Home

Rechtbank Den Haag, 29-11-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14489, AWB - 18 _ 2577

Rechtbank Den Haag, 29-11-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14489, AWB - 18 _ 2577

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
29 november 2018
Datum publicatie
7 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:14489
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2577

Inhoudsindicatie

Het zijn van een ex-rental is een concreet aanwijsbaar onderscheidende eigenschap van een auto. Een niet ex-rental auto bevindt zich dan ook niet in een concurrentieverhouding tot ex-rental auto’s als bedoeld in het arrest van 19 december 2013 (C-437/12) van het HvJ EU. Evenmin kan worden gesteld dat sprake is van eenzelfde gebruikte staat als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:45).

Uit artikel 26 Awr volgt dat een beroep tegen de voldoening op aangifte uitsluitend betrekking kan hebben op de hoogte van de materiële belastingschuld. De renteschade die eiseres stelt te hebben geleden doordat zij de belasting heeft moeten voldoen voordat registratie in het kentekenregister plaatsvindt, vindt niet zijn grondslag in de hoogte van de verschuldigde belasting maar in het moment van de betaling daarvan. Voor het gestelde rentenadeel dient eiseres zich dan ook tot de civiele rechter te wenden. De stelling van eiseres dat bij een binnenlands voertuig de belasting niet behoeft te worden voldaan voordat registratie plaatsvindt, wat daar overigens van zij, en dat reeds daarom sprake is van schending van artikel 110 VWEU op grond waarvan het door haar gestelde rentenadeel onderdeel uitmaakt van onderhavige procedure, leidt niet tot een ander oordeel. Dit artikel zegt immers niets over het tijdstip van betaling van de belasting en een eventueel daaruit voortvloeiend rentenadeel. De schadevergoedingsplicht zoals die is geformuleerd in het Irimie-arrest bestaat dan ook alleen indien in strijd met het Unierecht teveel belasting is voldaan. Ook in het Grundig-arrest kan geen steun worden gevonden voor de stelling dat een eventuele rentevergoeding in deze zaak aan de orde gesteld kan worden.

Over de stelling van eiseres dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van de onderliggende vordering merkt de rechtbank op dat indien de hoogte van het griffierecht een belemmering vormt voor het instellen van beroep, betrokkene kan verzoeken om matiging dan wel vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet een dergelijk verzoek heeft gedaan en ook op zitting niet heeft gesteld of aannemelijk gemaakt dat zij het griffierecht niet kon betalen. De rechtbank stelt tevens vast dat eiseres het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Daarom kan niet gesteld worden dat de hoogte van het griffierecht eiseres heeft belemmerd in haar toegang tot de rechter.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 18/2577

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

Zitting

Beslissing

Overwegingen

Rechtsmiddel