuurde woning, eiser tijdens de inval in de huurwoning door de politie is aangetroffen en het feit dat eiser in verband met de aanwezigheid van de hennepkwekerij en wegens diefstal van elektriciteit onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, in samenhang bezien met de in 2 en 3 vermelde rapporten en de in 4 en 5 vermelde processen-verbaal - aannemelijk gemaakt dat eiser in het jaar 2008 inkomsten uit hennepteelt heeft genoten die hij niet in zijn aangifte heeft vermeld en dat daardoor een zowel absoluut als relatief omvangrijk bedrag buiten de heffing is gebleven en eiser zich daarvan ook bewust is of moet zijn geweest. Aldus heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan. Op grond van hetgeen verweerder heeft aangevoerd en hetgeen uit de stukken hierover naar voren komt, acht de rechtbank mede gelet op de strafrechtelijke veroordeling niet aannemelijk dat de huurwoning onderverhuurd is geweest en eiser met de hennepteelt niets te maken had. Eiser heeft daarvan geen bewijs bijgebracht.

Omkering en verzwaring van de bewijslast

17. Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient de bewijslast op grond van het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr te worden omgekeerd en verzwaard. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd en overgelegd heeft hij niet aan deze verzwaarde bewijslast voldaan.

Redelijke schatting

18. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om aannemelijk te maken dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. De rechtbank zal daarom tevens de redelijkheid van de schatting toetsen. Voor het bepalen van de inkomsten uit hennepteelt heeft verweerder zich gebaseerd op de in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van april 2005 (BOOM-rapport) vastgelegde standaardberekeningen en normen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit rapport een goed uitgangspunt voor het (schattenderwijs) bepalen van de hoogte van de inkomsten uit hennepteelt. Gelet op de ingangsdatum van het huurcontract, de periode van diefstal van elektriciteit (21 juli 2008 tot en met 27 januari 2009), de rapportage van [bedrijf 1] B.V. en de daaruit naar voren komende bevindingen dat de hennepkwekerij al geruime tijd in de woning aanwezig moet zijn geweest, de getuigenverklaring als genoemd in 5 en uitgaande van een zekere periode die nodig is voor het inrichten van de kwekerij en van een gemiddelde kweekcyclus van tien weken, acht de rechtbank het door verweerder gehanteerde uitgangspunt van twee oogsten van 464 planten redelijk. Hetgeen eiser hiertegen heeft aangevoerd, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Verweerder is immers niet gebonden aan de beslissing van de strafrechter ten aanzien van de ontnemingsvordering (zie Hof Den Haag, 6 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1491).

19. Verweerder heeft voorts de totale opbrengst van de hennepkwekerij, uitgaande van twee oogsten van 464 planten, aanvankelijk berekend aan de hand van een opbrengst van 28,2 gram per plant en een verkoopopbrengst van € 3,28 per gram. In beroep heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat, in aansluiting op het BOOM-rapport, uitgegaan dient te worden van een opbrengst van 27,7 gram per plant, hetgeen de rechtbank redelijk acht. Ten aanzien van de verkoopopbrengst per gram heeft verweerder zich in beroep primair op het standpunt gesteld dat de door hem gehanteerde verkoopopbrengst van € 3,28 per gram juist is, omdat aangesloten dient te worden bij de marktprijs voor nederwiet die door het Nationaal Netwerk Drugsexpertise (NND) voor het onderhavige jaar wordt gehanteerd. Subsidiair heeft verweerder zich in beroep op het nader standpunt gesteld dat conform het BOOM-rapport uitgegaan dient te worden van een verkoopopbrengst van € 2,37 per gram. Nu eiser ter zitting het primaire standpunt van verweerder heeft bestreden en verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de door het NND gehanteerde marktprijs voor nederwiet eveneens geldt voor de in de huurwoning aangetroffen hennepplanten, zal de rechtbank aansluiten bij het subsidiaire standpunt van verweerder en uitgaan van de verkoopopbrengst als vermeld in het BOOM-rapport van € 2,37 per gram.

Conclusie

20. Gelet op het vorenstaande bedraagt het door eiser genoten resultaat uit overige werkzaamheden, overeenkomstig het subsidiaire standpunt van verweerder, € 60.918 (464 planten x 27,7 gram x € 2,37 x 2 oogsten). De navorderingsaanslag IB/PVV dient dan ook te worden verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.199. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV zal daarom gegrond worden verklaard.

Navorderingsaanslag Zvw

21. Tegen de navorderingsaanslag Zvw heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Met het in 20 gegeven oordeel daalt het bijdrage-inkomen niet beneden het in aanmerking te nemen maximum bijdrage-inkomen. De voornoemde vermindering van het resultaat uit overige werkzaamheden kan dan ook niet tot een lagere navorderingsaanslag Zvw leiden. Het beroep met betrekking tot deze navorderingsaanslag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Heffingsrente

22. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de bij de navorderingsaanslagen opgelegde beschikkingen heffingsrente. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. Derhalve bestaat geen aanleiding om de heffingsrente verder te verminderen dan overeenkomstig de voornoemde vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV. Het beroep zal, voor zover gericht tegen de bij de navorderingsaanslag IB/PVV in rekening gebrachte heffingsrente, gegrond worden verklaard. Nu de navorderingsaanslag Zvw niet wordt verminderd, is er geen aanleiding voor een vermindering van de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente. Het beroep zal, voor zover gericht tegen die beschikking heffingsrente, dan ook ongegrond worden verklaard.

Vergrijpboetes

23. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw heeft verweerder aan eiser vergrijpboetes van 50% van de nageheven belasting opgelegd, omdat het volgens hem aan (voorwaardelijk) opzet van eiser te wijten is dat aanvankelijk te weinig belasting is betaald. De bewijslast dat hiervan sprake is, rust op verweerder. De rechtbank acht verweerder, met hetgeen hij heeft aangevoerd, in die bewijslast geslaagd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is eiser in verband met de hennepkwekerij strafrechtelijk veroordeeld en acht zij aannemelijk dat eiser een aanzienlijk bedrag aan inkomen heeft genoten dat niet is aangegeven, waarbij van algemene bekendheid is dat deze inkomsten in de belastingheffing dienen te worden betrokken. Door het niet aangeven van de door hem uit de hennepkwekerij genoten inkomsten, heeft eiser willens en wetens de kans aanvaard dat als gevolg daarvan te weinig belasting zou worden betaald. Aldus is het aan (voorwaardelijk) opzet van eiser te wijten dat te weinig belasting is geheven. Het door verweerder gehanteerde boetepercentage van 50% acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.

Vergrijpboete IB/PVV

24. Nu met de voornoemde vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV tevens de boetegrondslag is verlaagd, dient de boete met inachtneming van die vermindering te worden verminderd.

25. Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete verder dient te worden verminderd, in die zin dat de boetegrondslag dient te worden verlaagd met de kosten zoals deze blijken uit het ontnemingsvonnis. Desgevraagd heeft verweerder verklaard in te stemmen met een bedrag aan kosten per oogst van in totaal € 2.341. Gelet hierop dient de boetegrondslag verder te worden verminderd met een bedrag van € 4.682 (€ 2.341 x twee oogsten).

26. In de omstandigheid dat de navorderingsaanslag IB/PVV met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast is opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om het door verweerder gehanteerde boetepercentage te matigen met 20%.

27. Ter zitting heeft eiser gewezen op zijn beperkte financiële draagkracht. Verweerder heeft de financiële omstandigheden waarin eiser verkeert niet weersproken. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser beperkte draagkracht heeft en ziet hierin aanleiding de opgelegde boete verder te matigen met 20%. De rechtbank acht de aldus verminderde boete passend en geboden.

28. Voorts dient beoordeeld te worden of de boete gematigd moet worden wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen met de aankondiging van de boete(s) op 11 januari 2013 en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaak uitspraak wordt gedaan, 3 jaar en (afgerond) 11 maanden zijn verstreken. Hiermee is in beginsel de redelijke termijn van twee jaar overschreden met 1 jaar en 11 maanden (vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). De rechtbank overweegt echter als volgt. Op 28 maart 2013 heeft eiser verzocht om aanhouding van het bezwaar totdat in hoger beroep in zijn strafzaak is beslist. Verweerder heeft met aanhouding ingestemd en op 24 maart 2015 heeft de Hoge Raad arrest gewezen. Tussen het verzoek om aanhouding van het bezwaar en het arrest van de Hoge Raad zit een periode van (afgerond) 2 jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze vertraging voor rekening van eiser dient te komen en ziet dan ook geen aanleiding de vergrijpboete nog verder te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

29. Gelet op het hetgeen onder 25, 26 en 27 is overwogen dient de vergrijpboete verminderd te worden tot 30% (50% - /- ((20%+20%) x 50%)) van de nageheven belasting.

30. De grondslag voor de vergrijpboete wordt - gelet op hetgeen onder 25 is overwogen - door de rechtbank als volgt berekend:

Omzet: € 60.918

Af: afschrijvings- en variabele kosten € 4.682

Inkomenscorrectie voor berekening boetegrondslag: € 56.236

De grondslag van de boete wordt dan: € 56.236 : € 60.918 x 100% = 92%. Dit betekent dat de boete dient te worden gematigd tot 27% (92% van 30%) van de navorderingsaanslag.

31. Het beroep zal, voor zover gericht tegen de aan eiser opgelegde vergrijpboete IB/PVV, gegrond worden verklaard.

Vergrijpboete Zvw

32. De rechtbank matigt de vergrijpboete met 40%, gelet op het onder 26 en 27 gegeven oordeel.

33. Nu ook met het in 25 gegeven oordeel het bijdrage-inkomen niet beneden het in aanmerking te nemen maximum bijdrage-inkomen daalt, kan dat niet leiden tot een vermindering van de boetegrondslag.

34. Nu met betrekking tot de vergrijpboete voor de Zvw dezelfde feiten aan de orde zijn als weergegeven in 28, zij het dat eiser op 22 maart 2013 heeft verzocht om aanhouding van het bezwaar, geldt hetgeen is overwogen in 28 ook voor deze vergrijpboete en ziet de rechtbank geen aanleiding om de vergrijpboete verder te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

35. Gelet op het voorgaande dient de vergrijpboete verminderd te worden tot 30% (50% - /- ((20%+20%) x 50%)) van de nageheven inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De vergrijpboete bedraagt dan (afgerond) € 263.

36. Het beroep zal, voor zover gericht tegen de aan eiser opgelegde vergrijpboete Zvw, gegrond worden verklaard.

Proceskosten

37. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.484 (1 punt voor elk van de ingediende bezwaarschriften met een waarde per punt van 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 alsmede tegen de hierbij gegeven beschikkingen heffingsrente en vergrijpboete gegrond;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.199 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

- vermindert de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 opgelegde vergrijpboete tot 27% van de navorderingsaanslag;

- verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag Zvw 2008 alsmede tegen de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond;

- verklaart het beroep gericht tegen de bij de navorderingsaanslag Zvw 2008 gegeven vergrijpboete gegrond;

- vermindert de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag Zvw 2008 tot een bedrag van € 263;

- vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.484;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.

Rechtsmiddel