Home

Rechtbank Den Haag, 04-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12889, 20_3751

Rechtbank Den Haag, 04-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12889, 20_3751

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 december 2020
Datum publicatie
13 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:12889
Zaaknummer
20_3751

Inhoudsindicatie

Eiser heeft geheel 2015 een aanmerkelijk belang in een vennootschap waarvoor hij werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft een gebruikelijk loon van € 30.000 in aanmerking genomen. Eiser maakt niet aannemelijk dat dit bedrag te hoog is. Verzuimboete terecht opgelegd. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/3751

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen IB/PVV en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV is tevens een verzuimboete opgelegd. Bij beide aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2019 de aanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] . Het onderzoek is ter zitting geschorst waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om te onderbouwen vanaf welk moment eiser aandeelhouder is van de vennootschappen [B.V. 1] B.V. en [B.V. 2] B.V. Eiser is tevens in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen dat verweerder zijn inkomen uit deze vennootschappen te hoog heeft vastgesteld.

Beide partijen hebben stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de andere partij waarbij gelegenheid is geboden om op de stukken te reageren. De reacties van partijen zijn eveneens in afschrift verstrekt aan de andere partij.

Bij brief van 5 oktober 2020 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om, indien zij prijs stellen op een nadere zitting, dat binnen 4 weken aan de rechtbank te laten weten. Nadat geen van partijen binnen gestelde termijn heeft aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is gedurende 2015 enig aandeelhouder van [B.V. 3] B.V., waarvan op 9 juni 2015 de naam is gewijzigd in [B.V. 1] B.V. (de vennootschap). Eiser is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van de op 8 december 2015 opgerichte vennootschap [B.V. 2] B.V. (de holding). Daarnaast exploiteert eiser in 2015 een eenmanszaak.

2. Eiser is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 te doen. In de aanmaning is 18 november 2016 genoemd als uiterste termijn om aangifte te doen. Binnen de gestelde termijn is geen aangifte ontvangen.

3. In de periode van 18 oktober 2016 tot en met 13 december 2018 stond eiser onder curatele.

4. Met dagtekening 15 november 2017 is de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.478 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10. Bij het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft verweerder een bedrag van € 30.000 in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheid. Dit betreft een geschat bedrag aan gebruikelijk loon betreffende de eenmanszaak en het aandeelhouderschap van eiser. De opgelegde verzuimboete bedraagt € 369. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 439.

5. De aanslag ZVW is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.000. Daarbij is een bedrag van € 86 aan belastingrente in rekening gebracht.

6. Op 13 januari 2018 heeft eiser alsnog aangifte ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 0.

Geschil

7. In geschil is of de aanslagen en de verzuimboete naar juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht € 30.000 in aanmerking is genomen in verband met de exploitatie van de eenmanszaak en het aandeelhouderschap van eiser.

8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Volgens eiser is ten onrechte € 30.000 in aanmerking genomen. Eiser stelt dat de vennootschap tot 4 juni 2015, zijnde de datum waarop hij een tegelhandel heeft overgenomen en ingebracht in de vennootschap, inactief is geweest. Voorts stelt eiser dat de curator heeft verzuimd de aangifte in te dienen.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslagen niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. De verzuimboete is volgens verweerder terecht opgelegd.

Beoordeling van het geschil

10. Op grond van artikel 12a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) wordt het loon van een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft ten minste gesteld op € 44.000 voor het jaar 2015 (het gebruikelijk loon). Het gebruikelijk loon wordt, indien de omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen, op een lager bedrag gesteld.

11. De rechtbank stelt vast dat eiser gedurende het gehele jaar 2015 een aanmerkelijk belang heeft gehouden in de vennootschap. Dat de naam van de vennootschap op 9 juni 2015 is gewijzigd en haar activiteiten omstreeks deze datum zijn veranderd, doet daar niet aan af. Voorts is niet in geschil dat eiser gedurende 2015 werkzaamheden voor de vennootschap heeft verricht. Nu het door verweerder in aanmerking genomen bedrag van € 30.000 niet boven het bedrag zoals genoemd in artikel 12a, eerste lid, van de Wet LB uitkomt, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in dit geval moet worden uitgegaan van een lager gebruikelijk loon (vgl. Hoge Raad van 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0546).

12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan het gebruikelijk loon gesteld moet worden op een lager bedrag dan het bedrag van € 30.000. De enkele stelling van eiser dat de vennootschap tot de overname van de tegelhandel inactief is geweest, is daartoe onvoldoende. Verder is gesteld noch gebleken dat sprake zou zijn van een vennootschap die structureel verlies lijdt en evenmin dat sprake is van werknemers die in eenzelfde positie als belanghebbende verkeren maar een lager loon genieten.

13. Nu de rechtbank reeds op grond van het gebruikelijk loon van oordeel is dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld, behoeft de vraag of de exploitatie van de eenmanszaak heeft geresulteerd in belastbaar inkomen geen behandeling. Daarbij weegt de rechtbank mee dat gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van de eenmanszaak in 2015 heeft geleid tot een negatief resultaat.

14. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol. Alleen bij een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.

15. Van een pleitbaar standpunt of avas is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser maakt niet aannemelijk dat hij alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Dat relevante documenten zich bij de curator bevonden maakt niet dat het voor eiser onmogelijk was tijdig aangifte in te dienen. Andere redenen voor het achterwege blijven van een tijdige aangifte zijn door eiser niet gegeven. Er is dan ook sprake van een aangifteverzuim en de verzuimboete is terecht opgelegd.

16. Met inachtneming van paragraaf 21, tweede onderdeel, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijke maximum van € 5.278. Omstandigheden die aanleiding geven om de boete te matigen zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de verzuimboete van € 369 passend en geboden.

17. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd die verband houden met belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel