Home

Rechtbank Den Haag, 07-01-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:489, AWB - 15 _ 2056

Rechtbank Den Haag, 07-01-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:489, AWB - 15 _ 2056

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 januari 2016
Datum publicatie
20 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:489
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2056
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:12

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 15/2056, SGR 15/2057 en SGR 15/2058

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2009, 2010 en 2011 aanslagen inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de aanslagen is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Tevens zijn verzuimboetes opgelegd ten bedrage van € 226 (2009), € 226 (2010) en € 984 (2011).

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd. De verzuimboetes zijn voor alle jaren verminderd tot € 49.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015.

Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde en [persoon A] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] en [persoon C] .

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.

Eiser heeft ter zitting nadere stukken overgelegd. Hiervan zijn door de rechtbank afschriften aan de wederpartij verstrekt.

Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft bij brief van 11 augustus 2015 gereageerd op het proces-verbaal van de zitting en nadere stukken ingediend. Eiser heeft bij brief van 13 augustus 2015 gereageerd op de pleitnota van verweerder en nadere stukken ingediend.

Van de voormelde brieven en nadere stukken zijn door de rechtbank afschriften aan de wederpartij verstrekt.

Nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015.

Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde en [persoon A] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] en [persoon C] .

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was in de jaren 2009, 2010 en 2011 directeur-grootaandeelhouder (dga) van een groot aantal vennootschappen waaronder [B.V. X] (hierna ook: de BV). De BV is op 23 april 2013 failliet verklaard.

2. In verband met de financiering van zijn eigen woning heeft eiser geld geleend bij de BV, welke lening per ultimo 2009, 2010 en 2011 € 502.845 bedroeg. Voorts heeft eiser twee leningen van elk € 125.000 bij de Westland Utrecht Hypotheekbank afgesloten, waarvan € 71.000 niet is aangemerkt als eigenwoningschuld. De eigenwoningschuld bedroeg per ultimo 2009, 2010 en 2011 € 681.845. De WOZ-waarde van de eigen woning van eiser bedroeg voor het jaar 2009 € 746.000, voor het jaar 2010 € 751.000 en voor het jaar 2011 € 746.000.

3. In de jaren 2009, 2010 en 2011 heeft eiser een brutoloon van de BV ontvangen van respectievelijk € 184.808, € 54.601 en € 55.573. In zowel 2010 als 2011 heeft eiser een bedrag van € 210.000 van de BV ontvangen met de omschrijving ‘management fee’ (rekening-courant boekingen).

4. Bij koop- en aannemingsovereenkomst gedagtekend 8 december 2010 heeft eiser in het project [project ] een appartementsrecht, vier parkeerboxen en een parkeerplaats gekocht van [B.V. Y], rechtsgeldig vertegenwoordigd door eiser. De koopprijs bedroeg € 1.079.500. Uit de koop- en aannemingsovereenkomst blijkt onder meer dat deze is aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de afgifte van een [X]-certificaat wordt geweigerd (zie artikel 11). Voorts is de overeenkomst aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat uiterlijk op 7 september 2011 voor het project [project ] door [X] een bewijs van planacceptatie is afgegeven (zie artikel 20).

5. Het appartementsrecht, de parkeerboxen en de parkeerplaats zijn aan eiser en zijn echtgenote geleverd bij akte van 3 november 2011. Uit deze akte van levering volgt dat de planacceptatie van [X] op dat moment niet was afgegeven. In artikel 2 punt 4 van de akte van levering zijn partijen overeengekomen dat de hiervoor onder 4 genoemde ontbindende en opschortende voorwaarden komen te vervallen.

6. Vervolgens hebben eiser en zijn echtgenote het appartementsrecht, twee van de vier parkeerboxen en de parkeerplaats verkocht aan twee particulieren. Ook deze levering heeft plaatsgevonden op 3 november 2011. De verkoopprijs bedroeg € 1.475.000. Het door eiser hiermee behaalde voordeel bedroeg € 567.500.

7. Met dagtekening 14 augustus 2013 en 11 september 2013 zijn aan eiser ambtshalve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009, 2010 en 2011 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 538.911, € 408.731 en € 409.859. Bij de aanslagen zijn wegens het niet doen van aangifte IB/PVV verzuimboetes opgelegd.

8. Eiser heeft op 25 september 2013 (2009 en 2010) en 26 september 2013 (2011) alsnog aangiften IB/PVV ingediend. Die aangiften zijn behandeld als bezwaarschriften.

9. Bij brief met dagtekening 14 oktober 2013 heeft verweerder eiser verzocht om informatie. Eiser heeft hierop gereageerd op 11 december 2013.

10. Bij uitspraken op bezwaar van 6 februari 2015 heeft verweerder de bezwaren deels gegrond verklaard. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is nader vastgesteld op respectievelijk € 204.651, € 285.890 en € 862.687. Hierbij is de renteaftrek ter zake van de eigenwoningschuld bij [B.V. X] voor de jaren 2009 en 2010 vastgesteld op bedragen van elk € 10.057 (50%) en voor het jaar 2011 op nihil. De door eiser ontvangen management fees in de jaren 2010 en 2011 zijn in aanmerking genomen als zijnde loon en aldus gerekend tot het inkomen uit werk en woning. Voorts heeft verweerder gelet op de verkoop van het appartementsrecht, de parkeerboxen en de parkeerstalling een resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen ten bedrage van € 567.500. Tot slot zijn de opgelegde verzuimboetes bij uitspraken op bezwaar verminderd tot bedragen van elk € 49.

Geschil

11. In geschil is of:

- voor de jaren 2009, 2010 en 2011 de renteaftrek op de schuld van eiser aan de BV terecht is verminderd tot respectievelijk 50% (2009 en 2010) en nihil (2011);

- voor de jaren 2010 en 2011 de door eiser ontvangen management fees als zijnde loon dienen te worden gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning;

- voor het jaar 2011 het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser terecht is verhoogd met een bedrag van € 567.500, zijnde resultaat uit overige werkzaamheden;

- de uitspraak op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd.

Beoordeling van het geschil

12. Niet in geschil is dat eiser, na daartoe te zijn uitgenodigd en ook nadat verweerder eiser daartoe heeft aangemaand, niet tijdig aangifte voor de onderhavige jaren heeft gedaan. Dit brengt mee dat het door eiser ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij eiser overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraken op het bezwaar onjuist zijn. De rechtbank acht eiser hierin niet geslaagd en overweegt hiertoe als volgt.

13. Ter zake van de aftrekbare rente op schuld aan de BV heeft eiser samengevat betoogd dat geen rekening is gehouden met (i) de winstpotentie in de projecten van de vennootschappen waarvan eiser de aandelen houdt, en (ii) de meerwaarde aanwezig in de eigen woning van eiser. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aangetoond dat deze mogelijkerwijs te genereren winsten van positieve invloed zijn op zijn inkomens- en vermogenspositie in de onderhavige jaren. Hierbij zij opgemerkt dat al zouden deze winsten in latere jaren inderdaad worden behaald, hier verscheidene verplichtingen van de vennootschappen tegenover staan. Overigens is ook niet gebleken dat eiser hieruit daadwerkelijk inkomsten, zoals dividenden, heeft genoten. Eiser heeft voorts zijn stelling dat sprake zou zijn van een meerwaarde in zijn eigen woning niet met stukken onderbouwd. In dit kader wijst de rechtbank erop dat uit de feiten zoals hiervoor onder 2 weergegeven niet een dergelijke, ruime meerwaarde kan worden afgeleid. Verweerder heeft de inkomens- en vermogenspositie van eiser zodanig weergegeven dat in 2009, 2010 en 2011 sprake is van hoge schulden waar tegenover verhoudingsgewijs een laag inkomen van eiser (inclusief de management fees over de jaren 2010 en 2011) staat. Op grond hiervan is verweerder tot de slotsom gekomen dat eiser geen rente over zijn schuld aan de BV kan hebben betaald maar dat die rente op deze schuld moet zijn bijgeschreven. Eiser heeft dit alles niet betwist. Gelet hierop, en rekening houdend met het hierna onder 15 te behandelen resultaat behaald uit overige werkzaamheden, mocht verweerder de renteaftrek op de schulden aan de BV beperken. Het is niet reëel om aan te nemen dat eiser in staat was die rente (volledig) te betalen. Verweerder heeft aan de hand van de economische waarde van de schuld van eiser aan de BV de renteaftrek daarom terecht lager vastgesteld. Eiser heeft met al hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd niet aangetoond dat die vaststelling onjuist is.

14. Verweerder heeft de management fees als loon in aanmerking genomen en hiertoe aangevoerd dat de verschillende vennootschappen waarin eiser een aanmerkelijk belang heeft niet bij machte zijn dividend uit te keren, er door die vennootschappen geen aangiften dividendbelasting zijn gedaan, en de adviseur van eiser in de aangiften IB/PVV 2009, 2010 en 2011 geen dividenden heeft aangegeven. Hierbij heeft verweerder ook de hoogtes van de brutolonen over de jaren 2009, 2010 en 2011 in aanmerking genomen. In de jaren 2010 en 2011 bedroegen die brutolonen nog maar ongeveer een derde deel van het in 2009 genoten brutoloon. Eiser heeft niet aangetoond dat dit onjuist is. Zijn stelling dat de omschrijving ‘management fee’ misleidend is en dat in wezen is bedoeld eiser te bevoordelen in de positie van aandeelhouder, volstaat niet. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, zijn ook in de aangiften IB/PVV de betalingen immers niet als genoten dividenden in box 2 opgenomen.

15. Met betrekking tot het in het jaar 2011 in aanmerking genomen resultaat uit overige werkzaamheden overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd het standpunt ingenomen dat sprake is van het uitponden van onroerende zaken en meer dan normaal actief vermogensbeheer. Daartoe heeft verweerder in het bijzonder aangevoerd dat eiser door zijn positie als dga van [B.V. X] en gelet op zijn (voor)kennis en kunde, in de gelegenheid is geweest dit voordeel met de verkoop van het appartementsrecht, twee van de vier parkeerboxen en de parkeerplaats te behalen. Verweerder heeft verder nog gewezen op de omstandigheid dat het project [project ] is ondergebracht in [B.V. Y], door eiser vertegenwoordigd bij de verkoop als de zelfstandig directeur van deze BV. [B.V. Y] is, aldus verweerder, een 100% dochtervennootschap van [B.V. Z], welke BV weer een 100% dochtervennootschap is van [B.V. A]. [B.V. X] is op haar beurt voor 71% aandeelhouder van [B.V. A]. Voormelde bijzondere (voor)kennis, kunde en betrokkenheid van eiser bij het project, tezamen bezien met de handelingen van eiser om de ontbindende en opschortende voorwaarden uit de koop- en aannemingsovereenkomst te laten vervallen en het zeer korte tijdsverloop tussen de aankoop en de verkoop, maken volgens verweerder dat sprake is van een belastbaar voordeel uit overige werkzaamheden. Uit hetgeen eiser hier tegenover heeft gesteld, blijkt niet dat die conclusie onjuist is. Eiser heeft geen afdoende verklaring kunnen geven voor de door verweerder beschreven gang van zaken met betrekking tot de verkoop, het tijdsverloop, de van toepassing zijnde concernstructuur en zijn positie als aandeelhouder hierin. Eiser heeft deze weergave als zodanig ook niet betwist. Voorts blijkt eisers intentie om het appartement in het project [project ] zelf te gaan bewonen niet reeds uit de door hem overgelegde tekening van een interieurarchitect. Hiermede is immers niet de mogelijkheid uitgesloten dat het eisers intentie was om de woning gemeubileerd te koop aan te bieden.

16. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat verweerder gehouden is bij het vaststellen van de aanslagen uit te gaan van een redelijke schatting. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Verweerder heeft zijn berekeningen gebaseerd op de door eiser ingediende aangiften IB/PVV, de renteaftrek op de schuld aan de BV voor de jaren 2009 en 2010 gehalveerd en voor het jaar 2011 tot nihil verminderd. Hieraan ligt ten grondslag de inschatting van de mogelijkheid dat eiser tot betaling van die rente over zal gaan. Deze inschatting komt de rechtbank gelet op de door verweerder ter onderbouwing overgelegde gegevens van eisers inkomens- en vermogenspositie niet onredelijk voor. Voorts bestaat tussen partijen als zodanig geen geschil over de hoogte van de in aanmerking genomen management fees en het behaalde voordeel op de verkoop van het appartementsrecht, de parkeerboxen en de parkeerplaats.

17. Ter zake van de verzuimboetes overweegt de rechtbank dat deze tot doel hebben de nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld dient oplegging van deze boete achterwege te blijven. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat dit het geval is. De rechtbank merkt op dat geen aanleiding bestaat de boetes verder te verminderen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep, nu zij ieder al minder dan € 200 bedragen.

18. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de uitspraken op bezwaar op een deugdelijke motivering berusten. Deze uitspraken zijn daarom niet in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gedaan. Ook deze beroepsgrond faalt.

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.

Rechtsmiddel