Rechtbank Den Haag, 19-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14358, AWB - 19 _ 2671
Rechtbank Den Haag, 19-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14358, AWB - 19 _ 2671
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 december 2019
- Datum publicatie
- 2 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:14358
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:78, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2671
Inhoudsindicatie
Geen bewijskracht toegekend aan kwitanties en bankafschriften voor contante giften aan een ANBI, omdat uit onderzoek is gebleken dat de ANBI valse kwitanties opmaakte. Met enkel bewijsvermoedens gebaseerd op verklaringen van derden (onder wie de penningmeester van de ANBI), heeft verweerder opzet of grove schuld voor het jaar 2012 niet bewezen. Verweerder heeft opzet in 2013 wel bewezen met de bewijsvermoedens in combinatie met de handgeschreven kasadministratie en de agenda van de penningmeester, waar allebei de naam van eiser in voorkomt.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/2671 en SGR 19/2672
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 16 december 2017 voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de navorderingsaanslagen) en bij beschikkingen vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk
€ 1.226 en € 1.103 (de boetebeschikkingen). Tevens is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 22 maart 2019 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, dat nadien is aangevuld. Eiser heeft eveneens nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft op 10 mei 2019 het verzoek van verweerder om geheimhouding van persoonsgegevens van derden die voorkomen in een door hem overgelegd FIOD-rapport toegewezen en die beslissing bij brief van 19 september 2019 ook op de zaken van eiser van toepassing verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , [C]
en [D] .
Overwegingen
1. Eiser heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013 onder andere contante giften aan de Islamitische Universiteit Europa (IUE) van € 4.000 in 2012 en € 3.500 in 2013 als aftrekbare gift in aanmerking genomen. De IUE stond vanaf 1 januari 2008 geregistreerd als een algemeen nut beoogde instelling (ANBI).
2. Verweerder heeft naar aanleiding van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 aan eiser vragenbrieven gestuurd waarin wordt gevraagd de giftenaftrek voor deze jaren toe te lichten. In reactie hierop heeft eiser voor het jaar 2012 vier kwitanties van elk
€ 1.000 en voor het jaar 2013 zeven kwitanties van elk € 500 overgelegd.
3. De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013 zijn respectievelijk op 29 november 2013 en op 5 november 2014 conform de aangiften opgelegd.
4. In 2013 is de Belastingdienst begonnen met een onderzoek naar de ANBI status van de IUE. Van dat onderzoek is met dagtekening 17 mei 2016 een rapport opgemaakt. Bij dit onderzoek is onder meer vastgesteld dat de IUE in het jaar 2012 meer kwitanties had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord en dat de IUE in de jaarstukken voor 2013 slechts € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in diverse aangiften IB/PVV in totaal € 3.445.808 aan giften aan de IUE was aangegeven. In januari 2015 is de FIOD begonnen met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse kwitanties van giften aan andere ANBI- instellingen dan de IUE. Daarbij bleek dat diverse van de daarin betrokken belastingplichtigen ook giften aan de IUE hadden afgetrokken. Naar aanleiding van die signalen is op 17 september 2015 besloten de FIOD een strafrechtelijk onderzoek te laten instellen naar de IUE.
5. Tot de stukken van het geding behoort een CD-rom met daarop het Proces-Verbaal met bijlagen van het FIOD-onderzoek naar de IUE (het FIOD-PV). Overeenkomstig de beslissing van de rechtbank van 10 mei 2019 zijn de namen van derden daarin onleesbaar gemaakt. Eiser is in het FIOD-onderzoek niet aangemerkt als verdachte en is daarin ook niet als getuige gehoord. Zijn naam komt wel voor in het overzicht met namen en bedragen dat bij het FIOD-PV is gevoegd.
6. Uit het FIOD-PV blijkt dat de penningmeester van de IUE heeft verklaard dat hij op grote schaal kwitanties heeft verkocht voor een percentage van ongeveer 10 à 12% van het bedrag dat op de kwitanties stond vermeld. Verder heeft de penningmeester van de IUE tijdens verhoren op 25 januari 2017 en 14 maart 2017 verklaard dat slechts in een enkel geval het gehele bedrag van de kwitantie werd betaald en dat geen bedragen van meer dan € 500 daadwerkelijk zijn betaald door donateurs.
7. De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek naar de IUE te gebruiken voor fiscale doeleinden.
Verweerder heeft vervolgens op 26 september 2017 kennisgevingen aan eiser gezonden dat hij voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zal opleggen. De giftenaftrek wordt in deze navorderingsaanslagen gecorrigeerd.
Geschil
8. In geschil is of bij de navorderingsaanslagen terecht de aftrek van de giften is gecorrigeerd, of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd en of de belastingrente terecht en tot de juiste bedragen is berekend.
9. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte de aftrek van de giften heeft gecorrigeerd, omdat hij de bedragen die op de kwitanties vermeld staan daadwerkelijk heeft gedoneerd. Verder voert eiser aan dat aan de hand van de verklaring van de penningmeester niet kan worden aangetoond dat hij slechts een deel van de kwitanties heeft betaald. Verder voert eiser aan dat geen enkel direct bewijs is ingebracht dat hij ook onderdeel van de fraude is geweest. Eiser verzoekt daarmee om vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boete- en rentebeschikkingen
10. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk de giften heeft gedaan. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE neemt verweerder het standpunt in dat aan de kwitanties geen betekenis kan worden toegekend. Ook zijn er geen schriftelijke bescheiden die de werkelijke betaling ondersteunen, zodat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk de giften heeft gedaan. Verder moet eiser, aldus verweerder, geweten hebben dat hij ten onrechte de giften in aftrek bracht en dat hij daardoor te weinig belasting betaalde. Het daartoe gebruiken van valse kwitanties is een strafverzwarende omstandigheid. De naam van eiser komt voor op diverse bladzijden van het FIOD-PV. In dit verband wijst verweerder naar diverse pagina’s van het FIOD-PV, pagina 3200, 3201, 3403, 3411, 3421, 3426, 3430, 3433, 3446 en 3740.
Beoordeling van het geschil
Giftenaftrek
11. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit artikel 6:33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6:35 van de Wet IB dat giften aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.
12. Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde giften de IUE de ANBI-status had en dat de omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.
13. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op eiser. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals verweerder terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de IUE ten goede zijn gekomen. Eiser wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de IUE die worden bevestigd door verklaringen van diverse anderen die hebben erkend gebruik te hebben gemaakt van kwitanties waarvoor zij slechts circa 10% van het daarop vermelde bedrag hebben betaald, kan aan de kwitanties niet de bewijskracht worden toegekend die eiser eraan verleent. Nu eiser geen andere bewijsstukken heeft overgelegd, is hij niet geslaagd in het bewijs dat hij de giften heeft gedaan. Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden de giften gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen opgelegd.
Rentebeschikkingen
14. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Vergrijpboetes
15. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Op verweerder rust de bewijslast dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan en op zichzelf mag verweerder gebruik maken van bewijsvermoedens, indien die vermoedens redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (ECLI:NL:HR:2011:BN6350).
Vergrijpboete 2013
16. Uit wat onder punt 13 is overwogen, volgt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangifte afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van eiser baseert verweerder zich onder meer op de verklaringen van de penningmeester van de IUE, de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn bij het onderzoek van de IUE en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. Verder wijst verweerder op de handgeschreven kasadministratie van de IUE over de periode 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Volgens verklaringen van de penningmeester is de handgeschreven kasadministratie een overzicht van daadwerkelijk ontvangen bedragen van de IUE. In deze kasadministratie komt een betaling van € 350 van [eiser] voor op 28 februari 2014, 10% van het bedrag waar - in de op 7 maart 2014 ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 - als giftenaftrek met betrekking tot de IUE om wordt verzocht. Het gegeven dat rond de datum van indiening van de aangifte van een voorafgaand jaar, een betaling van 10% van het kwitantiebedrag in de kasadministratie wordt aangetroffen, is een dikwijls terugkerend fenomeen en een bewijs van de stelselmatige frauduleuze aanpak, aldus verweerder. Verder wijst verweerder op de agenda van de penningmeester, waarin op 28 februari 2014 genoteerd staat: ‘15:00 [eiser] donatie’ en op het feit dat de gift van € 350 niet is aangegeven in de aangifte IB/PVV 2014.
17. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs voor het jaar 2013 geleverd dat eiser wist dat hij in zijn aangiften giften in aanmerking nam die hij feitelijk niet heeft gedaan en dat de daarvoor verstrekte kwitanties vals waren. De rechtbank kent waarde toe aan de kasadministratie - ook al is deze gemaakt door de penningmeester die zelf als verdachte is gehoord in het FIOD-onderzoek - aangezien de daarin opgenomen bedragen in relatie tot de afgegeven kwitanties diverse malen is bevestigd door derden. Uit de handgeschreven kasadministratie en uit de agenda kan worden afgeleid dat eiser op 28 februari 2014 een donatie van € 350 heeft gedaan, kort voor het indienen van zijn aangifte IB/PVV 2013 en 10% van de gift die in de aangifte voor het jaar 2013 in aanmerking is genomen en niet in de aangifte 2014 voorkomt. Dit komt overeen met het in het FIOD-PV veelvuldig beschreven fraudepatroon. Het is dus aan opzet van eiser te wijten dat de aanslag IB/PVV 2013 op een te laag bedrag is vastgesteld en dat hij daardoor te weinig belasting heeft betaald. Verweerder is daarmee echter nog niet geslaagd in het bewijs dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Het enkele gebruik van valse kwitanties is daarvoor onvoldoende. Gezien de aard en ernst van de gedragingen acht de rechtbank daarom een boete van 50% van de nagevorderde belasting passend en geboden.
Vergrijpboete 2012
18. Met overeenkomstige toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350 is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor het jaar 2012 niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Voor het jaar 2012 heeft verweerder op zichzelf geen bewijsmiddelen overgelegd dat eiser een onjuiste aangifte heeft ingediend. Hij heeft alleen verklaringen van derden overgelegd over wat kennelijk een gebruikelijke werkwijze was binnen de IUE. Uit die verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat in veel gevallen sprake was van kwitanties die niet in overeenstemming zijn met de bedragen die daadwerkelijk aan de IUE zijn geschonken, maar dat betekent niet dat reeds daarom in alle gevallen en dus ook in het geval van eiser voor het jaar 2012 sprake is van onjuiste kwitanties en daarmee van het opzettelijk (primair) dan wel grofschuldig (subsidiair) te weinig betalen van belasting. Onder die omstandigheden zou het accepteren van de bewijsvermoedens betekenen dat de bewijslast feitelijk ook voor de boeteoplegging op eiser komt te rusten. Verweerder is voor het jaar 2012 dan ook niet geslaagd in het bewijs dat het aan opzet of grove schuld van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
19. Aangezien de vergrijpboete voor 2013 zal worden verlaagd naar 50% van de nagevorderde belasting en de vergrijpboete voor 2012 zal worden vernietigd, zullen de beroepen voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond worden verklaard. De beroepen voor zover gericht tegen de navorderingsaanslagen en rentebeschikkingen zullen ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 508 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting per punt van € 254 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond voor zover zij gericht zijn tegen de boetebeschikkingen;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- -
-
vernietigt de boetebeschikking voor 2012 en vermindert de boetebeschikking voor 2013 naar 50% van de boetegrondslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: