Home

Rechtbank Den Haag, 24-10-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12652, AWB - 18 _ 3577

Rechtbank Den Haag, 24-10-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12652, AWB - 18 _ 3577

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 oktober 2018
Datum publicatie
20 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:12652
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3577

Inhoudsindicatie

beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 18/3577

(gemachtigde: mr. H. Oldenhof),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2018 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H. Diesveld, mr. G. Vrauwdeunt en W.P. Kong.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft gedurende 2014 een volledige dienstbetrekking. Daarnaast legt hij zich sinds 1 januari 2012 onder de naam “[X]” toe op de productie van tv-programma’s en films.

2. In de periode 2012 tot en met 2014 zijn uitsluitend negatieve resultaten behaald met de activiteiten van “[X]”.

3. Eiser heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.489. Naast loon uit dienstbetrekking ten bedrage van € 108.714 heeft eiser een winst uit onderneming aangegeven van -/- € 48.427.

4. Met betrekking tot het jaar 2014 is met dagtekening 10 november 2016 aan eiser een vragenbrief verzonden inzake de door eiser opgegeven winst uit onderneming. Naar aanleiding van de daarop volgende correspondentie heeft verweerder met dagtekening

7 maart 2017 een voornemen tot afwijking verzonden aan eiser. Met dagtekening

23 maart 2017 is de definitieve aanslag 2014 vastgesteld; daarbij heeft verweerder het verlies uit onderneming niet geaccepteerd.

Geschil 5. In geschil is of de activiteiten van eiser een bron van inkomen vormen. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.

6. Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij actief is een moeilijke branche die een lange opstartfase met zich brengt. In de voorgaande jaren heeft eiser veel investeringen gedaan, de komende jaren hoeft hij geen investeringen meer te doen waardoor het resultaat ook sneller positief zal zijn. Eiser stelt dat hij een compleet product maakt dat hij meerdere keren kan verkopen, waarbij alleen bij de eerste verkoop productiekosten in mindering komen. In 2018 heeft eiser een overeenkomst gesloten met Aram Alehsan Holding ltd voor het maken van een productie; daaruit zou bovendien een betaling zijn voortgevloeid. Ook heeft eiser gewezen op een reactie van [Y] op een Taster Tape. Voorts voert eiser aan dat veranderingen in het beleid van diverse televisiestations in het Midden-Oosten meer kansen biedt om zijn producties te verkopen. Volgens eiser is het dan ook redelijk te verwachten dat de activiteiten voordeel gaan opleveren omdat hij nu een voet tussen de deur heeft bij een gerenommeerde partij in de Arabische televisiewereld.

7. Verweerder stelt – kort samengevat – dat gezien de tot nog behaalde verliezen in het jaar 2014 een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. .

Beoordeling van het geschil

8. Van een bron van inkomen is sprake als wordt deelgenomen aan het economische verkeer met het doel om voordelen te behalen en het behalen van voordelen in redelijkheid kan worden verwacht. Tussen partijen is alleen in geschil of het voordeel dat door eiser wordt beoogd, ook, objectief beoordeeld, kan worden verwacht.

9. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vergelijk Hoge Raad

ECLI:NL:HR: 2011:BP5707 en Hoge Raad ECLI:NL:HR:2012:BW8348)

10. Vast staat dat de ondernemersactiviteiten van eiser in het startjaar 2012 en in de jaren 2013 en 2014 steeds tot negatieve resultaten hebben geleid. Voorts is ook in 2015 en 2016 sprake is van een verlies uit onderneming. Op eiser rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat met betrekking tot de activiteiten in 2014 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting.

11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige jaar objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser gewezen op het in februari 2018 met Aram Alehsan Holding ltd gesloten contract en gesteld dat dat op basis hiervan wel (aanzienlijke) inkomsten gegenereerd gaan worden. Voor zover de daaruit voortvloeiende betaling al moet worden aangemerkt als opbrengst, kan de rechtbank uit het bijgevoegde exemplaar van het contract niet ondubbelzinnig opmaken of sprake is van de opdracht tot een productie. De reactie van [Y] op een Taster Tape van eiser, evenals de diverse e-mails die eiser bij zijn nadere stuk nog heeft overgelegd, allen – zo de rechtbank begrijpt – ter onderbouwing van het standpunt dat eiser terrein aan het winnen is in de filmindustrie, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om in 2014 te kunnen spreken van een objectieve voordeelsverwachting. Hetzelfde geldt voor de door eiser gestelde veranderingen in het beleid van diverse televisiestations in het Midden-Oosten. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat vanaf de start tot en met 2017 slechts negatieve resultaten zijn gerealiseerd. De activiteiten vormen derhalve geen bron van inkomen en het negatieve resultaat daaruit kan mitsdien niet in aanmerking worden genomen.

12. De rechtbank merkt ter voorlichting aan eiser nog op dat indien in de komende jaren positieve resultaten worden behaald eiser zich met betrekking tot de vraag of sprake is van een bron van inkomen tot verweerder kan wenden, bij bevestigend antwoord waarvan eiser mogelijk een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 3.10 Wet IB 2001.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel