Home

Rechtbank Den Haag, 14-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6966, AWB - 16 _ 2060

Rechtbank Den Haag, 14-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6966, AWB - 16 _ 2060

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 juni 2017
Datum publicatie
13 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:6966
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2060

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In geschil is of het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de aanslag tijdig op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het bezwaar is dan ook te laat ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 16/2060

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 26 juli 2014 voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 2.000.000. Tevens is bij beschikkingen een verzuimboete van € 2.460 opgelegd en is € 32.182 aan heffingsrente berekend.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2016 de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon B] en [persoon C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon D] en [persoon E].

Op de zitting zijn tevens behandeld de beroepen van [persoon F] en [persoon A] met zaaknummers SGR 16/9271 en SGR 16/9274.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op of omstreeks 1 maart 2012 uitgenodigd om de aangifte Vpb 2011 in te dienen. Vervolgens is tot 1 februari 2013 het zogenoemde beconuitstel verleend voor het indienen van de aangifte.

2. Verweerder heeft eiseres bij brief van 7 maart 2013 een herinnering verstuurd voor het doen van aangifte.

3. Bij brief van 13 maart 2013 is namens eiseres om verder uitstel verzocht.

4. Bij brief van 9 april 2013 is eiseres door verweerder aangemaand om uiterlijk op 23 april 2013 aangifte te doen.

5. Bij brief van 18 april 2013 is wederom namens eiseres om verder uitstel verzocht.

6. Bij brief van 6 mei 2013 heeft verweerder het uitstelverzoek van eiseres afgewezen.

7. Verweerder heeft geen aangifte van eiseres ontvangen. Met dagtekening 26 juli 2014 is de aanslag aan eiseres opgelegd en is op 16 september 2014 een betalingsherinnering uitgegaan.

8. Bij brief van 1 oktober 2014, door verweerder ontvangen op 2 oktober 2014, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen aanslag Vpb 2011.

9. Op 13 februari 2015 ontvangt verweerder een aangiftebiljet Vpb 2011 van eiseres en op 8 oktober 2015 een aangepast aangiftebiljet Vpb 2011.

10. Bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2016 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar is tevens in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering; dit verzoek is afgewezen.

Geschil

11. In geschil is of het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zo dit het geval is, is in geschil of de aanslag naar een juist belastbaar bedrag is vastgesteld en of terecht een verzuimboete is opgelegd.

12. Eiseres neemt primair het standpunt in dat de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd, omdat zij de aanslag Vpb 2011 niet heeft ontvangen en zij eerst naar aanleiding van de betalingsherinnering van 16 september 2014 op de hoogte is geraakt van de aanslag. Subsidiair luidt het standpunt van eiseres dat de aanslag Vpb 2011 ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat verweerder de indruk heeft gewekt dat met indiening van het aangiftebiljet Vpb op 13 februari 2015 alsnog is voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte. Meer subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

13. Verweerder neemt primair het standpunt in dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Subsidiair luidt verweerders standpunt dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de aanslag eerder naar een te laag dan naar een te hoog belastbaar bedrag is vastgesteld. Tevens weerspreekt verweerder dat hij de suggestie zou hebben gewekt dat eiseres met indiening van het aangiftebiljet alsnog de vereiste aangifte zou hebben gedaan.

Beoordeling van het geschil

14. Voor zover eiseres stelt dat een kopie van de aanslag Vpb 2011 naar haar boekhouder dan wel gemachtigde verzonden had moeten worden, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat eiseres hierom heeft verzocht. Verweerder heeft in dit verband onweersproken gesteld dat omtrent de verzending van poststukken met eiseres geen afspraken zijn gemaakt, hij daarom gehouden is het sinds 23 november 1992 voor de adressering van poststukken gebruikte postadres van eiseres aan de [adres] te [plaats] te hanteren en dat hem niet bekend is dat poststukken op dit adres niet aankomen. De rechtbank constateert voorts dat de uitnodiging, herinnering en aanmaning met betrekking tot het doen van aangifte naar dit postadres van eiseres zijn verzonden en zijn ontvangen.

15. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat de aanslag Vpb 2011 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Verweerder stelt dat de aanslag is verzonden op

23 juli 2014. Hij verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar het door [persoon G] op 21 april 2016 op ambtseed opgemaakte verzendrapport. Op pagina 3 van dit rapport is onder andere het volgende opgenomen:

“Ik heb in ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag [aanslagnummer] het volgende geconstateerd:

Dat dit document is opgenomen in de partij documenten, genaamd [naam] met het RUNID [cijferreeks 1] en generatienummer [cijferreeks 2] in een aantal van 462 stuks.

Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met RUNID [cijferreeks 1] en generatienummer [cijferreeks 2] op 23-07-2014 is aangeboden aan PostNL ter postverzending.

Ik heb in VA03 ten aanzien van betrokkene, inzake het document aanslag [aanslagnummer] het volgende waargenomen:

Dat de partij met het RUNID [cijferreeks 1] en generatienummer [cijferreeks 2] met het verkoopordernummer [ordernummer] in een aantal van 462 stuks tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.

Met postbedrijf PostNL heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2014 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RUNID [cijferreeks 1] en generatienummer [cijferreeks 2] worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.”

De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemd verzendrapport voldoende aannemelijk is dat het aanslagbiljet behoorde tot een partij documenten, welke op 23 juli 2014 door verweerder ter postbezorging is aangeboden bij PostNL. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen daarover is vastgelegd in de systemen van verweerder. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de aanslag in ieder geval vóór 26 juli 2014 aan eiseres is toegezonden en aldus tijdig op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Daarvan uitgaande is de bezwaartermijn ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aangevangen met ingang van de dag na dagtekening van het betreffende aanslagbiljet. De onderhavige bezwaartermijn eindigde derhalve op 8 september 2014. Het bezwaarschrift van eiseres heeft verweerder ontvangen op 2 oktober 2014. Dit betekent dat het bezwaar te laat is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Aan al hetgeen door eiseres overigens is aangevoerd, zoals het niet reageren door verweerder op een uitstelverzoek, acht de rechtbank in verband met de beoordeling van de ontvankelijkheid, niet van belang, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.

16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.

Rechtsmiddel