Home

Rechtbank Den Haag, 06-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11743, AWB - 19 _ 570, 19 _ 571, 19 _ 572 en 19 _ 573

Rechtbank Den Haag, 06-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11743, AWB - 19 _ 570, 19 _ 571, 19 _ 572 en 19 _ 573

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 november 2020
Datum publicatie
23 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:11743
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 570, 19 _ 571, 19 _ 572 en 19 _ 573

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw. Eiser verhuurt woningen van zichzelf en anderen (illegaal) aan meerdere huishoudens. Eiser heeft noch het vastgoed, noch de huurinkomsten in zijn aangiftes opgegeven. Omkering en verzwaring van de bewijslast omdat vereiste aangiftes niet gedaan. Sprake van meer dan normaal actief vermogensbeheer, vanwege de werkzaamheden verricht door eiser en het behaalde rendement (hoger dan bij normaal vermogensbeheer passend en gebruikelijk is). Vergrijpboetes terecht opgelegd vanwege (voorwaardelijke) opzet.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/570, 19/571, 19/572 en 19/573

(gemachtigde: mr. F. Akachar),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) (de navorderingsaanslagen) opgelegd. Daarbij heeft verweerder vergrijpboetes opgelegd ten bedrage van € 10.000 (de boetebeschikkingen) en belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 december 2018 (2012) en 18 december 2018 (2013) de navorderingsaanslagen verminderd en de rentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderd. De boetebeschikkingen zijn gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. [A] en mr. [B] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Vanaf 10 januari 2013 heeft de Politieregio Haaglanden een opsporingsonderzoek en (als onderdeel hiervan) een strafrechtelijk financieel onderzoek uitgevoerd naar eiser. Tijdens deze onderzoeken zijn onder andere telefoongesprekken van eiser afgeluisterd en is eiser geobserveerd. De proces-verbalen van de onderzoeken behoren tot de gedingstukken.

2. Uit het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek blijkt dat eiser in de onderhavige jaren zeven woningen verhuurde die hij met zijn echtgenote in bezit heeft (het vastgoed) en daarnaast acht woningen verhuurde die hij tot zijn beschikking had. De woningen werden voornamelijk verhuurd aan personen met een Hongaarse nationaliteit en de voor hen in de prostitutie werkzame vrouwen.

3. Bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek zitten controlerapporten van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) van de gemeente Den Haag. De DSO controleert woningen in het kader van de Woningwet en Huisvestingwet. Volgens de controlerapporten verhuurde eiser een aanzienlijk deel van de woningen illegaal aan meerdere huishoudens en stonden vaak andere of meer personen op de adressen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) dan de personen die bij de controles werden aangetroffen.

4. Uit het strafrechtelijk financieel onderzoek blijkt dat eiser in de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 april 2014 in totaal € 523.060,50 contant heeft gestort op meerdere Nederlandse bankrekeningen waarover eiser de beschikking had. Dit betroffen vijf bankrekeningen op naam van eiser (€ 446.405,50) en acht bankrekeningen ten name van derden (€ 76.655).

5. Eiser heeft in zijn aangiftes IB/PVV 2012 en 2013 zowel de huurinkomsten als het vastgoed niet aangegeven. De definitieve aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 zijn (met betrekking tot deze inkomensbestanddelen) conform de ingediende aangiftes opgelegd.

6. Naar aanleiding van de bevindingen van de onderzoeken heeft verweerder de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen opgelegd. Bij beide navorderingsaanslagen heeft verweerder het door eiser opgegeven verzamelinkomen verhoogd met € 57.938 aan netto resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft hierbij het bruto resultaat geschat op € 64.376 en de aftrekbare kosten op € 6.438.

7. Naar aanleiding van de navorderingsaanslagen heeft eiser nieuwe aangiftes ingediend op 9 januari 2018, welke door verweerder zijn aangemerkt als bezwaarschriften. Voor zover hier van belang, heeft eiser in deze aangiftes (afwijkend ten opzichte van de eerdere aangiftes) een lager bruto resultaat uit overige werkzaamheden (€ 50.400 voor 2012 en € 54.600 voor 2013), een hoger bedrag aan aftrekbare kosten (€ 54.806 voor 2012 en € 58.306 voor 2013) en zes onroerende zaken als bezittingen in box 3 aangegeven.

8. Bij de uitspraken op bezwaar heeft verweerder, voor zover hier van belang, een hogere kostenaftrek toegestaan op basis van door eiser nader overgelegde stukken, namelijk € 21.696 voor 2012 en € 21.182 voor 2013. Het netto resultaat uit overige werkzaamheden is hiermee voor 2012 vastgesteld op € 42.680 en voor 2013 op € 43.194.

Geschil 9. Tussen partijen is in geschil:

- of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast;

- of sprake is van (meer dan) normaal actief vermogensbeheer;

- afhankelijk van voornoemd geschilpunt: de hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden (box 1) of van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3);

- of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

10. Eiser stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat hij uitsluitend een normaal vermogensrendement nastreeft en dat het vastgoed behoort tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Er is volgens eiser sprake van normaal actief vermogensbeheer met een waarde van het vastgoed van maximaal € 560.000. Indien sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer, dan stelt eiser dat het resultaat uit overige werkzaamheden te hoog is vastgesteld. Volgens eiser dienen hogere bedragen aan zakelijke kosten in aftrek te worden gebracht (namelijk € 30.701,78 voor 2012 en € 25.178,39 voor 2013) en dienen de huurinkomsten te worden verlaagd in verband met leegstand en wanbetaling. Tot slot stelt eiser dat de vergrijpboetes moeten worden verminderd naar nihil, omdat hem geen opzet kan worden verweten.

11. Verweerder stelt dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, aangezien eiser niet de vereiste aangiftes heeft gedaan. Verweerder stelt dat sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer (box 1). Volgens verweerder is het resultaat uit overige werkzaamheden gebaseerd op een redelijke schatting en dienen de navorderingsaanslagen in stand te blijven. Indien sprake is van normaal actief vermogensbeheer, zoals gesteld door eiser, dan bepleit verweerder dat het vastgoed in 2012 een waarde had van € 621.350 en in 2013 een waarde had van € 553.020. De vergrijpboetes zijn terecht opgelegd wegens (voorwaardelijke) opzet van eiser.

Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring van de bewijslast

12. De bewijslast dat sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer rust in beginsel op verweerder. Verweerder stelt echter dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), omdat eiser niet de vereiste aangiftes heeft gedaan. Volgens vaste jurisprudentie heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (vgl. Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083).

13. Vast staat dat eiser het vastgoed dan wel de huurinkomsten niet in zijn aangiftes heeft opgegeven. Volgens de aangiftes was eiser over 2012 -/- € 2.464 en over 2013 -/- € 1.903 aan IB/PVV verschuldigd en was hij voor beide jaren geen premies Zvw verschuldigd. Uitgaande van eisers primaire stelling dat het vastgoed in box 3 hoort, is voor beide jaren sprake van een absoluut en relatief bezien aanzienlijk bedrag dat niet is aangegeven en zijn de vereiste aangiftes niet gedaan. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat ook indien sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden een absoluut en relatief bezien aanzienlijk bedrag niet is aangegeven. De (wisselende) opbrengst- en kostenoverzichten van eiser, leidend tot een negatief bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden voor 2012, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook in geval van resultaat overige werkzaamheden heeft eiser de vereiste aangifte voor beide jaren niet gedaan. De bewijslast ten aanzien van de navorderingsaanslagen wordt daarom omgekeerd en verzwaard.

Vermogensbeheer

14. Op grond van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit één of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Op grond van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare vormen van kennis.

15. Op basis van de proces-verbalen genoemd onder 1 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de arbeid van eiser ten aanzien van de woningen meer omvat dan normaal actief vermogensbeheer. Eiser verrichte bijvoorbeeld zelf alle onderhoudswerkzaamheden, verzorgde de aansluitingen van het gas en de elektra voor zijn huurders, droeg zorg voor de inrichting van de woningen, regelde voor zijn huurders en andere personen postadressen en inschrijvingen in de GBA, controleerde de binnengekomen post bij de woningen, haalde voor huurders post op bij het adres waarop zij ingeschreven stonden om dit te bezorgen op hun feitelijk woonadres, instrueerde huurders over hoe om te gaan met een controlebezoek van de politie of gemeente, kwam de huur wekelijks of maandelijks persoonlijk ophalen en maakte, al dan niet op verzoek van huurders, huurcontracten op. Ter zitting heeft eiser de werkzaamheden, zoals deze blijken uit de proces-verbalen, desgevraagd nadrukkelijk niet betwist. Voorts heeft verweerder verklaard, onder verwijzing naar de stukken van het strafrechtelijk onderzoek, dat de gemiddelde huurprijzen van de woningen boven de markthuur lagen en dat eiser door het illegaal verhuren van de woningen aan meerdere huishoudens meer huur kon bedingen dan wanneer de woning aan één huishouden zou zijn verhuurd. Daarmee kon eiser een rendement behalen dat hoger was dan bij normaal vermogensbeheer passend en gebruikelijk was.

16. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat geen sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer. De enkele stellingen dat eiser alleen strikt noodzakelijk onderhoud aan de woningen verricht, geen woningen koopt om door te verkopen, ondeskundig is op het gebied van de verhuur van onroerende zaken en enkel aan gezinnen verhuurt, zijn hiertoe onvoldoende. De huurinkomsten zijn door verweerder terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Hoogte inkomsten en kosten

17. De omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder de navorderingsaanslagen naar willekeur kan vaststellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting van het inkomen van eiser (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311).

18. Vanwege de gebrekkige administratie van eiser heeft verweerder de hoogte van de inkomsten geschat aan de hand van de stortingen in contanten op eiser zijn Nederlandse bankrekeningen en de Nederlandse bankrekeningen waarover hij de beschikking had. De rechtbank acht dit een redelijk uitgangspunt. Uit de proces-verbalen volgt immers dat eiser de huren persoonlijk inde en eiser heeft zelf in het strafrechtelijk financieel onderzoek op 24 juli 2014 verklaard dat de contante stortingen op zijn eigen bankrekeningen de huurinkomsten betreffen. Eiser had verder de beschikking over acht Nederlandse bankrekeningen die op naam van derden stonden. Deze bankpasjes zijn bij eiser in zijn woning aangetroffen. In zeven gevallen is gebleken dat de rekeninghouder naar het buitenland was vertrokken en nadien de rekeningen nog werden gebruikt en in een geval heeft de rekeninghouder zelf verklaard dat eiser de beschikking over de rekening had. Verweerder heeft het totaalbedrag aan stortingen (€ 523.060,50) gedeeld door het aantal maanden van de onderzoeksperiode van het strafrechtelijk financieel onderzoek (97,5 maanden) en op basis hiervan de gemiddelde inkomsten per jaar geschat op € 64.376. Verweerder heeft op basis van stukken overgelegd door eiser € 21.696 (2012) en € 21.182 (2013) aan hypotheekrentekosten in aanmerking genomen.

19. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee het resultaat uit overige werkzaamheden niet willekeurig en niet te hoog vastgesteld. De rechtbank weegt hierbij mee dat verweerder bij zijn schatting eventuele stortingen op de in het verweerschrift genoemde Marokkaanse bankrekening van eiser buiten beschouwing heeft gelaten, net zoals het contante geldbedrag van € 66.600 dat tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek in de woning van eiser is aangetroffen.

20. Nu de vereiste aangifte niet is gedaan en verweerder de navorderingsaanslagen heeft gebaseerd op een redelijke schatting, dient eiser overtuigend aan te tonen dat de door verweerder vastgestelde navorderingsaanslagen desalniettemin te hoog zijn. Met hetgeen eiser heeft overgelegd, is eiser niet in deze bewijslast geslaagd. De door eiser ingebrachte overzichten van zijn inkomsten en zakelijke kosten bieden onvoldoende inzicht en zijn daarnaast onvoldoende onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens. Voorts wijken de door eiser in beroep gestelde inkomsten en zakelijke kosten aanzienlijk af van hetgeen eiser heeft aangegeven in zijn nieuwe aangiftes van 9 januari 2018.

Vergrijpboetes

21. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn betalen van belasting. Onder opzet worden mede verstaan voorwaardelijke opzet, oftewel het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting wordt geheven. De bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet rust op verweerder.

22. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser willens en wetens het risico heeft aanvaard dat er te weinig belasting zou worden geheven. Het is een feit van algemene bekendheid dat inkomsten moeten worden aangegeven. In de aangiftes wordt ook uitdrukkelijk gevraagd naar resultaat uit overige werkzaamheden en overige onroerende zaken. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de vergrijpboetes dienen te worden verlaagd naar € 7.500 per jaar, oftewel iets minder dan 50% van de nagevorderde IB/PVV van € 15.147 over 2012 en € 15.835 over 2013. De rechtbank acht de verlaagde vergrijpboetes passend en geboden.

Belastingrente

23. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

24. Gelet op wat onder 22 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor van 1). Voor de bezwaarfase wordt geen kostenvergoeding toegekend, omdat eiser toen niet om een kostenvergoeding heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen betreft;

- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boetebeschikkingen betreft;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de vergrijpboetes betreffen;

- vermindert de boetebeschikkingen tot € 7.500 per jaar;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde delen van de bestreden besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 94 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. D.M. Drok en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel