Home

Rechtbank Den Haag, 19-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8385, AWB - 16 _ 311

Rechtbank Den Haag, 19-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8385, AWB - 16 _ 311

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 juli 2016
Datum publicatie
27 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:8385
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 311

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, resultaat uit overige werkzaamheden.

Verweerder maakt niet aannemelijk dat de bedragen die in 2012 door eiseres zelf en door derden op bankrekeningen van eiseres zijn gestort of overgemaakt, terecht tot haar belastbare inkomen uit werk en woning zijn gerekend. De enkele constatering dat de door eiseres in dit verband gegeven verklaringen en de daarbij door haar overgelegde bewijsmiddelen ((lenings)overeenkomsten) valselijk zijn, zoals verweerder stelt, vormt onvoldoende grondslag voor de conclusie dat ter zake van de stortingen en overboekingen sprake is van door eiseres genoten (belastbare) inkomsten in de vorm van resultaat uit overige werkzaamheden. Daarbij is ook van belang dat verweerder de aard van deze door eiseres verrichte werkzaamheden niet nader heeft gekwalificeerd en zelfs heeft aangegeven geen enkel zicht te hebben op eventuele werkzaamheden waarmede de bedragen door eiseres zouden zijn verdiend. Ook heeft verweerder het met de verkoop van een onroerende zaak behaalde resultaat ten onrechte tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres gerekend. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat of dat sprake is geweest van het aanwenden door eiseres van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis. (Beroep gegrond.)

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/311

(gemachtigde: T. Ramdajal),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij de aanslag IB/PVV heeft verweerder bij separate beschikking een verzuimboete aan eiseres opgelegd. Daarnaast heeft verweerder bij beide belastingaanslagen bij separate beschikkingen belastingrente aan eiseres in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 december 2015 (Zvw) en 31 december 2015 (IB/PVV) de belastingaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd en de bij de aanslag IB/PVV opgelegde verzuimboete vernietigd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], [persoon C] en [persoon D].

Overwegingen

Feiten

1. In 2012 heeft eiseres het pand [adres] te [plaats] aangekocht. De aankoop van dit pand, dat verschillende appartementen omvat, heeft eiseres gefinancierd uit een aantal stortingen die op bankrekeningen van haar zijn gedaan, te weten:

-

contante stortingen verricht door eiseres € 42.000

-

overgemaakt door [persoon E] € 35.000

-

overgemaakt door [persoon F] € 75.000

-

overgemaakt door [persoon G] € 75.000

Totaal € 227.000

2. Daarnaast zijn in 2012 de volgende bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van eiseres:

-

op 2 januari 2012 een bedrag van € 20.000 door [persoon E];

-

op 6 maart 2012 een bedrag van € 17.500 door [persoon H].

3. Op 24 april 2012 heeft eiseres een bedrag van € 85.130 ontvangen van een notaris wegens de verkoop van het pand [adres] te [plaats] (hierna: [pand X]). Eiseres heeft dit pand eind 2010/begin 2011 op een veiling aangekocht. In verband daarmee heeft eiseres destijds aan een notaris een bedrag betaald van in totaal € 77.356, inclusief veilingkosten. Het met de verkoop van dit pand behaalde resultaat bedraagt daarmee

€ 7.774.

4. Bij de aanslagregeling heeft verweerder met betrekking tot de onder 1 en 2 genoemde stortingen en overmakingen het standpunt ingenomen dat deze dienen te worden aangemerkt als vergoedingen van derden voor door eiseres verrichte activiteiten. Daarvan uitgaande heeft verweerder deze stortingen en overmakingen tot de genoemde bedragen aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Met betrekking tot de verkoop van het pand [pand X] heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres dit pand heeft aangeschaft met de bedoeling het met winst door te verkopen en dat het daarmee te behalen voordeel voor eiseres voorzienbaar en te verwachten was, zodat in dit verband geen sprake is van normaal actief vermogensbeheer. Daarvan uitgaande heeft verweerder ook het met die verkoop behaalde resultaat aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Met inachtneming van deze uitgangspunten heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning voor 2012 vastgesteld op € 272.274 (= € 227.000 + € 20.000 + € 17.500 + € 7.774) en het bijdrage-inkomen voor de Zvw op het maximumbedrag van € 50.064.

Geschil 5. In geschil is of de onder 1 en 2 genoemde bedragen die in 2012 door eiseres en andere personen op bankrekeningen van eiseres zijn gestort of overgemaakt, terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres zijn gerekend. Daarnaast is in geschil of het met de verkoop van het pand [pand X] behaalde resultaat terecht tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres is gerekend. Eiseres heeft deze vragen ontkennend beantwoord, verweerder bevestigend.

6. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – het volgende betoogd.

De door eiseres zelf verrichte contante stortingen ten bedrage van € 42.000 heeft zij gefinancierd uit eerder door haarzelf opgenomen kasgelden die zij thuis heeft bewaard. De door derden op de bankrekeningen van eiseres overgemaakte bedragen betreffen leningen dan wel terugbetalingen van leningen en renteaflossingen, hetgeen ook blijkt uit de diverse door eiseres overgelegde (lenings)overeenkomsten. Ter zake van de aan- en verkoop van het pand [pand X] is sprake van normaal vermogensbeheer, zodat het daarmee behaalde resultaat geen resultaat uit overige werkzaamheden en dus ook geen belastbaar inkomen uit werk en woning vormt. Ter zitting heeft eiseres met betrekking tot de door haarzelf verrichte stortingen aanvullend aangevoerd dat deze mede zijn gefinancierd uit een lening van [persoon I], hetgeen volgens eiseres ook kan worden afgeleid uit de door haar ter zitting overgelegde kasopstelling. Ook heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, onder meer het zorgvuldigheidsbeginsel.

Eiseres heeft geconcludeerd tot vermindering van de belastingaanslagen naar nihil.

7. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Vooraf

8. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiseres heeft voor 2012 weliswaar geen aangifte gedaan, maar de onderwerpelijke aanslagen zijn opgelegd vóórdat de aangiftetermijn die is genoemd in de aan eiseres ter zake van de op haar rustende aangifteverplichting verzonden aanmaning, was verlopen. Verweerder heeft dat ook erkend en heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat hij volgens de gewone bewijsregels aannemelijk moet maken dat eiseres de gestelde inkomsten heeft genoten.

Resultaat uit overige werkzaamheden

9. Op verweerder rust dus de bewijslast aannemelijk te maken dat eiseres het gestelde resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

10. In 2012 zijn door eiseres en door de overige onder 1 en 2 genoemde personen voor een totaalbedrag van € 264.500 stortingen of overboekingen gedaan op rekeningen van eiseres. Verweerder stelt – samengevat weergegeven – dat de door eiseres gegeven verklaring voor de stortingen en overmakingen (zie onder 7) alsmede de door haar in dat verband overgelegde bewijsmiddelen, daaronder begrepen diverse (lenings)overeenkomsten, niet waarheidsgetrouw en duidelijk vals zijn. Daaraan verbindt verweerder de conclusie dat door eiseres voor de bewuste stortingen en overmakingen geen afdoende verklaring is gegeven, terwijl zij wel de meest gerede partij is om dat te doen. Onder die omstandigheden meent verweerder, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 1994, nr. 29 628, ECLI:NL:HR:1994:AW2866, de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 november 2009, nr. 07-00829, ECLI:NL:GHAMS:2009:BL3960, en de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 mei 2016, nrs. BK-14/01541 t/m BK-14/01546, ECLI:NL:GHDHA:2016:1525, dat de stortingen en overboekingen tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiseres kunnen worden gerekend, in dit geval als resultaat uit overige werkzaamheden.

11. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op wat verweerder in dit verband heeft aangevoerd, onder meer met betrekking tot de inkomensposities van eiseres en de andere personen die stortingen hebben verricht, met verweerder van mening is dat ernstig kan worden getwijfeld aan het waarheidsgehalte van de door eiseres gegeven verklaringen voor de overboekingen en stortingen en de echtheid van de door haar ter ondersteuning van die verklaringen overgelegde (lenings)overeenkomsten. Echter, ook zo de verklaringen en (lenings)overeenkomsten valselijk zijn, zoals verweerder stelt, vormt enkel die constatering onvoldoende grondslag voor de conclusie dat ter zake van de stortingen en overboekingen sprake is van door eiseres genoten (belastbare) inkomsten in de vorm van resultaat uit overige werkzaamheden.

Verweerder heeft de aard van deze door eiseres verrichte werkzaamheden geenszins nader gekwalificeerd en in dit kader zelfs aangegeven geen enkel zicht te hebben op eventuele werkzaamheden waarmede de litigieuze bedragen door eiseres als zodanig zijn verdiend.

12. Hierbij neemt de rechtbank uitdrukkelijk in aanmerking dat verweerder, zoals hij weergeeft in zijn verweerschrift, het vermoeden heeft dat zowel eiseres als [persoon E] en [persoon G] door een derde zijn ingeschakeld als zogenoemde strovrouwen met als doel diens feitelijke eigendom van diverse panden te verhullen. Dat hiervan sprake is, komt de rechtbank, gelet op wat verweerder daarover in het verweerschrift heeft aangevoerd, niet onaannemelijk voor. Dit vermoeden geeft echter veeleer aanleiding tot de conclusie dat de aan eiseres ter beschikking gestelde gelden geen inkomen uit door haar verrichte arbeid vormen, maar dat deze haar uit andere hoofde, namelijk in de hoedanigheid van strovrouw, ter beschikking zijn gesteld. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank ook te gelden voor de bedragen die door [persoon F] en [persoon H] zijn overgemaakt. De jurisprudentie waarnaar verweerder verwijst, kan hem in dit geval niet baten. Reeds het vermoeden dat eiseres in casu fungeert als strovrouw maakt dit geval niet vergelijkbaar met de door verweerder aangehaalde jurisprudentie. Voorts wijst de rechtbank erop dat bij eiseres, anders dan bij de belastingplichtigen in de zaken waarnaar verweerder verwijst, niet is gebleken van negatieve netto-privébestedingen in het onderhavige jaar of voorgaande jaren. Vermogensvergelijkingen of kasopstellingen waaruit dat zou kunnen blijken, heeft verweerder ook niet overgelegd.

13. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat in dit verband sprake is van inkomsten uit door eiseres verrichte (overige) werkzaamheden. Dit betekent dat verweerder de onder 1 en 2 genoemde bedragen voor het totaalbedrag van € 264.500 ten onrechte tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres heeft gerekend.

14. Met betrekking tot het met de verkoop van het pand [pand X] behaalde resultaat van € 7.774 is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder dit ten onrechte heeft aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Van belastbare arbeidsinkomsten is in dit verband sprake, indien de aan- en verkoop van (een) onroerende za(a)k(en) gepaard gaat met werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van – redelijkerwijs te verwachten – voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Eveneens is daarvan sprake, indien bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die aan- en verkoop voordeel heeft kunnen behalen. Dat hiervan in dit geval sprake is, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die die conclusie rechtvaardigen. De enkele constatering dat eiseres in de jaren 2009-2012 vastgoed heeft aan- en verkocht, waarbij – naar verweerder stelt – vrijwel altijd sprake was van het kort na aankoop met winst weer verkopen, is daartoe onvoldoende. Hiermede is nog geen sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Evenmin volgt uit deze wijze van aan- en verkopen, zonder nadere motivering die ontbreekt, dat sprake is geweest van het aanwenden door eiseres van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis. Hetzelfde geldt voor het standpunt van verweerder, hetwelk eiseres overigens gemotiveerd heeft betwist, dat eiseres dit bewuste pand heeft aangeschaft met de bedoeling het met winst door te verkopen en dat zij het daarmee te behalen voordeel heeft voorzien en kon verwachten.

Concluderend

15. Het voorstaande betekent dat verweerder de bewuste inkomenscorrecties tot een totaalbedrag van € 272.274 (= € 264.500 + € 7.774, zie ook onder 4) ten onrechte heeft toegepast. Gelet hierop vindt de rechtbank aanleiding de belastingaanslagen te verminderen naar nihil. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder niet heeft gesteld dat, en zo dit het geval zou zijn tot welke bedragen, eiseres in 2012 overigens belastbare inkomsten heeft genoten. Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting de door eiseres aldaar overgelegde kasopstelling voor 2012, waaruit wellicht zou kunnen worden afgeleid dat zij in 2012 inkomsten uit sparen en beleggen heeft genoten, op zijn juistheid heeft betwist.

16. Het onder 15 overwogene betekent dat de beschikkingen belastingrente dienen te worden verminderd naar nihil.

17. Gelet op wat hiervóór is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De overige grieven van eiseres behoeven geen behandeling meer. Ook gaat de rechtbank, gelet op het feit dat eiseres geheel in het gelijk wordt gesteld, verder voorbij aan het door haar voorafgaand aan de zitting gedane en ter zitting herhaalde getuigenaanbod.

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Overige krachtens het Besluit voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld.

De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de voor de bezwaarfase gemaakte kosten, nu verweerder daarvoor bij de uitspraken op bezwaar reeds een afdoende vergoeding van € 488 heeft toegekend (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van een tweetal gesprekken met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor 1). In beroep is voorts ook niet gesteld dat voor de bezwaarfase recht bestaat op een hogere vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens voor zover deze betrekking hebben op de bij de aanslag IB/PVV 2012 opgelegde en bij uitspraak op bezwaar vernietigde verzuimboete en de voor de bezwaarfase aan eiseres toegekende proceskostenvergoeding;

-

vermindert de belastingaanslagen en de beschikkingen belastingrente naar nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. dr. N. Djebali en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Rechtsmiddel