Home

Rechtbank Den Haag, 26-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14423, AWB - 17 _ 4043

Rechtbank Den Haag, 26-10-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14423, AWB - 17 _ 4043

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 oktober 2017
Datum publicatie
24 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:14423
Formele relaties
  • Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1008, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4043

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft verweerder de bevoegdheid om ambtshalve teruggaaf te verlenen. Een beslissing op de voet van dit artikel is echter geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De rechtbank is dan ook niet bevoegd een oordeel te geven over het besluit van verweerder om voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2014 geen ambtshalve teruggaaf te verlenen.

Beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/4043

en

Procesverloop

Eiseres heeft op respectievelijk 1 mei 2013, 19 juli 2013, 22 oktober 2013 en 3 februari 2014 de volgende bedragen aan omzetbelasting op aangifte voldaan:

- € 473 voor het eerste kwartaal van 2013;

- € 1.356 voor het tweede kwartaal van 2013;

- € 761 voor het derde kwartaal van 2013;

- € 1.353 voor het vierde kwartaal van 2013.

Bij brieven van respectievelijk 9 mei 2013, 21 juli 2013, 20 oktober 2013 en 4 februari 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen die voldoeningen op aangifte

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 mei 2017 (de uitspraken op bezwaar) de bezwaren gegrond verklaard en teruggaaf verleend van de omzetbelasting die eiseres heeft voldaan voor het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2013.

Eiseres heeft ook in de jaren 2014, 2015 en 2016 ieder kwartaal omzetbelasting op aangifte voldaan

Verweerder heeft bij beschikkingen met dagtekening 12 mei 2017 (de beschikkingen) ambtshalve teruggaaf verleend voor de belasting die eiseres heeft voldaan op haar aangiften voor het eerste kwartaal van 2015 tot en met het vierde kwartaal van 2016.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2017.

Eiseres is verschenen, tot bijstand vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.R. Lader, mr. M. Sharifi en mr. J. Zijlstra.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is werkzaam als psychotherapeute en heeft ter zake van haar prestaties in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 op aangifte omzetbelasting voldaan.

2. In het bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte voor het vierde kwartaal van 2013 schrijft eiseres:

“Middels dit schrijven wenst ondergetekende, (…) bezwaar te maken tegen de voldoening van de btw op de aangifte over het 4e kwartaal van 2013 alsmede tegen de voldoening van BTW op aangifte voor toekomstige tijdvakken ter zake van de gewijzigde btw-vrijstelling medische diensten met ingang van 1 januari 2013.”

3. In de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift voor het vierde kwartaal van 2013, gedagtekend 27 februari 2014, schrijft verweerder voor zover hier van belang:

“Bezwaar tegen toekomstige tijdvakken

U heeft in uw bezwaarschrift verzocht om het bezwaar mede aan te merken als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte voor toekomstige tijdvakken. Naar aanleiding van dit verzoek geldt het volgende.

Een bezwaarschrift kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) pas worden ingediend nadat een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt

(art 6:8 Awb). Op grond van deze bepaling kan en zal ik uw bezwaarschrift niet aan merken als een bezwaar tegen toekomstige tijdvakken. Dit betekent dat u voor ieder toekomstig tijdvak opnieuw een bezwaarschrift moet indienen. U kunt dat bezwaarschrift ter attentie van mij sturen.

In het geval u mee gaat liften met een (eventuele) proefprocedure of in het geval u besluit bij de rechtbank beroep aan te tekenen tegen de uitspraak die ik op uw bezwaar zal doen, ben ik wel bereid om een (dan definitief te formuleren) afspraak met u te maken als bedoeld in onderdeel 5 van paragraaf 13 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 5 juli 2011 (BLKB 2011/1087M).”

4. Paragraaf 13 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht luidt als volgt:

“Uitstel beslissing op bezwaar

1. Indien een bezwaarschrift wordt ingediend over een geschilpunt waarover in een andere zaak al wordt geprocedeerd, kan de inspecteur met inachtneming van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb, met de belanghebbende afspreken dat hij pas uitspraak op het bezwaarschrift doet als de Hoge Raad de in geschil zijnde rechtsvraag definitief heeft beantwoord.

2. Het moet gaan om een rechtsvraag waarin de individuele omstandigheden van belanghebbenden geen rol spelen.

3. Als de indiener niet instemt met het aanhouden van het bezwaarschrift, wijst de inspecteur het bezwaar af.

4. De inspecteur doet geen toezegging de belastingaanslag ambtshalve te zullen herzien nadat de Hoge Raad in de kwestie heeft beslist.

5. Dit lijdt slechts uitzondering wanneer de in geschil zijnde fiscale kwestie zich bij één belanghebbende met betrekking tot meer dan één heffingstijdvak of heffingstijdstip onveranderd voordoet en de desbetreffende aanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan. Dan kan de inspecteur met de belanghebbende afspreken dat hij kan volstaan met het indienen van één bezwaarschrift.”

5. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:744) heeft verweerder bij de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen (ambtshalve) teruggaaf verleend.

Geschil 6. In geschil is of eiseres recht heeft op teruggaaf van de omzetbelasting die zij heeft voldaan op de aangiften voor de tijdvakken in 2014 en of terecht geen rente is vergoed over de teruggaven die uit de beslissingen van 12 mei 2017 voortvloeien (de teruggaven).

7. Eiseres stelt dat zij uit de hiervoor onder 3. vermelde brief van verweerder van

27 februari 2014 heeft kunnen en mogen afleiden dat zij voor toekomstige tijdvakken geen apart bezwaarschrift hoefde in te dienen. Verweerder had daarom ook voor de tijdvakken in 2014 teruggaaf moeten verlenen ook al is er voor die tijdvakken geen bezwaar gemaakt. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geen rente vergoed over de teruggaven. Verder stelt eiseres dat verweerder het bezwaar tegen de voldoening van omzetbelasting op de aangiften voor de tijdvakken gelegen in 2014 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening op de aangiften voor de tijdvakken in 2014. Verweerder erkent in het verweerschrift dat ten onrechte nog geen rentebeschikking is gegeven in verband met de teruggaven.

Beoordeling van het geschil

9. Verweerder heeft met dagtekening 11 juli 2017 alsnog een beschikking gegeven waarin een rentevergoeding van in totaal € 848 wordt toegekend. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de rentevergoeding daarom niet meer in geschil is. Dat betekent dat eiseres in zoverre geen processueel belang meer heeft bij deze procedure en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffiegeld aan haar te vergoeden, omdat hij pas na indiening van het beroepschrift de rentebeschikking heeft gegeven.

10. Uit artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat alvorens beroep kan worden ingesteld, bezwaar moet worden gemaakt. Vast staat dat eiseres geen bezwaarschriften heeft ingediend tegen de voldoening van omzetbelasting op de aangiften voor de tijdvakken in 2014. Dat betekent dat het beroep ook in zoverre niet-ontvankelijk is.

11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het niet nodig was bezwaar te maken en dat haar daarom niet kan worden tegengeworpen dat zij dat niet heeft gedaan. Eiseres heeft aan de brief van 27 februari 2014 echter niet het vertrouwen kunnen en mogen ontlenen dat zij voor de tijdvakken in 2014 geen bezwaarschrift hoefde in te dienen. Verweerder heeft in de brief van 27 februari 2014 immers expliciet meegedeeld dat eiseres voor ieder toekomstig tijdvak opnieuw een bezwaarschrift moest indienen. Dat verweerder in die brief eveneens meedeelt onder omstandigheden bereid te zijn afspraken te maken over het indienen van één bezwaarschrift, doet daaraan niet af. Een dergelijke afspraak is immers niet gemaakt. Verder is ook niet gebleken dat verweerder op enig moment heeft toegezegd dat ondanks dat er geen bezwaarschrift is ingediend, teruggaaf zou worden verleend voor de voldoening op aangiften over de tijdvakken gelegen in 2014.

12. Voor de stelling van eiseres dat verweerder met zijn brief van 13 februari 2017 de bezwaren tegen de voldoening op aangiften voor 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard, is geen steun te vinden in die brief. Verweerder vermeldt in die brief slechts dat er geen bezwaarschriften zijn ingediend voor 2014.

13. Op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft verweerder de bevoegdheid om ambtshalve teruggaaf te verlenen. Een beslissing op de voet van dit artikel is echter geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De rechtbank is dan ook niet bevoegd een oordeel te geven over het besluit van verweerder om voor de tijdvakken gelegen in het jaar 2014 geen ambtshalve teruggaaf te verlenen.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Proceskosten

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel