Home

Rechtbank Den Haag, 23-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9694, AWB - 19 _ 1476

Rechtbank Den Haag, 23-08-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9694, AWB - 19 _ 1476

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 augustus 2019
Datum publicatie
20 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:9694
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1476

Inhoudsindicatie

Eiser is in 2016 gestart met een onderneming. Uit de administratie kan niet worden afgeleid dat eiser 434 uren heeft besteed aan het accepteren van opdrachten. Evenmin heeft eiser de door hem opgevoerde scholingsuren aannemelijk gemaakt. Nu uit openbare bronnen volgt dat de tijdsbesteding voor de ene cursus maximaal 20 uren bedraagt en de andere opleiding als een ééndaagse cursus wordt aangeboden, zijn terecht niet alle 218 uren voor scholing aangemerkt als uren besteed in het kader van de onderneming van eiser. Niet aannemelijk is geworden dat is voldaan aan het urencriterium zodat eiser geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/1476

(gemachtigde: [A] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (IB/PVV).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2019 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2019.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft in 2016 in dienstbetrekking gewerkt bij de Dienst SZW in Den Haag voor 32 uur per week. Daarnaast is hij in 2016 in dienstbetrekking werkzaam geweest bij Tempo Team.

2. Eiser is in 2016 tevens gestart met zijn eigen onderneming die op 2 september 2016 bij de Kamer van koophandel is ingeschreven onder de naam [onderneming] . Deze onderneming houdt zich volgens de inschrijving bezig met werkzaamheden op het gebied van ‘Installatie van elektronische en optische apparatuur’.

3. Eiser heeft voor het jaar 2016 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.129. In zijn aangifte heeft eiser, ervan uitgaande dat hij voor 2016 voldeed aan het zogenoemde urencriterium, de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek toegepast. Verweerder heeft bij de aanslagregeling toepassing van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek geweigerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 34.704.

Geschil 4. In geschil is of eiser voor het jaar 2016 recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of eiser voldoet aan het zogenoemde urencriterium van artikel 3.6, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), dat wil zeggen of eiser in dat jaar ten minste 1.225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming waaruit hij als ondernemer winst geniet. Eiser heeft daartoe gesteld dat het aantal uren die hij aan zijn onderneming heeft besteed 1.413 bedraagt en dat deze werkzaamheden onder meer bestaan uit het uitvoeren van opdrachten (285 uren), het accepteren van opdrachten in de Roamler Tech-app (434 uren) en het volgen van cursussen, stages en opleidingen en het doen van examens (405 uren). De overige (indirecte) uren bestaan uit vooronderzoek en opstarten van de onderneming (29 uren), administratie (49,5 uren), solliciteren en opdrachten binnenhalen (48,5 uren), vooronderzoek website bouwen (58 uren), aanschaf materialen (35 uren), auto schoonmaken (42 uren) en Roamler (27,5 uren).

5. Verweerder stelt dat eiser niet heeft voldaan aan het urencriterium en dat het aantal uren dat in aanmerking kan worden genomen voor het urencriterium maximaal 760,5 bedraagt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser aannemelijk heeft gemaakt uren te hebben besteed aan vooronderzoek en opstarten van de onderneming (29 uren), solliciteren en opdrachten binnenhalen (25 uren), het volgen van cursussen, stages, opleiding en het doen van examens (62 uren), het accepteren van opdrachten in de Roamler Tech-app (265 uren), het uitvoeren van opdrachten (285 uren), administratie (16 uren), Roamler (27,5 uren), aanschaf materialen (35 uren) en auto schoonmaken (16 uren). De overige door eiser opgevoerde uren zijn door hem niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.

Beoordeling van het geschil

6. Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de zelfstandigen- en startersaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001, wordt aan het urencriterium voldaan indien gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren worden besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. De bewijslast dat aan het urencriterium wordt voldaan, ligt bij eiser. Niet in geschil is dat eiser in ten minste één van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer was, zodat het zogenoemde grotendeels-criterium van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet IB niet op eiser van toepassing is.

7. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen (vgl. Hoge Raad 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5827 en Hoge Raad 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2901).

8. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat aan het urencriterium is voldaan rust op eiser. Daarbij geldt dat het bewijsobject (dat wat eiser moet bewijzen) niet is, kort gezegd, hoeveel uren eiser in 2016 precies voor de onderneming heeft gewerkt, maar alleen dat hij daar ten minste 1.225 uren aan heeft besteed. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat eiser voor het belastingjaar 2016 heeft voldaan aan het urencriterium. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.

9. Eiser heeft gesteld dat hij aan het accepteren van opdrachten middels de Roamler Tech-app (de app) 434 uren heeft besteed. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat deze werkzaamheden volgen uit een nieuwe manier van werken die bestaat uit een digitaal platform waar verschillende werkgevers hun opdrachten kunnen delen en waarop ondernemers zoals eiser zich kunnen inschrijven. Aan de eerste die de opdracht accepteert wordt vervolgens de opdracht toegekend. Eiser heeft verklaard dat dit hem dagelijks veel tijd kostte aangezien er in zijn regio veel ondernemers waren in verhouding tot het aantal beschikbare opdrachten. Eiser moest gedurende de dag dus doorlopend controleren of er een opdracht beschikbaar was. Eiser heeft verklaard dat hij één week exact heeft bijgehouden hoeveel tijd hij heeft besteed aan het accepteren van opdrachten op deze wijze en dat hij zodoende op een afgerond gemiddelde is uitgekomen van twee uren per dag. Dit heeft hij vervolgens in zijn agenda vermeld vanaf 6 juni 2016. Verweerder heeft echter uitdrukkelijk betwist dat eiser 434 uren aan deze werkzaamheden heeft besteed. Daartoe heeft verweerder allereerst aangevoerd dat eiser vanaf 6 juni 2016 dagelijks twee uren aan deze werkzaamheden administreert, maar dat eiser pas acht weken later, op 29 juli 2016, zijn eerste opdracht heeft geboekt. Zoals verweerder terecht heeft gesteld is het niet aannemelijk dat eiser in die periode 112 uren heeft gezocht naar opdrachten zonder deze te vinden en blijkt ook nergens uit dat de via de app verleende opdrachten al voor een dergelijke termijn vooruit worden gepland. Voorts volgt uit de overgelegde agenda dat eiser op 11 en 12 juli 2016 de tijd die hij heeft besteed aan het accepteren van opdrachten via de app heeft gespecificeerd heeft bijgehouden en dat daaruit blijkt dat hij daaraan op beide dagen een totaal van 1 uur en 20 minuten heeft besteed. De rechtbank overweegt dat hieruit niet kan worden afgeleid dat eiser daadwerkelijk dagelijks twee uren heeft besteed aan het accepteren van opdrachten en dat, bij gebrek aan onderliggende stukken, moeilijk valt na te gaan of een op enige dag aangegeven aantal uren enigszins aannemelijk is. Dit geldt temeer nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat eiser op 6 juni 2016 nog niet bevoegd was om opdrachten uit te voeren, omdat hij pas op 4 juli 2016 zijn NEN 3140-certificaat heeft behaald. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2016 aan deze werkzaamheden 434 uren heeft besteed.

10. Eiser heeft uren in aanmerking genomen voor een tweetal cursussen, te weten VCA-V.O.L. en NEN 3140 VOP. Voor deze cursussen heeft eiser volgens zijn administratie (gezamenlijk) 218 uren aan voorbereidingstijd en examentijd besteed. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist door onweersproken te stellen dat uit openbare bronnen volgt dat de tijdsbesteding voor de cursus VCA-V.O.L. maximaal 20 uren bedraagt en dat de opleiding NEN 3140 VOP als een ééndaagse cursus wordt aangeboden. Met verweerder acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat eiser aan de cursus VCA-V.O.L. gedurende vier weken in de periode maart en april 2016 in totaal 96 uren (24 uren per week) voorbereidingstijd heeft besteed, terwijl het examen bovendien pas in juni is afgenomen en behaald. Voorts heeft eiser, mede gelet op de beperkte omvang van de cursus en het ontbreken van nadere stukken, niet aannemelijk gemaakt dat hij verspreid over elf dagen, inclusief de cursusdag en examen, 106,5 uren heeft besteed aan de cursus NEN 3140 VOP. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat beide cursussen VCA-V.O.L. een VMBO/MBO-denkniveau vereisen en dat eiser een bachelor-studie heeft afgerond op HBO- denkniveau. Eisers verklaring ter zitting dat hij liever langer studeert voor het examen en dit dan in één keer met goed gevolg aflegt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het verschil in uren te verklaren. Bovenstaande leidt tot het oordeel dat de uren die eiser heeft besteed aan scholing door verweerder terecht niet in zijn geheel zijn aangemerkt als uren die zijn besteed in het kader van de onderneming van eiser.

11. Ten aanzien van de meeloopstage bij Eneco heeft eiser ter zitting verklaard dat dit geen officiële stage was, maar dat hij enkel een periode van vier weken heeft meegelopen met een kennis die bij Eneco werkzaam was. Omdat dit officieel niet mocht, heeft eiser geen stagecontract kunnen overleggen. Eiser heeft evenmin andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is geweest van een meeloopstage. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat deze uren niet in aanmerking kunnen worden genomen voor het urencriterium.

12. Gelet op voornoemde afwijkingen heeft de door eiser gemaakte opstelling, mede gezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerder, te weinig bewijskracht. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een groot deel van de beschikbare tijd van eiser wordt ingenomen door zijn vaste dienstverband bij de gemeente Den Haag.

13. Nu eiser reeds op grond van de bovengenoemde correcties niet meer kan voldoen aan het urencriterium behoeven de overige in geschil zijnde uren geen bespreking meer. Omdat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium heeft voldaan, heeft verweerder terecht de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek gecorrigeerd.

14. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Dat in de bezwaarfase enkel de registratie van de uren in verband met de registratie in de app ter sprake is geweest leidt niet tot een ander oordeel.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel