Rechtbank Den Haag, 06-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6438, AWB - 16 _ 2804 AWB-16_2806 AWB-16_2811
Rechtbank Den Haag, 06-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6438, AWB - 16 _ 2804 AWB-16_2806 AWB-16_2811
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 juni 2017
- Datum publicatie
- 20 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:6438
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:1531, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 2804 AWB-16_2806 AWB-16_2811
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft in de jaren 2010, 2011 en 2012 afdrachtvermindering onderwijs toegepast wegens het door medewerkers volgen van het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder bevoegd te toetsen of is voldaan aan de eisen voor toepassing van de WVA. Die toets gaat echter niet zo ver dat verweerder mag beoordelen of de kwaliteit van de opleiding past binnen de WEB. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft aannemelijk gemaakt dat het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ onderdeel is van de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding. Eiseres heeft dan ook recht op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Ook heeft eiseres recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/2804, SGR 16/2806 en SGR 16/2811
(gemachtigde: J.J. Hoekman),
en
Procesverloop
Met dagtekening 30 oktober 2013 heeft verweerder aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd:
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 ten bedrage van € 85.218. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 6.529 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 5.000 opgelegd;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 75.232. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 3.742 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 4.400 opgelegd;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 10.381. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 269 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 600 opgelegd.
Bij in uitspraak op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 verminderd naar respectievelijk € 74.317 en € 6.505 alsmede de daarbij behorende heffingsrentebeschikkingen verminderd. De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010, de daarbij behorende heffingsrentebeschikking en de bij de naheffingsaanslagen opgelegde vergrijpboetes zijn gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend en eiseres heeft vóór de zitting een pleitnota toegestuurd. Deze stukken zijn in afschrift aan partijen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Namens eiseres zijn verschenen drs. S. Metsers, mr. dr. C.W.M. van Ballegooijen, ing. D.J. Teerling, mr. I. Kayhan, J.P. de Jong, directeur van eiseres, bijgestaan door [persoon 1] en [persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.M. Vissers, mr. H. Rijnders, [persoon 3] , mr. S.V. Dagevos, drs. E.G.J. de Ruijter en mr. drs. H.M. Zeeman.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.
Met instemming van alle betrokken partijen zijn de zaken van eiseres ter zitting gezamenlijk behandeld met de zaken van [bedrijf] B.V. met zaaknummers SGR 16/5298 en SGR 16/5299.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een timmerfabriek en groothandel in hout- en plaatmateriaal en haar activiteiten bestaan uit het vervaardigen van deuren, ramen en kozijnen van hout en het verhandelen van de producten uit deze timmerfabriek.
2. Stichting Hout en Meubel Trainingscentrum Hout (SH&M TH) is een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Minister van OCW) erkende, niet-bekostigde onderwijsinstelling die middelbare beroepsopleidingen in de timmer- en meubelindustrie, de houthandel en de parketbranche verzorgd.
3. In de periode 1 maart 2010 tot medio april 2011 hebben diverse werknemers
van eiseres een opleidingsprogramma onder de werktitel ‘Slimmer produceren’ bij eiseres gevolgd. Het opleidingsprogramma werd door het instituut Censor Educatie te Tilburg (Censor) in samenwerking met SH&M TH verzorgd.
4. In de periode 21 januari 2011 tot en met 20 april 2011 hebben diverse werknemers van eiseres een traject Erkenning Verworven Competenties (EVC-traject) doorlopen. Dit traject werd door SH&M Bedrijfsopleidingen verzorgd.
5. Tussen de betreffende werknemers van eiseres, SH&M TH en eiseres zijn praktijkovereenkomsten en tussen SH&M TH en de werknemers zijn onderwijsovereenkomsten gesloten. Bovenaan de praktijkovereenkomsten staat vermeld “PRAKTIJKOVEREENKOMST SH&M – Trainingscentrum Hout LEERWEG: BEROEPSBEGELEIDEND”. Voor alle werknemers is in de praktijkovereenkomst vermeld dat de onderwijsinstelling met de deelnemer overeenkomt dat de beroepspraktijkvorming (BPV) een onderdeel vormt van een beroepsopleiding volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en dat de BPV deel uitmaakt van één van de volgende in het Centraal Register Beroepsonderwijs (crebo) opgenomen beroepsopleidingen:
-Machinaal Houtbewerker niveau 2 (crebo-code 95000);
-Allround Machinaal Houtbewerker Timmerindustrie niveau 3 (crebo-code 93533);
-Meewerkend Leidinggevende Machinaal Houtbewerker niveau 4 (crebo-code 94550);
-Montagemedewerker Timmerindustrie niveau 2 (crebo-code 94610);
-Allround Montagemedewerker Gevelelementen niveau 3 (crebo-code 94621);
-Meewerkend Leidinggevende Montage Timmerindustrie niveau 4 (crebo-code 94630); en
-Logistiek Medewerker Houthandel niveau 2 (crebo-code 93580).
De deelnemers zijn volgens de praktijkovereenkomsten ingeschreven voor de opleiding op grond van een onderwijsovereenkomst (tussen SH&M TH en de deelnemer) en de omvang van de BPV bedraagt 3200 dan wel 6400 uren per periode. De praktijkovereenkomsten vermelden als begindatum van de BPV 1 maart 2010 en als einddatum 1 maart 2012 en zijn door de betrokken partijen in februari dan wel maart 2011 ondertekend. De in de onderwijsovereenkomsten genoemde opleiding, crebo-code, niveau, begindatum van de BPV en de omvang van de BPV komen overeen met de gegevens als vermeld in de praktijkovereenkomsten. De overgelegde onderwijsovereenkomsten zijn al dan niet gedagtekend, dan wel in februari of maart 2011 ondertekend.
6. Tot de gedingstukken behoort een door eiseres bij de motivering van haar beroepschrift als productie 7 overgelegde cursusmap van Censor. Deze in 2010 opgestelde cursusmap bevat de inhoud van het opleidingsplan ‘Slimmer produceren’ (het opleidingsplan).
7. Door SH&M TH is voor de periode 2011/2012/2013 een “Verantwoordingsdocument van de kwalificatiedossiers voor de opleidingen ondersteunende vorming houtberoepen” (Verantwoordingsdocument) op de niveaus 2, 3 en 4 opgesteld (productie 3 bij de motivering van het beroepschrift). Het Verantwoordingsdocument heeft betrekking op de kwalificatiedossiers Machinaal Houtbewerker Timmerindustrie, Allround Machinaal Houtbewerker Timmerindustrie en Kaderfunctionaris Timmerindustrie.
8. Als productie 2 bij de motivering van haar beroepschrift heeft eiseres een van SH&M TH, Stichting Sociaal en Werkgelegenheidsfonds Timmerindustrie en de Nederlandse Branchevereniging voor de Timmerindustrie afkomstige brief van 5 oktober 2015 (de brief) overgelegd. Als bijlage 4 bij die brief is gevoegd de door SH&M TH vastgestelde Onderwijs en examenregeling (OER) voor opleidingen binnen de beroepsgerichte kwalificatiestructuur. Dit document ziet op de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) van de opleiding Machinaal Houtbewerker niveau 2 en heeft betrekking op de schooljaren 2014-2015.
9. Ook heeft eiseres studiemateriaal, portfolio’s van de werknemers, presentielijsten en schriftelijke verklaringen van haar werknemers en de praktijkbegeleiders overgelegd.
10. Op 12 april 2011 is aan de betreffende werknemers een certificaat van Censor Trainingen uitgereikt waarop staat vermeld dat de kandidaat de training Slimmer Produceren met succes heeft afgerond.
11. In de periode van 20 november 2011 tot 17 juli 2012 hebben de werknemers [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] de opleiding voortgezet en uiteindelijk een MBO-diploma behaald.
12. Eiseres heeft in haar loonaangiften over de onderhavige tijdvakken voor de werknemers die het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’, het EVC-traject en nadien nog de vakopleiding hebben gevolgd, de afdrachtvermindering onderwijs toegepast op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (de WVA). Voor het jaar 2010 bedraagt de door haar toegepaste afdrachtvermindering € 85.218, voor het jaar 2011 € 87.257 en voor het jaar 2012 € 10.381.
13. Naar aanleiding van een in 2013 bij eiseres ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres de afdrachtvermindering onderwijs met betrekking tot de werknemers die in het jaar 2011 het EVC-traject hebben gevolgd, terecht heeft toegepast (€ 12.025). Met betrekking tot overige werknemers is door verweerder geconcludeerd dat de afdrachtvermindering onderwijs ten onrechte is toegepast en heeft hij de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
14. In de bezwaarfase heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de werknemers [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] recht op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs bestaat, nu zij na ‘Slimmer produceren’ een vakopleiding hebben gevolgd. Na bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslagen over de tijdvakken1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 verminderd en alsnog de afdrachtvermindering onderwijs toegekend tot een bedrag van € 915 voor het jaar 2011 en tot een bedrag van € 3.876 voor het jaar 2012.
Geschil 15. Ter zitting is vast komen te staan dat eiseres tevens afdrachtvermindering onderwijs heeft geclaimd over een periode waarin door de desbetreffende werknemers geen opleiding (meer) werd gevolgd. De naheffingsaanslag over de tijdvakken in het jaar 2012 is dan ook niet langer in geschil en de nageheven loonbelasting over het jaar 2011 wordt door eiseres tot een bedrag van € 55.538 niet langer betwist. Met betrekking tot de overige nageheven loonbelasting is in geschil het antwoord op de vraag of ten aanzien van de werknemers die het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ hebben gevolgd recht op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs bestaat. Voorts is in geschil of de beschikkingen heffingsrente en de vergrijpboetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
16. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder niet bevoegd is een onderwijskundige toets aan te leggen. Subsidiair voert eiseres aan dat zij aan alle voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs heeft voldaan. Voorts stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel en dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes en toekenning van een immateriële schadevergoeding.
17. Verweerder weerspreekt dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Volgens verweerder kwalificeert
het opleidingsprogramma 'Slimmer produceren’ niet als een beroepsopleiding in de zin van de WEB. Daarnaast stelt verweerder dat de praktijkovereenkomsten niet voldoen aan de wettelijke vereisten en acht verweerder het niet aannemelijk dat de werknemers daadwerkelijk BPV hebben gevolgd. Gelet hierop bestaat volgens verweerder geen recht op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Er is geen sprake van schending van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel en de vergrijpboetes zijn volgens verweerder terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
18. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
19. De rechtbank is ten aanzien van het primaire standpunt van eiseres van oordeel dat verweerder bevoegd is om te toetsen of is voldaan aan de eisen voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Het andersluidende standpunt van eiseres vindt geen steun in de WVA.
20. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de WVA stelt als voorwaarde voor de afdrachtvermindering onderwijs dat de werknemer de BPV volgt van de BBL van een beroepsopleiding in de zin van artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de WEB, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van de WEB bedoelde overeenkomst. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres aannemelijk dient te maken dat de door de werknemers gevolgde opleiding voldoet aan de wettelijke bepalingen waardoor eiseres recht heeft op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aan haar bewijslast voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
21. Eiseres heeft met al hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd aannemelijk gemaakt dat het opleidingsprogramma 'Slimmer produceren’ onderdeel is van de BPV van de BBL van een beroepsopleiding in de zin van artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de WEB. Eiseres heeft in dit verband onder meer verwezen naar het opleidingsplan, de brief, de OER en het Verantwoordingsdocument welke door SH&M TH - het door de Minister van OCW erkende, onder zijn toezicht staande en tot het bepalen van de omvang en inhoud van de kwalificatiedossiers bevoegde orgaan – zijn opgesteld. Het opleidingsplan en de brief vermelden dat ‘Slimmer produceren’ deel uitmaakt van de BBL van de daar genoemde crebo-erkende beroepsopleidingen. Uit de OER volgt dat de opleiding Machinaal Houtbewerker niveau 2 een BBL-opleiding is. Uit het Verantwoordingsdocument volgt voorts dat ‘Slimmer produceren’ deel uitmaakt van de daar genoemde beroepsopleidingen en door SH&M TH is opgesteld als scholingsprogramma binnen de kwalificatiedossiers en dat het een breed, groepsgewijs programma is dat op de genoemde niveaus wordt aangeboden in het eerste leerjaar. Iedere werknemer volgt in zijn beroepspraktijkvormingsdossier ‘Slimmer produceren’. De werknemers waarvoor de afdrachtvermindering onderwijs in geschil is, waren ingeschreven voor de beroepsopleidingen genoemd in voornoemde stukken. Eiseres heeft voorts verwezen naar een (als productie 20 bij de motivering van het beroepschrift van 6 mei 2016 overgelegd) schema waarin de kerntaken zijn vastgelegd in de voor alle beroepsopleidingen - waarvoor de werknemers voor wie de afdrachtvermindering in geschil is zijn ingeschreven - opgestelde kwalificatiedossiers en gemotiveerd gesteld dat deze zijn gekoppeld aan de competenties die in het eerste leerjaar binnen het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’, zijn behandeld. Verder heeft eiseres toegelicht dat het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ uit een theoretische training bestaat en dat deze opleiding voor het overige op de werkvloer plaatsvindt. Dit is, aldus eiseres, in overeenstemming met het karakter van de BPV van de BBL, die immers met name in de praktijk, op de werkvloer, plaatsvindt. Dat, zoals verweerder stelt, in het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ geen onderscheid is gemaakt naar de verschillende MBO-niveaus, doet aan het voorgaande niet af. Zoals eiseres immers heeft verklaard, wordt het gehele opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ op de werkvloer omgezet in maatwerk afhankelijk van het niveau van de betreffende werknemer. De rechtbank heeft, mede gelet op het praktijkgerichte karakter van de BPV, geen reden aan deze verklaring te twijfelen. Op grond van de genoemde stukken, in onderlinge samenhang bezien, en hetgeen eiseres heeft aangevoerd, concludeert de rechtbank dat het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ onderdeel uitmaakt van de BPV van de BBL van een beroepsopleiding. Een verdergaande toets, zoals verweerder ter zitting heeft bepleit, namelijk of de kwaliteit van de opleiding past binnen de WEB, gaat naar het oordeel van de rechtbank verder dan waartoe verweerder in het kader van de vraag of recht bestaat op de afdrachtvermindering onderwijs bevoegd is. De toelichtingen die ter zitting namens de Onderwijsinspectie en het Ministerie van OCW zijn gegeven acht de rechtbank minder van belang nu deze betrekking hebben op de onderwijskundige toets die verweerder in het kader van de toepassing van de afdrachtvermindering - zoals hiervoor geoordeeld - nu juist niet mag aanleggen.
22. De na de zitting verschenen conclusies van A-G Niessen van 11 april 2017, nr. 16/05616 en 20 april 2017, nr. 16/03857, brengen de rechtbank - nog daargelaten dat de Hoge Raad in die zaken nog arrest moet wijzen - niet tot een ander oordeel.
23. Dat ‘Slimmer produceren’ door Censor is gegeven, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niets staat er immers aan in de weg dat het onderwijs door de onderwijsinstelling wordt uitbesteed aan een andere uitvoerder. Anders dan verweerder leest de rechtbank in het rapport van de Onderwijsinspectie van 10 januari 2014 niet dat zij van mening is dat het door Censor verzorgde opleidingsprogramma niet als (onderdeel van) een beroepsopleiding kwalificeert. In het rapport wordt daarentegen geconcludeerd dat de kwaliteitsborging bij SH&M TH voldoende is en dat de door SH&M TH aangeboden beroepsopleiding Allround Machinaal Houtbewerker aan de wettelijke eisen voldoet. Hetgeen verweerder omtrent het rapport van de Onderwijsinspectie heeft aangevoerd, faalt dan ook.
24. Ingevolge artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de WVA, is ook een overeenkomst vereist om voor de afdrachtvermindering onderwijs in aanmerking te komen. Nog daargelaten wat er zij van de verschillende momenten waarop de praktijk- en onderwijsovereenkomsten zijn ondertekend en het ontbreken van dagtekeningen op de onderwijsovereenkomsten, mag de inhoudingsplichtige op grond van artikel 11d van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (Uitvoeringsregeling) de afdrachtvermindering onderwijs toch toepassen indien hij nog niet over een door alle betrokken partijen ondertekende overeenkomst, maar wel over een verklaring van het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) beschikt waaruit blijkt dat de desbetreffende leerling de BBL volgt. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar de toelichting op het wijzigingsbesluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 december 1997, Stcrt. 1997, nr. 246, pag. 26, blz. 14. Niet in geschil is dat eiseres voor alle aan de opleiding ingeschreven werknemers over een op 8 maart 2010 ondertekende verklaring van het ROC beschikt, zodat het ontbreken van door alle betrokken partijen ondertekende praktijkovereenkomsten in dit geval niet aan de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs in de weg staat. Voor zover verweerder stelt dat de praktijkovereenkomsten binnen een redelijke termijn van vier weken ná het opstellen van de ROC-verklaringen ondertekend hadden moeten zijn, overweegt de rechtbank dat noch de WVA, noch de Uitvoeringsregeling een dergelijke termijn voorschrijft. Eiseres heeft ter zitting bovendien geloofwaardig verklaard dat vanwege de grote hoeveelheid dossiers bij SH&M TH, met het ondertekenen van de praktijkovereenkomsten enige tijd gemoeid was.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd voldoende aannemelijk gemaakt dat de BPV daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde praktijkovereenkomsten, onderwijsovereenkomsten en ROC-verklaringen blijkt dat alle werknemers ingeschreven waren voor de daar genoemde beroepsopleiding. Uit de presentielijsten blijkt dat de werknemers het onderwijsprogramma daadwerkelijk hebben gevolgd, hetgeen wordt ondersteund door de omstandigheid dat de werknemers certificaten als genoemd in 10 hebben ontvangen. Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank voorts af dat praktijkbegeleiding onder toezicht van een gekwalificeerde praktijkbegeleider heeft plaatsgevonden. Zo hebben de praktijkbegeleiders met succes een training BPV afgerond en bevatten de praktijkovereenkomsten bepalingen over de praktijkbegeleiding zoals bedoeld in artikel 7.2.8 van de WEB. Zoals door eiseres is toegelicht, bewaakte de praktijkbegeleider het onderwijsproces en zorgde hij met name voor de begeleiding van de werknemers op de werkvloer. Ter onderbouwing van haar stelling dat de werknemers bij het volgen van de BPV zijn begeleid en beoordeeld, heeft eiseres schriftelijke verklaringen van de werknemers en praktijkbegeleiders en een aantal beoordelingslijsten overgelegd. Uit deze stukken leidt de rechtbank af dat de werknemers periodiek werden beoordeeld. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de werknemers werden begeleid en beoordeeld. Dat het theoretische deel van het opleidingsprogramma ‘Slimmer produceren’ in totaal slechts 54 uur heeft geduurd maakt niet dat, zoals verweerder stelt, het aantal uren dat op de praktijkovereenkomsten staat vermeld, niet is behaald. Dit deel van het onderwijsprogramma betrof immers slechts het theoretische gedeelte van de BPV en de rechtbank acht aannemelijk dat de BPV grotendeels op de werkvloer heeft plaatsgevonden.
Dit blijkt onder meer uit de overgelegde portfolio’s van de werknemers en de daarin opgenomen praktijkopdrachten die in het kader van de BPV zijn gemaakt. Ten aanzien van de daarin opgenomen blanco opdrachten heeft eiseres ter zitting verklaard dat die opdrachten vervangen waren door praktijkopdrachten. De rechtbank ziet, gelet op de overgelegde stukken en de geloofwaardige toelichting door eiseres, in een en ander geen aanleiding om in twijfel te trekken dat de werknemers BPV hebben gevolgd.
26. Nu uit het voorgaande volgt dat eiseres voor het jaar 2010 geheel en voor het jaar 2011 tot een bedrag van € 18.779 in aanmerking komt voor de geclaimde afdrachtvermindering onderwijs en de overigens nageheven loonbelasting niet langer in geschil is, worden de beroepen in zoverre gegrond verklaard en behoeven de overige stellingen van eiseres geen bespreking meer. Nu de naheffingsaanslagen in zoverre worden vernietigd, dienen tevens de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente en de daarbij opgelegde vergrijpboetes in zoverre te worden vernietigd.
27. Tegen de niet in geschil zijnde nageheven loonbelasting en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente, heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. De beroepen zullen, voor zover gericht tegen die beschikkingen heffingsrente, ongegrond worden verklaard.
28. Bij het opleggen van de naheffingsaanslagen loonheffingen heeft verweerder aan eiseres wegens grove schuld vergrijpboetes van 25% van de nageheven loonbelasting opgelegd, waarbij hij uiteindelijk - wegens onevenredigheid en de financiële omstandigheden van eiseres - de boetes heeft gematigd tot op een bedrag van in totaal € 10.000. De vergrijpboetes zijn thans enkel nog in geschil voor zover deze zien op de tijdvakken waarin door eiseres afdrachtvermindering onderwijs is geclaimd, terwijl door haar werknemers geen opleiding meer werd gevolgd. De bewijslast dat hierbij sprake is van grove schuld, rust op verweerder. De rechtbank acht verweerder, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet in die bewijslast geslaagd. Verweerder heeft niet nader onderbouwd dat ter zake van het claimen van afdrachtvermindering onderwijs, terwijl door de werknemers geen opleiding meer werd gevolgd, in zoverre sprake is van grove schuld. De aan eiseres opgelegde vergrijpboetes dienen dan ook te worden vernietigd. De beroepen zijn in zoverre eveneens gegrond.
29. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen de indiening van het bezwaarschrift op 4 november 2013 en deze uitspraak is een periode van drie jaar en bijna acht maanden verstreken. Dit is meer dan de redelijk te achten termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep tezamen. Daardoor bestaat recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Die vergoeding bedraagt € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee de redelijke termijn is overschreden. De overschrijding is in dit geval volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan de zijde van eiseres van € 2.000.
Proceskosten
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op afgerond € 1.238 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag over 2012 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond;
-verklaart de overige beroepen gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslagen over 2010 en 2011, de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente en vergrijpboetes en de over 2012 opgelegde vergrijpboete;
-vernietigt de naheffingsaanslag over 2010 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente;
-vermindert de naheffingsaanslag over 2011 tot een bedrag van € 55.538 en gelast verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen;
-vernietigt de vergrijpboetes;
-bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de uitspraak op bezwaar;
-veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres van € 2.000;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.238;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017.