Home

Rechtbank Den Haag, 19-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10827, AWB - 17 _ 2191

Rechtbank Den Haag, 19-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10827, AWB - 17 _ 2191

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 september 2017
Datum publicatie
15 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:10827
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2191

Inhoudsindicatie

X is een BIG-geregistreerde huisarts en was in het onderhavige jaar als zodanig werkzaam in een Gezondheidscentrum. X heeft tezamen met een comparant een Stichting opgericht met als doel het bevorderen van een optimale geïntegreerde eerstelijns gezondheidszorg (GEZ). In geschil is of de werkzaamheden die X heeft verricht in het kader van een GEZ-module zijn vrijgesteld van omzetbelasting op de voet van artikel 11, eerste lid, letter g, ten eerste, onder a, Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet)

en zo niet, of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd op grond van het vertrouwensbeginsel.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat gezien de gedingstukken en de verklaring van X ter zitting de GEZ-werkzaamheden van X nagenoeg geheel bestaan uit coördinerende en organisatorische werkzaamheden ten behoeve van de Stichting dan wel de daarin samenwerkende huisartsen. Dergelijke werkzaamheden kunnen niet worden aangemerkt als activiteiten die de diagnose, de behandeling en voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben. Dat eiseres in een voorkomend geval antwoord geeft op medische vragen van de praktijkondersteuners, betekent niet dat de werkzaamheden die zij feitelijk voor de Stichting verricht (en waarvoor zij de vergoeding ontvangt) als medische handelingen moeten worden aangemerkt.

Er is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/2191

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd en bij beschikking € 221 belastingrente aan eiseres in rekening gebracht (de beschikking).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2017 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikking ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] en [persoon 2].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een BIG-geregistreerde huisarts en was in het onderhavige jaar als zodanig werkzaam in het [stichting] aan [adres] te [plaats] ([stichting]). Eiseres verricht met ingang van 1 april 2014 haar werkzaamheden als huisarts in maatschapsverband.

2. Eiseres heeft op 13 januari 2016 aan verweerder meegedeeld dat zij in 2014, naast haar van omzetbelasting vrijgestelde werkzaamheden als huisarts, belaste activiteiten heeft verricht en verweerder verzocht een naheffingsaanslag op te leggen van € 4.347. Dit bedrag bestaat voor € 4.717 uit belasting verschuldigd over een omzetbedrag van € 22.462 en voor € 370 aan aftrekbare voorbelasting. Verweerder heeft overeenkomstig dat verzoek onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en daarbij belastingrente berekend.

3. In het bezwaarschrift deelt eiseres mee dat haar brief van 13 januari 2016 op een vergissing berust omdat haar inmiddels is gebleken dat het om van omzetbelasting vrijgestelde vacatiegelden gaat, die zij heeft ontvangen in haar hoedanigheid van voorzitter van een werk/stuurgroep die de belangen van de huisartsen in de regio behartigt. In 2014 gaat het per saldo om een bedrag van € 27.180.

4. In beroep is eiseres op dat standpunt teruggekomen waarbij niet langer in geschil is dat een bedrag van € 2.880 betrekking heeft op belaste prestaties. Voor het resterende bedrag van € 24.300 (€ 27.180 - € 2.880) stelt eiseres dat het hierbij gaat om een vergoeding voor het uitvoeren van GEZ-modules die onlosmakelijk zijn verbonden met het beroep van huisarts zodat ook die prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

5. Op 25 maart 2011 heeft eiseres tezamen met een comparant [stichting] (de Stichting) opgericht met als doel het bevorderen van een optimale geïntegreerde eerstelijns gezondheidszorg. In artikel 3 van de akte van oprichting staat het volgende:

- het beheren en exploiteren van een eerstelijns gezondheidscentrum;

- het bevorderen van de multidisciplinaire samenwerking tussen hulpverleners werkzaam in de eerstelijns gezondheidszorg;

- het bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg in haar werkgebied;

- het zo effectief en doelmatig mogelijk aanwenden van voor de zorgverlening op dat gebied beschikbare middelen, en daarmee voldoen aan de gangbare normering voor

- het wat de zorgverlening betreft voldoen aan eigentijdse kwaliteitseisen;

- het bevorderen van een dialoog met belanghebbenden over de zorgverlening;

- het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”

In artikel 4 van de akte is onder meer vermeld:

“4.1. De middelen van de stichting worden gevormd door:

a. inkomsten voor verrichtingen van ziektekostenverzekeraars, verzekeraars en particulieren;

b. inkomsten uit richtlijnen NZA, beleidsregel en modules;”

6. De Stichting is voor het jaar 2014 een contract aangegaan met preferente zorgverzekeraar [zorgverzekeraar] (de zorgverzekeraar). Een samenvatting van dat contract behoort tot de gedingstukken. Daaruit volgt dat de Stichting in het kader van regie en organisatie van geïntegreerde 1e lijnszorg met de zorgverzekeraar afspraken heeft gemaakt over de uitvoering van programma’s op het gebied van chronische zorg, eerstelijns psychosociale zorg, doelmatigheid, doelgroep- en gebiedsgerichte zorg, service en patiëntgerichtheid en innovatie (de GEZ-modules) tegen een modulebedrag van € 7,27 per verzekerde per kwartaal. De op grond hiervan door de zorgverzekeraar verschuldigde bedragen zijn betaald aan de Stichting.

7. De deelnemende huisartsen binnen het werkgebied van [stichting] hebben afgesproken dat één van hen de verschillende taken zal coördineren, zal uitvoeren en als belangenbehartiger zal optreden naar de zorgverzekeraar en andere huisartsen(groepen) in de omgeving van het werkgebied van [stichting]. De huisartsen die werkzaam zijn in het [stichting], hebben eiseres gevraagd om de genoemde taken uit te voeren. Eiseres heeft deze opdracht aanvaard. De Stichting heeft het bedrag van € 24.300 in verband met die werkzaamheden aan eiseres betaald. Tot de gedingstukken behoort een rekening van 6 maart 2014 die in dit kader door eiseres is gericht aan de Stichting ten bedrage van € 12.150 met de omschrijving “Rekening voor werkzaamheden tbv van optuigen en uitvoeren GEZ module eerste halfjaar (…)”Deze rekening betreft het eerste halfjaar van 2014.

8.1

In zijn brief van 1 juni 2016 schrijft verweerder aan gemachtigde onder meer:“(…)

Conclusie

Op grond van bovenstaande feiten ben ik van mening dat de door uw cliënt ontvangen vacatiegelden niet onderworpen zijn aan btw heffing. In deze situatie is de huisarts geen ondernemer voor de btw voor de werkzaamheden die hij verricht in de werk/stuurgroep. (…)”

8.2

In zijn e-mail van 2 juni 2016 schrijft verweerder aan gemachtigde over de in 8.1 aangehaalde brief:

“(…)heb ik vanmorgen geconstateerd dat de feiten iets anders zijn. (…) Dit gegeven zorgt ervoor dat mijn eerder ingenomen standpunt komt te vervallen.

8.3

In zijn e-mail van 2 juni 2016 schrijft gemachtigde, naar aanleiding van de in 8.2 vermelde e-mail, aan verweerder:

“Ik heb in goede orde uw onderstaand bericht ontvangen. U kondigt een brief aan met als datum 1 juni 2016. Uw brief heeft mij nog niet bereikt. (…)”

Geschil

9. In geschil is of de werkzaamheden die eiseres heeft verricht in het kader van de GEZ-module (de GEZ-werkzaamheden) zijn vrijgesteld van omzetbelasting op de voet van artikel 11, eerste lid, letter g, ten eerste, onder a, Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) en zo niet, of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd op grond van het vertrouwensbeginsel.

Beoordeling van het geschil

vrijstelling

10. Artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet luidt voor het jaar 2014 als volgt:

“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:

g.1º de volgende leveringen en diensten:

a. gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep die een op dit beroep gerichte opleiding hebben voltooid waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep waarvoor regels, (…) zijn vastgesteld door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welk beroep is vermeld in een door deze minister bij te houden register, voor zover de gezondheidskundige verzorging tot het gebied van deskundigheid van dit beroep behoort en onderdeel vormt van de bedoelde opleiding.

(…)”

11. Met dit artikel heeft de wetgever onder meer beoogd uitvoering te geven aan artikel 132, eerste lid, aanhef en letter c, van de BTW-richtlijn. (zie HR 13 juni 2014, nr. 12/02960, ECLI:NL:HR:2014:1374). Artikel 132, eerste lid, aanhef en letter c, van de Btw-richtlijn stelt van omzetbelasting vrij de medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen als omschreven door de betrokken lidstaat.

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat in dit kader onder het begrip “medische verzorging” wordt verstaan de verlening van diensten die de diagnose, de behandeling en voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben (HvJ 21 maart 2013, PFC Clinic AB, C-91/12, ECLI:EU:C:2013:198, punt 25).

12. Nu de naheffingsaanslag op verzoek van eiseres is opgelegd omdat zij belaste prestaties heeft verricht en de omschrijving van de werkzaamheden op de rekening die zij aan de Stichting heeft gestuurd op zichzelf niet duiden op werkzaamheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet (de vrijstelling), brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres, die zich beroept op de vrijstelling, aannemelijk dient te maken dat de GEZ-werkzaamheden daar onder kunnen worden gerangschikt. De enkele stelling dat de vergoeding die eiseres van de Stichting ontvangt integraal betrekking heeft op het uitvoeren van zorgprogramma’s die onlosmakelijk verbonden zijn met het beroep van een huisarts en dat aldus sprake is van patiëntenzorg in haar hoedanigheid van huisarts, is daarvoor onvoldoende. Daarmee is immers niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke werkzaamheden die eiseres verricht tegenover de vergoeding die zij van de Stichting ontvangt, kunnen worden aangemerkt als de gezondheidskundige verzorging van de mens.

13. Op zichzelf kan eiseres worden gevolgd in haar betoog dat de hoofdwerkzaamheden van een huisarts de huisartsenzorg betreffen en dat zonder huisarts er geen mogelijkheid is om aanvullende zorgmodules uit te voeren. Het gaat in het onderhavige geval echter niet om de geneeskundige prestaties van de huisartsen waarvoor de Stichting van de zorgverzekeraar vergoedingen ontvangt, maar om de prestaties die eiseres verricht waarvoor de Stichting aan eiseres een vergoeding betaalt.

14. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waarin de afspraken tussen haar en de Stichting zijn vastgelegd en de door haar te verrichten werkzaamheden worden omschreven.

Ter zitting heeft eiseres, in aanvulling op haar beroepschrift, nog het volgende over haar werkzaamheden verklaard. In het [stichting] werken verschillende huisartsen samen en wordt gebruikt gemaakt van praktijkondersteuners. Die praktijkondersteuners voeren de GEZ-zorgprogramma’s voor de patiënten uit en houden daarvoor speciale spreekuren. Eiseres stuurt met betrekking tot die GEZ-modules de praktijkondersteuners aan en overlegt met hen hoe zij dit opzetten en vormgeven en hoe de verdeling van de patiënten onder de praktijkondersteuners plaatsvindt. Eiseres heeft daarvoor vaste overleggen met de praktijkondersteuners. Als er een vraag is over een patiënt en diens huisarts is op dat moment niet aanwezig, beantwoordt eiseres die vraag. Als zij het niet kan oplossen, wordt de patiënt verwezen naar de eigen huisarts.

De vergoeding die eiseres heeft ontvangen van de Stichting is berekend aan de hand van de tijd die zij voor deze werkzaamheden nodig heeft. Dit bedrag is vastgesteld in een bestuursvergadering van de Stichting.

15. Gezien de gedingstukken en de verklaring van eiseres ter zitting bestaan de GEZ-werkzaamheden van eiseres nagenoeg geheel uit coördinerende en organisatorische werkzaamheden ten behoeve van de Stichting dan wel de daarin samenwerkende huisartsen. Dergelijke werkzaamheden kunnen niet worden aangemerkt als activiteiten die de diagnose, de behandeling en voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben. Dat eiseres in een voorkomend geval antwoord geeft op medische vragen van de praktijkondersteuners, betekent niet dat de werkzaamheden die zij feitelijk voor de Stichting verricht (en waarvoor zij de vergoeding ontvangt) als medische handelingen moeten worden aangemerkt. Eiseres heeft, met al hetgeen zij heeft gesteld tezamen en in onderling verband bezien, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de GEZ-werkzaamheden plaatsvinden in een directe zorgrelatie met de patiënten. Er kan enkel een relatie worden vastgesteld tussen eiseres en de Stichting enerzijds en tussen eiseres en de huisartsen en de praktijkondersteuners anderzijds. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van nevenprestaties die opgaan in haar werkzaamheden verricht in haar hoedanigheid van huisarts. Dat betekent dat de vrijstelling niet op de GEZ-werkzaamheden van toepassing is. Dat een andere vrijstelling uit de Wet op deze werkzaamheden van toepassing zou zijn, is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres aldus belaste prestaties heeft verricht en dat daarover omzetbelasting verschuldigd is. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.

16. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook anderszins is niet gebleken dat de rente in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is berekend.

vertrouwensbeginsel

17. Eiseres stelt dat verweerder zijn toezegging dat de naheffingsaanslag zal worden vernietigd, zoals vermeld in zijn brief van 1 juni 2016, dient na te komen.

De rechtbank volgt eiseres niet in die stelling. Verweerder heeft in het e-mailbericht van

2 juni 2016 het in de brief van 1 juni 2016 vermelde standpunt onverwijld en onmiskenbaar teruggenomen. Die e-mail heeft de gemachtigde van eiseres ontvangen en gelezen nog voordat hij de desbetreffende brief had ontvangen en van het daarin opgenomen standpunt kennis had genomen. Onder die omstandigheden kan een beroep op vertrouwen gewekt met de brief van 1 juni 2016 niet worden gehonoreerd (vgl. HR 17 november 1995, nr. 15765, ECLI:NL:HR:1995:ZC1879).

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.

Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is en op 19 september 2017.

Rechtsmiddel