Home

Rechtbank Den Haag, 29-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8123, AWB - 19 _ 2817

Rechtbank Den Haag, 29-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8123, AWB - 19 _ 2817

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
29 juli 2020
Datum publicatie
23 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:8123
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2817

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking terecht afgegeven. Verweerder beschikte over voldoende aanwijzingen dat eiser in de onderhavige jaren mogelijk zijn fiscale woonplaats in Nederland had.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/2817

(gemachtigde: mr. L.J. de Rijke),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 21 juli 2015 ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2003 tot en met 2013.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 februari 2018 de informatiebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Rechtbank Zeeland-West Brabant heeft de zaken voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. M.A.A. van Tongeren. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien en nadere op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Vervolgens heeft tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij telkens afschriften van de ingezonden stukken aan de wederpartij zijn toegezonden.

Met instemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) vanaf 8 november 2013 ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] in [plaats 1] . Eiser was volgens het GBA in de periode vanaf 9 september 2002 tot 8 november 2013 in [land] woonachtig.

2. Eiser heeft van 1 juli 1997 tot september 2009 in de vorm van een eenmanszaak een coffeeshop aan de [straat] [nummer] in [plaats 1] gedreven. De coffeeshop is in september 2009 gesloten. Eiser heeft voor de jaren 2003 tot en met 2013 aangifte gedaan als buitenlands belastingplichtige. Verweerder heeft over de jaren 2003 tot en met 2012 aanslagen aan eiser opgelegd, waarbij hij eiser als buitenlands belastingplichtige heeft aangemerkt. Voor het jaar 2013 heeft verweerder nog geen aanslag opgelegd.

3. In 2013 is een strafrechtelijk onderzoek, genaamd Amaril, gestart naar onder meer eiser ter zake van het plegen van witwassen van voorwerpen (vermogen). De bevindingen van dit strafrechtelijk onderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend proces-verbaal van 21 juli 2016. Verweerder heeft naar aanleiding van dit strafrechtelijk onderzoek eind 2014 een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften IB/PVV van eiser over de jaren 2008 en 2009 betreffende de winst uit onderneming uit de coffeeshop. Verweerder heeft in verband met het verstrijken van de navorderingstermijn de uitkomsten van het boekenonderzoek niet afgewacht en heeft met dagtekening 20 december 2014 (2009) en 13 januari 2015 (2008) navorderingsaanslagen over die jaren opgelegd. Verweerder heeft eiser voor die jaren als binnenlands belastingplichtige aangemerkt en heeft daarbij zowel voor box 1 als voor box 3 correcties aangebracht in verband met de in die jaren gedane contante stortingen op buitenlandse bankrekeningen, welke bankrekeningen verweerder aan eiser heeft toegerekend.

4. Bij brief van 20 maart 2015 heeft verweerder eiser verzocht om nadere gegevens over zijn woonplaats over de jaren 2003 tot en met 2013 te verstrekken. Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder eiser nogmaals verzocht om de gegevens in de vragenbrief van 20 maart 2015 te verstrekken. Verweerder heeft op 6 juli 2015 een kopie van voormelde brief aan eisers voormalige gemachtigde verzonden. Nadat een reactie van eiser was uitgebleven, heeft verweerder met dagtekening 21 juli 2015 de onderhavige informatiebeschikking gegeven, waarbij hij om beantwoording van zijn vragenbrief van 20 maart 2015 verzoekt. Verweerder heeft voorts op 21 juli 2015 een kopie van de informatiebeschikking aan eisers voormalige gemachtigde verzonden. Bij brief van 28 juli 2015 heeft eisers voormalige gemachtigde op voormelde brief gereageerd en aangegeven dat eiser in verband met overmacht de vragenbrieven niet heeft beantwoord, omdat eiser niet over de administratie kan beschikken en eisers voormalige gemachtigde niet over een historisch dossier van eiser beschikt.

5. Verweerder heeft voormelde brief van 6 juli 2015 alsmede de informatiebeschikking, welke aan eiser waren verzonden naar een adres van een penitentiaire inrichting in [plaats 2] , retour ontvangen. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 3 september 2015 nogmaals de brief van 6 juli 2015 alsmede de informatiebeschikking aan eiser verzonden naar het onder 1 genoemde adres en daarbij aangegeven dat de termijn voor de informatiebeschikking aanvangt met ingang van de dagtekening van deze brief. Een kopie van voormelde brief heeft verweerder naar eisers voormalige gemachtigde verzonden. Eisers voormalige gemachtigde heeft bij brief van 13 oktober 2015, ontvangen door verweerder op 15 oktober 2015, een bezwaarschrift tegen de informatiebeschikking ingediend.

Geschil 6. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is gegeven.

Beoordeling van het geschil

Jaren 2008 en 2009

7. Tussen partijen is niet langer meer in geschil dat de informatiebeschikking, voor zover deze ziet op de jaren 2008 en 2009, ten onrechte is gegeven en dat de informatiebeschikking op dit punt dient te worden vernietigd.

Overige jaren

8. De rechtbank stelt voorop dat artikel 47, eerste lid, van de Awr verweerder een ruime bevoegdheid geeft tot het inwinnen van informatie bij een belastingplichtige. Voor een belastingplichtige bestaat op grond van die bepaling een verplichting om aan verweerder desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, indien verweerder zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing ten aanzien van die belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). Indien niet volledig wordt voldaan aan deze verplichting, kan verweerder op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr een informatiebeschikking geven.

9. Uit het strafrechtelijk onderzoek Amaril komt naar voren dat er onduidelijkheid was over de verblijfplaatsen van eiser in de onderhavige jaren, dat eiser zich nooit in [land] had ingeschreven en dat er voorts enige aanwijzingen waren dat eiser zijn woonplaats in Nederland had. Zo dreef eiser van 1 juli 1997 tot september 2009 in de vorm van een eenmanszaak een coffeeshop in [plaats 1] . Verweerder beschikte naar het oordeel van de rechtbank dan ook over voldoende aanwijzingen dat eiser in de onderhavige jaren mogelijk zijn fiscale woonplaats in Nederland had. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiser voor de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2013 van belang kon zijn, omdat die informatie opheldering zou kunnen geven over de vraag of eiser in die jaren in Nederland binnenlands of buitenlands belastingplichtig is. Daarbij zijn alle feiten en omstandigheden die een licht kunnen werpen op de woonplaats van eiser van belang. De vragen van verweerder zijn dan ook in dat licht bezien logisch en in alle redelijkheid aan eiser gesteld. Van een disproportioneel informatieverzoek is dan ook geen sprake. Dat verweerder daarbij mogelijk deels om informatie heeft verzocht dat hem reeds ter beschikking staat of waarover hij via een andere bron zou kunnen beschikken, brengt niet mee dat eiser de door verweerder gestelde vragen niet hoeft te beantwoorden. Voor de aanwezigheid van een belang als bedoeld in artikel 47 van de Awr, is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van eiser (vgl. Hoge Raad 8 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:8125). Eiser is dus ook in dat geval op grond van 47, eerste lid, van de Awr verplicht om de door verweerder gestelde vragen te beantwoorden.

10. De omstandigheid dat verweerder in het onderhavige geval reeds vóór het afgeven van de informatiebeschikking aanslagen over de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2012 heeft opgelegd, kan niet tot vernietiging van de informatiebeschikking leiden. Deze omstandigheid brengt niet mee dat de door verweerder gevraagde informatie niet (meer) van belang is. Niet valt uit te sluiten dat na ontvangst van de door verweerder gevraagde informatie nog navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2012 zullen worden opgelegd. De stelling van eiser dat verweerder niet bevoegd is om voor deze jaren, al dan niet met toepassing van de verlengde navorderingstermijn, navorderingsaanslagen op te leggen, behoeft in deze procedure geen behandeling. De beoordeling van de vraag of sprake is van een nieuw feit dan wel of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, kan namelijk pas aan de orde komen in een procedure tegen de eventuele nog op te leggen navorderingsaanslagen. Hetzelfde heeft te gelden voor eisers stelling dat de aanslagtermijn voor het jaar 2013 is verstreken. Ook dit kan pas in de procedure tegen de nog op te leggen aanslag voor dat jaar worden beoordeeld.

11. De stelling van eiser dat er geen heffingsbelang is, omdat hij geen buitenlands vermogen dan wel inkomsten uit het buitenland heeft genoten en hij tevens als buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt, faalt. De rechtbank hoeft in deze procedure slechts te beoordelen of verweerder zich met de aan hem ter beschikking staande gegevens in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser mogelijk in Nederland woonde en, in het verlengde daarvan, of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. Voornoemde stellingen van eiser zijn dan ook bij deze beoordeling niet van doorslaggevend belang. Eiser kan die stellingen aan de orde stellen in een procedure tegen de eventuele nog op te leggen (navorderings)aanslagen. De omstandigheid dat verweerder de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2020 heeft vernietigd, omdat verweerder de desbetreffende buitenlandse bankrekeningen geheel aan eisers vader en de vennootschappen van eisers vader heeft toegerekend, kan aan voormeld oordeel niet afdoen.

12. Ook de stelling van eiser dat verweerder geen belang heeft bij de informatiebeschikking, omdat de bewijslast omtrent de woonplaats reeds op eiser rust, faalt. Immers indien verweerder van de aangiften van eiser gaat afwijken, rust op verweerder de bewijslast om zijn afwijkende standpunt te onderbouwen. Aldus heeft verweerder in het kader van de bewijslastverdeling een belang bij de informatiebeschikking.

13. Het vorenstaande brengt mee dat eiser op grond van artikel 47, eerste lid, van de Awr verplicht was om de door verweerder gestelde vragen over de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2013 te beantwoorden. Nu eiser de vragen van verweerder niet heeft beantwoord, heeft eiser niet aan zijn informatieverplichting voldaan.

14. Eiser heeft voorts zijn stelling dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat verweerder in de aanslagfase voor de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2012 heeft afgezien van het geven van een informatiebeschikking, brengt nog niet mee dat verweerder in het onderhavige geval in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895). Eiser heeft op dit punt geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat verweerder in dit geval in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Dat verweerder voorts mogelijk deels over de gevraagde informatie beschikt dan wel via een andere bron zou kunnen beschikken, leidt, gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen, evenmin tot een schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht de informatiebeschikking voor de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2013 gegeven. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen over de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2013 te beantwoorden. De rechtbank acht een termijn van zes weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend.

Slotsom

16. Nu de informatiebeschikking, voor zover deze ziet op de jaren 2008 en 2009, ten onrechte is afgegeven, dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover die ziet op de jaren 2008 en 2009;

- vernietigt de informatiebeschikking, voor zover deze ziet op de jaren 2008 en 2009;

- handhaaft de informatiebeschikking voor het overige;

- stelt eiser een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking over de jaren 2003 tot en met 2007 en 2010 tot en met 2013 gevraagde informatie te verstrekken;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van

mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

29 juli 2020.

De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel