Home

Rechtbank Den Haag, 01-08-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8745, AWB - 16 _ 1741

Rechtbank Den Haag, 01-08-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8745, AWB - 16 _ 1741

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 augustus 2017
Datum publicatie
22 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:8745
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1741

Inhoudsindicatie

Einde inhouding VUT-equivalente premie en restitutie ingehouden premies. Geen terugwerkende kracht. Relatieve competentie.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 16/1741 MAW

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Haas),

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Heukelom-Verhage).

Procesverloop

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen (het besluit dat ten grondslag ligt aan) de salarisspecificatie van april 2015 (het primaire besluit), waarbij verweerder de inhouding van de VUT-equivalente premie per 1 januari 2015 heeft beëindigd en de eerder ingehouden VUT-equivalente premie over maanden januari tot en met maart 2015 heeft gerestitueerd.

Bij besluit van 26 januari 2016 heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiser geen aanleiding gezien om het primaire besluit te herroepen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 17 juni 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. S. van Heukelom-Verhage en mr. E.M. Cowgill. Voorts is van de zijde van verweerder verschenen [persoon 1] .

De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend en de zaak met toepassing van artikel 8:10, tweede lid, van de Awb verwezen naar de meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017.

Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn van de zijde van verweerder verschenen [persoon 2] en [persoon 1] .

Overwegingen

1 Standpunt eiser

Eiser, [functie] bij het Commando Landstrijdkrachten (CLAS), heeft bij brief van 22 mei 2015 bezwaar gemaakt tegen het op 20 april 2015 per e-mail verstrekte primaire besluit.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn rechtspositie, gelet op de loonstroken van januari 2014 tot en met maart 2015, niet is veranderd. Hij stelt dat de beëindiging van de inhouding van de VUT-equivalente premie niet per 1 januari 2015 maar per 1 januari 2014 had moeten plaatsvinden (VUT: vervroegde uittreding). Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij in januari 2014 meende dat hij nog geen rechtsmiddelen behoefde aan te wenden, omdat hij in bladen had gelezen dat er nog overleg gaande was tussen de werkgever en de bonden over de wijze waarop de WUL-effecten (effecten van de Wet Uniformering Loonbegrip) vanaf 2014 structureel zouden worden gerepareerd.

Bovendien is de eerder ingehouden VUT-equivalente premie over de maanden januari, februari en maart 2015 gerestitueerd exclusief een (in de premie verborgen) reparatie in het kader van de WUL. De opbrengst van de VUT-equivalente premie is gebruikt voor versnelde kapitaaldekking van de militaire pensioenrechten. De afdracht werd na de verlaging van de premie in 2013, die tot doel had om de WUL-effecten voor militairen te verzachten, gecontinueerd door verweerder en werd voor het gedeelte dat niet meer met inkomsten uit de VUT-equivalente premies werd gedekt, gefinancierd uit de defensiebegroting. De verlaging van de VUT-equivalente premie in 2013 heeft verweerder niet van zijn verplichting ontslagen om na de afschaffing van de VUT-premie voor burgerambtenaren per 1 januari 2014, de stopzetting en compensatie van het militaire VUT-equivalent tot zijn oorspronkelijke hoogte door te laten werken in het salaris van de militair. De burgerambtenaar heeft met ingang van 1 januari 2014 het voordeel dat hij de volledige premie niet hoeft af te dragen. Voor militairen geldt nu dat alleen het resterende deel van de premie niet behoeft te worden afgedragen. Daarmee wordt de militair achteraf de dupe van het feit dat een deel van de VUT-equivalente premie is gebruikt als middel om een ander inkomenseffect te repareren.

2 Standpunt verweerder

Bij het bestreden besluit van 26 januari 2016 heeft verweerder geen aanleiding gezien het primaire besluit te herroepen.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het salaris een duuraanspraak is en dat de VUT-equivalente premie daarvan onderdeel uitmaakt. Het in bezwaar ingenomen standpunt dat de VUT-equivalente premie dient te worden beëindigd met verdere terugwerkende kracht per 1 januari 2014 ziet er op dat verweerder zou moeten terugkomen van in de loonstroken van 2014 begrepen besluiten. Er bestaat geen aanleiding om terug te komen van deze in rechte vaststaande besluiten, nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de beëindiging van de inhouding van de VUT-premie voor het burgerpersoneel heeft geleid tot rechtsgevolgen voor de militairen. Eiser had kunnen opkomen tegen de voortzetting van de inhouding van de VUT-equivalente premie toen is besloten tot de beëindiging van de inhouding van de VUT-premie per 1 januari 2014 voor het burgerpersoneel.

Tegen de verlaging van de ingehouden premie per 1 januari 2013 had eiser destijds rechtsmiddelen kunnen aanwenden.

Ter zake van de inhouding van de VUT-equivalente premie over de periode in 2015 heeft eiser geen procesbelang, omdat dat deel met terugwerkende kracht is hersteld, aldus verweerder.

Voorts bestaat er geen aanleiding ten aanzien van eiser nadere compensatiemaatregelen in het kader van WUL te treffen.

3 Juridisch kader

3.1

In het Convenant privatisering Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) (Stcrt. 1993, 37) is mede de intentie uitgesproken te streven naar het scheppen van een wettelijke grondslag voor privaatrechtelijke regeling van VUT voor overheids- en onderwijspersoneel.

Bij Wet van 27 april 1994 zijn maatregelen getroffen die zijn gericht op een goede financiële basis voor de privatisering van het ABP en reparatie van de invaliditeitspensioenen (Wet FVP, Stb. 1994, 302)

In artikel 66 van de Wet FVP is bepaald dat de militair, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, met ingang van 1 januari 1995 maandelijks een premie, bijdrage of vergoeding is verschuldigd, waarvan de grootte dezelfde is als het VUT-bijdrageverhaal dat zou zijn ingehouden op het loon, indien het een overheidswerknemer in de zin van artikel 2 van de Wet privatisering ABP betrof die werkzaam is binnen de sector Defensie (VUT-equivalente premie). De doelstelling en de wijze van inhouding of verrekening van die premie, bijdrage of vergoeding worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

3.2

Bij Besluit van 26 september 1995 (het Besluit, Stb. 1995, 309) wordt uitvoering gegeven aan artikel 66 van de Wet FVP.

In artikel 1, onder e, van het Besluit is bepaald dat onder inhouding wordt verstaan: inhouding ter uitvoering van artikel 66 van de Wet FVP, met als doel niet beoogde inkomensvoordelen te voorkomen.

In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat de inhouding die de militair verschuldigd is, wordt geheven over zijn inkomsten en voorts overeen komt met het bedrag van het ingevolge de artikelen 18 en 19 in verband met artikel 16, eerste lid, van de Wet FVP bepaalde VUT-bijdrageverhaal.

3.3

Met ingang van 1 januari 1996 is het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP) geprivatiseerd.

3.4

Bij Nota “Beëindigen inhouding VUT-equivalent per 1 januari 2015” van 10 april 2015 ( [Nota] , hierna: de Nota) heeft verweerder bekend gemaakt dat inhouding van de VUT-equivalente premie zal vervallen omdat burgerlijke ambtenaren geen VUT-premie meer betalen. Met ingang van 10 april 2015 wordt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015, de inhouding van deze VUT-equivalente premie gestopt. Bij de berekening van de netto bezoldiging wordt rekening gehouden met deze maatregel.

3.5

In gevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) kan de rechtsgeldigheid van een reeds eerder in rechte onaantastbaar geworden besluit, waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, niet bij elke betaling opnieuw (integraal) aan de orde worden gesteld (CRvB 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:753). Voor zover over een element van de salaris- of uitkeringsvaststelling al bij een eerdere (besluit tot) betaling is beslist en dit element toen niet is aangevochten, is die salaris- of uitkeringsvaststelling in zoverre in rechte onaantastbaar geworden. Indien bij een gebruikelijke periodieke betaling geen wijziging optreedt ten opzichte van de vorige betaling is in het algemeen geen sprake van een besluit. Dit is anders indien en voor zover die niet-wijziging een weigering impliceert van een besluit dat genomen had behoren te zijn. Te denken valt aan de weigering het salaris- of uitkeringsbedrag aan te passen in verband met een uit een toepasselijke rechtsregel voortvloeiende trendmatige verhoging.

4 Overwegingen rechtbank