Home

Rechtbank Den Haag, 22-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12555, AWB - 20 _ 472

Rechtbank Den Haag, 22-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12555, AWB - 20 _ 472

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 december 2020
Datum publicatie
16 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:12555
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 472

Inhoudsindicatie

Verzwegen inkomsten. Vereiste aangifte niet gedaan. Omkering bewijslast. Niet aangetoond dat uitspraak op bezwaar onjuist is

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/472

(gemachtigde: mr. P.A. Caljé),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.754, en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.010. Tegelijkertijd is bij afzonderlijke beschikkingen bij de aanslag IB/PVV € 1.554 en bij de aanslag Zvw € 159 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 januari 2020 de aanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft op 5 november 2020 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

1. Eiseres staat sinds 31 augustus 2006 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning). Eiseres heeft geen fiscale partner.

2. Uit de door verweerder overgelegde gegevens blijkt dat eiseres in 2016 € 4.187 aan loon van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het levensmiddelenbedrijf en een uitkering van het UVW van € 15.566 heeft ontvangen.

3. Onder de naam Chamonix is in 2018 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar mogelijk strafbare gedragingen van onder andere eiseres. Op 4 juli 2018 zijn bij een doorzoeking van de woning van eiseres onder meer contante geldbedragen van in totaal

€ 190.850, waarvan een deel in een kluis lag, luxe goederen waaronder kleding en cosmeticaproducten, diverse mobiele telefoons, verpakkingsmaterialen voor verdovende middelen en producten voor de voorbereiding van een hennepkwekerij aangetroffen.

4. Eiseres is diverse malen als verdachte door de politie verhoord. Daarbij heeft eiseres, na overleg met een advocaat, zich veelvuldig beroepen op haar zwijgrecht. Tijdens het verhoor op 8 juli 2018 heeft eiseres ten aanzien van de in de woning aangetroffen geldbedragen in de kluis en de verpakkingsmaterialen en weegschaal verklaard dat deze toebehoren aan haar vriend, [C] ( [C] ).

5. In het kader van de verdenking dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, heeft de politie met dagtekening 8 november 2018 een ‘proces-verbaal van bevindingen kasopstelling’ (kasopstelling) opgesteld. In de kasopstelling is het door eiseres behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode van 1 januari 2016 tot en met

1 juli 2018 berekend op minimaal € 62.094,09. Daarbij is een analyse gemaakt van de door eiseres gedane contante opnamen, de in de woning aangetroffen contante geldbedragen, de contante bankstortingen, de uitgaven voor de aanschaf van een op naam van eiseres

gestelde auto (de auto), een door eiseres ondergane plastisch chirurgische ingreep en overige contante uitgaven. De overige contante uitgaven zijn berekend aan de hand van in de woning aangetroffen contantbonnen en foto’s van contantbonnen aangetroffen op de telefoon van eiseres. De kosten van levensonderhoud volgens de normen van het Nibud zijn niet meegenomen in de kasopstelling, omdat uit onderzoek is gebleken dat die kosten (mede) giraal zijn betaald.

6. Op 30 april 2019 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016.

7. Op 1 mei 2019 heeft eiseres aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.753.

8. Lopende het strafrechtelijke onderzoek heeft verweerder op 11 oktober 2019 ter behoud van rechten de onderhavige aanslagen opgelegd. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 45.000 bijgeteld als resultaat uit overige werkzaamheden (row).

9. Bij brief van 1 oktober 2018 heeft verweerder de Officier van Justitie (OvJ) verzocht om gegevens uit het onderzoek Chamonix beschikbaar te stellen en toestemming te verlenen om deze gegevens voor de belastingheffing en invordering te gebruiken. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 9 januari 2020 van [D] , fiscaal medewerker, aan de gemachtigde van eiseres waaruit volgt dat het Openbaar Ministerie de betreffende toestemming op 19 december 2019 telefonisch heeft verleend.

Geschil

10. In geschil is of de aanslagen en rentebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

11. Eiseres stelt dat het inzagerecht is geschonden en daardoor ook het hoorrecht. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat de aanslagen niet onderbouwd en te hoog zijn vastgesteld. Eiseres betwist dat sprake is van row en stelt dat de contante stortingen en uitgaven via een legale bron kunnen worden verantwoord. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres in beroep overgelegd een verklaring van haar ex-partner, [E] ( [E] ). Ten aanzien van de auto stelt eiseres dat deze is betaald door [C] , zodat geen sprake is van een door eiseres gedane uitgave.

12. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het inzagerecht en het hoorrecht niet zijn geschonden en dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Primair stelt verweerder dat hij een redelijke schatting heeft gemaakt. Subsidiair stelt verweerder dat de aanslag IB/PVV 2016 dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 40.419 (€ 19.753 plus correctie row € 20.666).

Beoordeling van het geschil

Tijdigheid van het bezwaar

13. Ambtshalve overweegt de rechtbank als volgt. Het bezwaar van eiseres tegen de aan haar met dagtekening 11 oktober 2019 opgelegde aanslagen, is vóór de dagtekening van de aanslagen bij verweerder binnengekomen. Hiermee heeft eiseres prematuur bezwaar gemaakt. De rechtbank gaat er vanuit dat in het algemeen de dagtekening van een aanslag op een later tijdstip wordt gezet dan het moment waarop de aanslag wordt verzonden. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat de onderhavige aanslagen reeds vóór de dagtekening daarvan bekend waren gemaakt aan eiseres. Uit het voorgaande volgt derhalve dat verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.

Schending inzage- en hoorrecht

14. De rechtbank leidt uit de stukken van het geding af dat het politiedossier eerst op

19 december 2019 door de OvJ is vrijgegeven. Uit de gedingstukken volgt voorts dat het hoorgesprek op 20 december 2019 heeft plaatsgevonden en dat het politiedossier voorafgaande aan het hoorgesprek ter inzage heeft gelegen en op diezelfde dag tevens in kopie is verstrekt aan eiseres. Op 9 januari 2020 heeft verweerder onder meer bankafschriften en stortingsbewijzen per e-mail verstrekt aan eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de beschikking gekregen over alle stukken die verweerder heeft gebruikt bij de uitspraken op bezwaar. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat noch het inzagerecht noch het hoorrecht zijn geschonden.

Hoogte van het inkomen en omkering van de bewijslast

15. De hoogte van het inkomen dat eiseres volgens verweerder heeft genoten in het betrokken jaar, heeft verweerder mede gebaseerd op de in 5 vermelde kasopstelling. In de kasopstelling zijn betrokken een deel van de in de woning aangetroffen contante bedragen, de contante stortingen en de contante aankopen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 juli 2018. Daarop is vervolgens een bedrag in mindering gebracht dat eiseres beschikbaar had voor het doen van uitgaven. Uit de kasopstelling volgt dat eiseres meer contante uitgaven heeft gedaan dan zij op basis van haar inkomen kon doen.

De rechtbank is van oordeel dat de kasopstelling in het onderhavige geval geschikt is om aannemelijk te maken dat er sprake is van verzwegen inkomsten. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres niet concreet heeft betwist dat de in de kasopstelling vermelde stortingen en contante uitgaven zijn gedaan. Aan de kasopstelling komt dus in beginsel voldoende bewijskracht toe.

16. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien het bedrag aan belasting dat niet zou zijn geheven vanwege de verzwegen inkomsten absoluut en relatief hoog is1. De bewijslast dat de aangifte onjuist is, rust op verweerder. Met hetgeen verweerder daartoe heeft aangevoerd omtrent het uitgavenpatroon van eiseres, onder meer inhoudende dat eiseres sinds 22 december 2016 een auto in bezit had waarvoor € 13.000 is betaald, en de overgelegde kasopstelling in combinatie met de overgelegde processen-verbaal van bevindingen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat sprake is van verzwegen inkomsten die de door eiseres aangegeven inkomsten ver overtreffen, zodat zij met het aangegeven inkomen uit werk en woning van € 19.753 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

17. Als gevolg hiervan dient op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bewijslast omgekeerd en verzwaard te worden. Het ligt vervolgens op de weg van eiseres om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eiseres heeft met de door haar overgelegde verklaring van [E] niet aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Deze verklaring is immers niet met bewijsstukken onderbouwd en niet verifieerbaar.

Redelijke schatting

18. Vervolgens is aan de orde of het door verweerder vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en bijdrage-inkomen berust op een redelijke schatting2. Voor de auto heeft verweerder op basis van de processen-verbaal een bedrag van € 13.000 in aanmerking genomen. De contante stortingen heeft verweerder aan de hand van bankafschriften berekend op € 3.320. Aan de hand van de kasopstelling heeft verweerder de overige contante uitgaven berekend op € 4.345,92. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat eiseres ter zake van de hiervoor genoemde contante stortingen en uitgaven een row heeft behaald.

Voorts is door verweerder een extra geschat bedrag van € 24.334 als row in aanmerking genomen in verband met de in de woning aangetroffen contante geldbedragen, luxe goederen en verpakkingsmaterialen om verdovende middelden te verpakken. Gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen, is het volgens verweerder redelijk te veronderstellen dat in het jaar 2016 nog andere onbenoemde contante uitgaven hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk om naast de contante stortingen en uitgaven zoals die blijken uit de stukken, ook nog een ruw geschat bedrag van € 24.334 in aanmerking te nemen, omdat dat past bij de levensstandaard die eiseres zich kennelijk kon aanmeten. De door eiseres overgelegde verklaring van [E] ter zake van de herkomst van de contante stortingen en uitgaven is niet met bescheiden onderbouwd en niet verifieerbaar. Daar komt bij dat eiseres tijdens haar verhoren op geen enkel moment heeft verklaard dat zij contant geld ontving van [E] . Dat de auto, zoals eiseres stelt, is betaald door [C] , heeft eiseres eveneens niet aannemelijk gemaakt. De aanslagen IB/PVV en Zvw blijven dus in stand.

Belastingrente

19. Eiseres heeft tegen de rentebeschikkingen geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd en ook anderszins is niet gebleken dat de belastingrente in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel in rekening is gebracht.

20. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

22 december 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel