Home

Rechtbank Den Haag, 01-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8016, AWB - 18_4428, AWB 18_4429, AWB 18_4430

Rechtbank Den Haag, 01-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8016, AWB - 18_4428, AWB 18_4429, AWB 18_4430

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 augustus 2019
Datum publicatie
24 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:8016
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18_4428, AWB 18_4429, AWB 18_4430

Inhoudsindicatie

Eiser exploiteert een transportonderneming in de vorm van een eenmanszaak. Door de Belastingdienst/FIOD is strafrechtelijk onderzoek gedaan naar, onder andere, eiser en de administrateur met betrekking tot (de verdenking van) het opzettelijk onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften. Verweerder heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek over de jaren 2009 tot en met 2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd van totaal € 360.570. De correcties zijn volledig gebaseerd op de door verweerder geconstateerde aansluitingsverschillen zoals deze voortvloeien uit de administratie van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het communautair verdedigingsbeginsel niet is geschonden omdat eiser tijdens de verschillende gesprekken tijdens het boekenonderzoek op de hoogte is gesteld van de reden en de omvang van de naheffingsaanslagen die verweerder van plan was op te leggen en hij voldoende gelegenheid heeft gehad zich over dat voornemen uit te laten. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag over de jaren 2012-2013 met de verschuldigde omzetbelasting over de maand oktober 2013 omdat de transportonderneming van eiser met ingang van 1 oktober 2013 is ingebracht in de BV. Voor het overige blijven de naheffingsaanslagen in stand omdat eiser geen feiten gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat en in hoeverre de door hem verstrekte auditfiles onjuist waren en dat dient te worden uitgegaan van de bedragen die hij op zijn aangiften heeft vermeld.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/4428, SGR 18/4429, SGR 18/4430

(gemachtigde: mr. R. Vos),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over de jaren 2009, 2010-2011 en 2012-2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 mei 2018 en 5 juni 2018 de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Bij brief van 26 juni 2018 heeft de rechtbank verweerder verzocht om binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Met dagtekening 19 juli 2018 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

Op 24 oktober 2018 heeft verweerder nadere op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019.

Namens eiser is mr. J. Jeronimus verschenen, kantoorgenoot van gemachtigde, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .

Overwegingen

Feiten

  1. Eiser exploiteert een transportonderneming in de vorm van een eenmanszaak en is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Per 1 oktober 2013 is de transportonderneming ingebracht in [B.V. 1] B.V. (de BV).

  2. In 2014 is een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. Het onderzoek had aanvankelijk alleen betrekking op de aanvaardbaarheid van de op 31 december 2011 op de balans voorkomende balanspost omzetbelasting. Naar aanleiding van de vooraf van eiser ontvangen digitale administratie heeft verweerder eiser meegedeeld dat het boekenonderzoek zal worden uitgebreid naar de jaren 2009 tot en met 2013. Het onderzoek is beperkt tot een vergelijking tussen de volgens de administratie van eiser verschuldigde en aftrekbare omzetbelasting en de bedragen die op de aangiften zijn vermeld. Een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de volgens de administratie verschuldigde en aftrekbare omzetbelasting heeft niet plaatsgevonden.

3. Op 20 oktober 2014 heeft op het kantoor van eiser een gesprek plaatsgevonden tussen de controlerend ambtenaren en, namens eiser, de heer [D] ( [D] ), administrateur in loondienst bij eiser, en mevrouw [E] ( [E] ), de externe boekhouder. In het gespreksverslag, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort, is voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…)

Op de specifieke vragen over de balansschuld en aansluitingen konden de heer [ [D] ] en mevrouw [ [E] ] geen duidelijke antwoorden geven. Zij konden niet aangeven hoe de verschillen tussen hetgeen op jaarbasis volgens de boekhouding afgedragen diende te worden en het op jaar basis aangegeven bedrag sterk verschilde. Hiervoor kan men geen verklaring geven.

(…)

Met de correctie van +/- 377.000 euro gaan zij niet zo maar akkoord. Zij weten niet hoe zulke grote verschillen ontstaan zijn en willen dat graag uitzoeken. Afgesproken is, dat zij één maand de tijd krijgen om dat samen met de accountant uit te zoeken en ons schriftelijk hun bevindingen uiterlijk op 20 november te berichten. Op 27 november 2014 om 13:00 uur komen wij nog een keer langs voor de 2de bespreking (datum wordt mogelijk gewijzigd).

(…)”

4. Op 1 december 2014 heeft op het kantoor van eiser een tweede gesprek plaatsgevonden tussen de controlerend ambtenaren en, namens eiser, [ [D] ] en de gemachtigde. In het gespreksverslag, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort, is voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…)

De heer [ [D] ] heeft een aantal maanden de tijd gekregen om de verschillen zelf uit te zoeken en te verklaren, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Hij gaf aan dat hij het veel te druk heeft met andere zaken.

De heer [ [D] ] gaf aan dat hij niet weet hoe zulke grote verschillen tot stand zijn gekomen. Hij beweert de aangiften omzetbelasting aan de hand van het overzicht Omzet en Omzetbelasting uit het boekhoudprogramma KING in te vullen. Naar eigen zeggen draait de heer [ [D] ] maandelijks cijfers omzetbelasting vanuit het system en vult aan de hand hiervan aangiften omzetbelasting in. Waarom het niet aansluit en waarom er in de aangiften omzetbelasting hogere voorbelasting wordt geclaimd dan wat er in het overzicht uit het systeem staat, weet de administrateur ook niet.

(…)

Wij hebben aangegeven dat de aanslag 2009 op zeer korte termijn opgelegd wordt. Dit in verband met verjaring.

(…)

Reactie van de heer [ [D] ] op het opleggen van alle aanslagen aan de hand van door ons geconstateerde verschillen: ‘’als het moet, dan moet het’’.

(…)”

5. Op 2 december 2014 heeft verweerder eiser schriftelijk meegedeeld dat ter behoud van rechten een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2009 zal worden opgelegd van € 23.428. Met dagtekening 24 december 2014 is deze naheffingsaanslag opgelegd en is bij beschikking € 3.360 aan heffingsrente berekend.

6. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van 25 maart 2015 (het controlerapport) waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort.

7. In het controlerapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“3.1 Aangifte

(…)

Voor de jaren 2009 tot en met 2013 zijn de volgende aansluitingsverschillen geconstateerd aan de hand van de auditfile:

Op de aangifte aangegeven

Jaar

Aan te geven

Naheffen

2009

€ 182.227

€ 205.655

€ 23.428

2010

€ 173.886

€ 251.007

€ 77.121

2011

€ 181.156

€ 274.061

€ 92.905

2012

€ 185.606

€ 301.642

€ 116.036

2013

€ 138.348

€ 189.428

€ 51.080

€ 861.223

€ 1.221.793

€ 360.570

Na te heffen € 360.570

(…)

4.1

Omzetbelasting

De naheffingsaanslagen hebben betrekking op de aansluitingsverschillen omzetbelasting. Uit de door de administrateur de heer [ [D] ] ter beschikking gestelde administratie is vastgesteld dat over de jaren 2009 tot en met 2013 onjuiste maandaangiften omzetbelasting zijn ingediend. De geclaimde voorbelasting volgens de ingediende aangiften is hoger dan de voorbelasting volgens de financiële administratie. Deze verschillen kunnen door de heer [ [D] ] niet verklaard worden.

(…)

In de auditfile 2013 zijn de bedragen aan verschuldigde omzetbelasting en voorbelasting geboekt tot en met oktober en in de aangiften aangegeven tot en met september 2013. Het gaat over de maand oktober 2013 om de volgende bedragen: Verschuldigde omzetbelasting van € 59.723,80 en voorbelasting van € 47.628,78. Onbekend is of deze bedragen in de administratie van [de BV] geboekt zijn. Omdat de aansluitingsberekeningen gebaseerd zijn op de cijfers uit de grootboekadministratie, is de omzetbelasting over oktober 2013 in de berekening meegenomen.

(…)”

8. Met dagtekening 25 maart 2015 zijn de naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de jaren 2010-2011 (€ 170.026 plus € 19.364 aan heffingsrente) en over de jaren 2012-2013 (€ 167.116 plus € 9.860 aan belastingrente). Deze aanslagen zijn terstond en tot het volledige bedrag invorderbaar verklaard. De naheffingsaanslag voor de jaren 2010-2011 heeft voor € 152.246 betrekking op teveel op de aangiften afgetrokken omzetbelasting (de voorbelasting) en voor € 17.780 op te weinig aangegeven verschuldigde belasting. De naheffingsaanslag voor de jaren 2012-2013 heeft voor € 125.168 betrekking op teveel afgetrokken voorbelasting en voor € 41.948 op te weinig aangegeven verschuldigde belasting.

9. Op 13 juli 2015 is op naam van [B.V. 2] BV, [B.V. 3] BV c.s.’ (de FE) een suppletieaangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrag van € 59.820 te betalen.

10. Op 19 augustus 2015 is door de Belastingdienst/FIOD een ‘Overzichtsproces-verbaal Formeel Onderzoek’, met proces-verbaalnummer 0-OPV-1 opgemaakt, (het overzichts-PV) van het strafrechtelijk onderzoek tegen, onder andere, eiser en [D] met betrekking tot (de verdenking van) het opzettelijk onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften.

11. In het overzichts-PV staat onder meer vermeld:

“5.1Korte weergave aanleiding onderzoek

Beslissing

Rechtsmiddel