Home

Rechtbank Den Haag, 05-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11216, 20_4647 20_4648 20_4649 20_4650 en 20_4651

Rechtbank Den Haag, 05-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11216, 20_4647 20_4648 20_4649 20_4650 en 20_4651

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
5 oktober 2021
Datum publicatie
21 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:11216
Zaaknummer
20_4647 20_4648 20_4649 20_4650 en 20_4651

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting zijn terecht aan eiseres als moeder van een fiscale eenheid opgelegd. Dat deze fiscale eenheid niet tot stand zou zijn gekomen of is verbroken is niet aannemelijk gemaakt. Gelet op verschil tussen aangegeven omzet en op bankrekening ontvangen bedragen is de vereiste aangifte niet gedaan. Eiseres voldoet niet aan op haar rustende verzwaarde bewijslast. Verweerder baseert de navorderingsaanslagen op een redelijke schatting. Vanwege de duur van de procedure wordt de opgelegde vergrijpboete ambtshalve verminderd. Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 20/4647, SGR 20/4648, SGR 20/4649, SGR 20/4650 en SGR 20/4651

(gemachtigde: mr. S.W. van Zijll),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd. Bij de navorderingsaanslagen Vpb voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 zijn vergrijpboetes opgelegd (de boetebeschikkingen) en is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 december 2019 de navorderingsaanslagen Vpb voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij rechtbank Den Haag. Rechtbank Den Haag heeft het beroep doorgestuurd naar rechtbank Noord-Holland omdat die rechtbank, gezien de statutaire zetel van eiseres, bevoegd is. Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep vervolgens gesplitst in 5 zaaknummers en uit doelmatigheidsoverwegingen wegens samenhang met beroepen waarvoor rechtbank Den Haag bevoegd is, voor verdere behandeling en beslissing teruggestuurd naar rechtbank Den Haag. Deze rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de zaaknummers SGR 20/4647 (2012), SGR 20/4648 (2013), SGR 20/4649 (2014), SGR 20/4650 (2015), SGR 20/4651 (2016).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021.

Namens eiseres is verschenen [A] ( [A] ), bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich voor deze zaken laten vertegenwoordigen door mr. drs. [B] , mr. drs. [C] en mr. [D] .

Op deze zitting zijn tevens de beroepen van eiseres met de zaaknummers SGR 20/4659, SGR 20/4660, SGR 20/4661 en SGR 20/4662 inzake de loonheffingen behandeld. Verder zijn op deze zitting de beroepen van [B.V. 1] BV, [eiseres] BV inzake de omzetbelasting en van [A] inzake de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met de zaaknummers SGR 20/1557, SGR 20/1559, SGR 20/142, SGR 20/143, SGR 20/144, SGR 20/146 en SGR 20/147 behandeld.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is op 5 oktober 2000 opgericht. [A] is enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres. Eiseres is een financiële houdster- en beheersmaatschappij. Volgens een op 5 juli 2021 vervaardigd uittreksel van de Kamer van Koophandel houdt eiseres vanaf 5 oktober 2000 alle aandelen in [B.V. 2] B.V. ( [B.V. 2] BV).

2. [B.V. 2] BV exploiteert een financieel adviesbureau, stelt arbeidskrachten ter beschikking en adviseert op het gebied van management en bedrijfsvoering. Alle werkzaamheden van eiseres en [B.V. 2] BV worden verricht door [A] .

3. Vanaf haar oprichting heeft eiseres aangifte Vpb gedaan als moedermaatschappij van een fiscale eenheid met [B.V. 2] BV. Voor de onderhavige jaren is aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van € 47.723 negatief (2012), € 44.569 negatief (2013), € 28.937 negatief (2014), € 6.274 negatief (2015) en € 23.673 negatief (2016).

4. Voor de jaren 2012, 2014, 2015 en 2016 zijn de aanslagen Vpb opgelegd conform de aangiften. Voor het jaar 2013 heeft verweerder € 26.738 aan kosten niet geaccepteerd. De aanslag voor het jaar 2013 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 17.831 negatief.

5. Op 27 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en [A] . Verweerder heeft op diezelfde dag per brief meegedeeld dat hij op 23 oktober 2017 een boekenonderzoek zal starten naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb voor de jaren 2012 tot en met 2016. In de bijlage bij deze aankondiging is vermeld welke bescheiden en overige gegevensdragers voor het boekenonderzoek noodzakelijk zijn en welke gegevens door eiseres vooraf moeten worden toegezonden.

6. Op 15 oktober 2017 heeft [A] aan verweerder een e-mail gestuurd waarin hij meldt dat de bij die e-mail gevoegde gegevens voldoende basis vormen om geconstateerde verschillen in loonheffingen te kunnen controleren en geen noodzaak te zien het onderzoek door te laten gaan. [A] heeft daarom de afspraak voor 23 oktober 2017 geannuleerd. In reactie hierop heeft verweerder laten weten dat annuleren van de afspraak niet mogelijk is, dat het boekenonderzoek zich niet beperkt tot loonheffingen en dat de controleambtenaren zich op het afgesproken tijdstip zullen melden.

7. Op 17 oktober 2017 heeft [A] aan verweerder een e-mail met bijlagen gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:

“Ik blijf bij mijn standpunt dat de reeds aangeleverde documenten en de in deze mail (…) aangeleverde documenten voldoende zijn voor de controle.

Derhalve zal er geen aanvullende informatie worden verstrekt op 23 oktober en is er niemand op het controle adres aanwezig op 23 oktober om u van meer informatie te voorzien.”

8. Het boekenonderzoek is vervolgens aan de hand van de door [A] aangeleverde bescheiden uitgevoerd op het kantoor van de belastingdienst. Deze bescheiden omvatten niet alle in de bijlage bij de brief van 27 september 2017 vermelde informatie. De controlerend ambtenaren hebben diverse vragenbrieven verzonden aan eiseres die steeds door [A] zijn beantwoord. De controlerend ambtenaren hebben tijdens het boekenonderzoek ook gegevens opgevraagd bij derden.

9. Met dagtekening 11 oktober 2018 is van het boekenonderzoek een definitief rapport opgesteld waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:

“4. Vennootschapsbelasting

(…)

4.1.3

Vordering op [ [A] ]

Op de balans is een vordering op [ [A] ] opgenomen. [ [A] ] heeft, tijdens het gesprek van 27 september 2017, aangegeven dat hij een bedrag van de B.V. heeft geleend ter gedeeltelijke financiering van zijn woning aan de [adres].

Leningsovereenkomst

Wij hebben van [ [A] ] een kopie van een leningsovereenkomst ontvangen waarin onder andere het volgende is opgenomen:

- De fiscale eenheid [ [B.V. 2] BV] en [eiseres] (de leninggever) is bereid aan [ [A] .] (leningnemer) een lening te verstrekken, welke leningnemer wenst te aanvaarden;

- De leninggever heeft op 1 januari 2008 aan leningnemer een lening van € 175.000 verstrekt;

- Over de lening is 6% rente verschuldigd over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2038;

- De rente is verschuldigd per jaar achteraf;

- Aflossing zal geschieden op 1 januari 2038, maar vervroegde aflossing is ook toegestaan;

(…)

Verloop van de lening

In de controlejaren laat de vordering het volgende verloop in de aangiften vennootschapsbelasting zien:

1-jan

31-dec

Aflossing

2012

€ 162.992

€ 140.720

€ 22.272

2013

€ 140.720

€ 110.899

€ 29.821

2014

€ 110.899

€ 84.559

€ 26.340

2015

€ 84.559

€ 61.227

€ 23.332

2016

€ 61.227

€ 37.901

€ 23.326

(…)

Wij hebben van [ [A] ] berekeningen ontvangen die betrekking hebben op de lening, die [ [A] ] overigens in de overzichten “rekening-courant” noemt.

(…)

Zoals uit de berekeningen blijkt, heeft [ [A] ] het in de aangiften vennootschapsbelasting, ten laste van het resultaat gebrachte, brutoloon als uitgangspunt genomen. Hierop heeft hij het brutoloon dat in de aangiften loonheffingen werd verantwoord in mindering gebracht. Het verschil tussen het in de aangifte vennootschapsbelasting verantwoorde loon en het loon uit de aangifte loonheffingen merkt [ [A] ] aan als aflossingsbestanddeel op zijn schuld aan de B.V. Deze berekening is niet correct, alleen al om het feit dat het verschil een brutobedrag is en geen nettobedrag. (…)

De feitelijke omstandigheden zijn echter geheel anders dan wordt voorgesteld in de aangiften vennootschapsbelasting. Uit de bankmutaties die wij hebben ontvangen van de ING Bank is gebleken dat [ [A] ] meer gelden aan de B.V. heeft onttrokken dan waar hij, op grond van de ingediende aangiften loonheffingen, recht op heeft. Tevens is uit de bankbescheiden gebleken dat [ [A] ] geen aflossingen op de lening heeft verricht en ook geen rente heeft betaald.

Op basis van vorenstaande constateringen gaan wij ervan uit dat de vordering op [ [A] ] op 31 december 2016 gelijk is aan het beginsaldo van 1 januari 2012, zijnde € 162.992. Dat deze stelling juist is wordt bevestigd door [ [A] ] zelf doordat hij in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2016 aangeeft dat zijn eigenwoningschuld aan [eiseres] € 163.000 bedraagt.

(…)

4.1.5

Overige voorzieningen

Op de balans is een voorziening voor dubieuze debiteuren opgenomen van € 60.000. Tijdens het gesprek met [ [A] ] op 27 september 2017 heeft [ [A] ] toegelicht dat deze voorziening betrekking heeft op de aan hem verstrekte lening. Door de recessie is [ [A] ] gaan twijfelen of hij de lening voor de eigen woning wel kon terugbetalen aan [ [B.V. 2] BV]. Derhalve vond hij deze voorziening gerechtvaardigd. (…)

4.2

Winst- en verliesrekening

4.2.1

Opbrengsten

In de, van [ [A] ] ontvangen, Excelbestanden is het tabblad “omzet” opgenomen. (…) De in de Excelbestanden opgenomen omzet sluit aan bij de omzet die in de aangiften vennootschapsbelasting werd aangegeven. (…)

Aangezien [ [A] ] in zijn e-mail van 15 oktober 2017 heeft aangegeven dat de door hem aangeleverde gegevens voldoende basis moeten kunnen vormen voor het aangekondigde onderzoek en de gezamenlijk met hem gemaakte afspraak door hem eenzijdig werd geannuleerd, hebben wij de bankstukken van [ [B.V. 2] BV] opgevraagd bij de bank. Uit die bankstukken is gebleken dat de daadwerkelijk door [ [B.V. 2] BV] ontvangen omzet afwijkt van hetgeen in de, door [A] opgemaakte, Excelbestanden werd opgenomen. (…)

Het verschil tussen de werkelijke omzet en de aangegeven omzet wordt door ons gecorrigeerd. Het betreffende verschil hebben wij als volgt berekend:

Aangegeven omzet

Werkelijke omzet

Verschil =

correctie

(…)

2012

€ 41.876

€ 155.587

€ 113.711

(…)

2013

€ 48.478

€ 138.604

€ 90.126

(…)

2014

€ 62.940

€ 145.247

€ 82.307

(…)

2015

€ 57.063

€ 133.926

€ 76.863

(…)

2016

€ 62.179

€ 133.305

€ 71.126

(…)

(…)

4.2.7

Rente

(…)

De in de aangiften vennootschapsbelasting aangegeven ontvangen rente, die betrekking heeft op de door de B.V. aan [ [A] ] verstrekte lening, is te laag gebleken. Zoals reeds in hoofdstuk 4.1.3 van dit rapport is opgenomen is het saldo van de aan [ [A] ] verstrekte lening gedurende het gehele controletijdvak € 162.992. De verschuldigde rente hierover bedraagt 6%, zijnde € 9.779 per jaar. De verschillen tussen deze verschuldigde renten en de in rekening gebrachte renten worden als correctie aangebracht. De correcties zijn als volgt berekend:

2012

2013

2014

2015

2016

Verschuldigde rente door [ [A] .]

€ 9.779

€ 9.779

€ 9.779

€ 9.779

€ 9.779

Aangegeven rente

€ 8.149

€ 7.939

€ 5.544

€ 5.545

€ -

Correctie op resultaat

€ 1.630

€ 1.840

€ 4.235

€ 4.234

€ 9.779

(…)

8.1

Vennootschapsbelasting

8.1.1

Correcties vennootschapsbelasting

Onderdeel rapport

Omschrijving

2012

2013

2014

2015

2016

4.1.4.1

Lijfrentevoorziening

€ -

€ -

€ -

€ -

€ -60.665

4.1.4.2

Pensioenvoorziening

€ -

€ -

€ -

€ -

€ -10.399

4.1.5

Voorziening dubieuze deb.

€ -

€ -

€ -

€ -

€ 60.000

4.2.1

Omzetcorrectie

€ 113.711

€ 90.126

€ 82.307

€ 76.863

€ 71.126

4.2.2

Loonkosten

€ -

€ -26.738

€ -

€ -

€ -

4.2.3

Huisvestingskosten

€ 6.000

€ 6.000

€ 6.000

€ -

€ -

4.2.5

Verkoopkosten

€ -

€ -

€ -

€ -2.929

€ -

4.2.5

Verkoopkosten privédeel

€ -

€ 2.364

€ 3.236

€ 3.762

€ 3.727

4.2.6

Boekwinst verkoop auto

€ -

€ 458

€ -

€ -

€ -

4.2.7

Rente vordering om [ [A] ]

€ 1.630

€ 1.840

€ 4.235

€ 4.234

€ 9.779

4.2.7

Rente over schuld

€ -

€ -

€ -

€ -

€ -5.361

6.3

OB voor privégebruik auto

€ -2.148

€ -2.076

€ -1.910

€ -1.955

€ -2.070

Totale correctie op de winst

€ 119.193

€ 71.974

€ 93.868

€ 79.975

€ 66.137

8.1.2

Gecorrigeerde belastbare winst/belastbaar bedrag

2012

2013

2014

2015

2016

Aangegeven en fiscale belastbare winst

€ - 47.723

€ - 17.831

€ -28.937

€ - 6.274

€ -23.673

Correcties vennootschapsbelasting

€ 119.193

€ 71.974

€ 93.868

€ 79.975

€ 66.137

Belastbare winst wordt

€ 71.470

€ 54.143

€ 64.931

€ 73.701

€ 42.464

Verrekenbaar verlies

€ -2.808

€ -

€ -

€ -

Belastbaar bedrag

€ 51.335

€ 64.931

€ 73.701

€ 42.464

8.1.3

Aanslagen vennootschapsbelasting

Voor het jaar 2012 is er eind 2017 een navorderingsaanslag ter behoud van rechten opgelegd uitgaande van een belastbare winst van € 70.086. Het is niet mogelijk om de belastbare winst voor dat jaar te verhogen tot € 71.470.

Volledigheidshalve merken wij op dat de belastbare winst over 2012 volledig is verminderd met de verliezen uit het verleden. Hierdoor bedraagt het belastbaar bedrag over 2012 nihil.

Voor de jaren 2013 tot en met 2016 worden navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd.

8.1.4

Boete vennootschapsbelasting

Wij leggen een vergrijpboete op voor de vennootschapsbelasting.

De op voet van artikel 16 van de AWR na te vorderen belasting kan op grond van artikel 67e AWR - in samenhang met de paragrafen 25 en 27 van het BBBB 1998 - worden verhoogd met een vergrijpboete van maximaal 100%. (…)

Met betrekking tot de correcties zoals opgenomen onder hoofdstuk 4 en 8.1.1 van dit rapport, zijn wij van mening dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet.

(…)

8.6

Slotopmerkingen

Op 19 juli 2018 hebben wij, ter voorbereiding op het eindgesprek, een conceptrapport naar de heren [ [A] ] en [de toenmalige gemachtigde] toegestuurd. (…)

Ten aanzien van de boetes voor de verschillende middelen heeft [ [A] ] in zijn brief van 3 september 2018 opgemerkt dat hij, doordat hij sinds 2008 in diverse fiscale discussies is geraakt met de Belastingdienst, onvoldoende aandacht voor zijn administratie en aangiften heeft gehad.”

10. De navorderingsaanslag 2013 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 51.335. De vergrijpboete bedraagt € 5.414. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 3.670.

11. De navorderingsaanslag 2014 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 64.931. De vergrijpboete bedraagt € 6.493. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 3.626.

12. De navorderingsaanslag 2015 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 73.701. De vergrijpboete bedraagt € 7.370. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 3.063.

13. De navorderingsaanslag 2016 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 42.464. De vergrijpboete bedraagt € 3.966. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 1.124.

14. Met dagtekening 25 november 2019 heeft verweerder aan eiseres een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:

“Tijdens het hoorgesprek, welk plaatsvond naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften tegen de boekjaren 2013/2014/2015 en 2016, heeft [de toenmalige gemachtigde van eiseres] op mijn verzoek bevestigd dat het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2012 is ingetrokken. (…). Als reden hiervoor is aangegeven dat door de toepassing van de verliesverrekening er geen belastingschuld ontstaat over het boekjaar 2012.”

Geschil 15.In geschil is of de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2016 terecht aan eiseres zijn opgelegd. Voor het jaar 2012 is tevens in geschil of het beroep ontvankelijk is. Indien de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd is in geschil of de vereiste aangiften zijn gedaan en of de navorderingsaanslagen naar juiste bedragen zijn vastgesteld. Volgens eiseres is sprake van institutionele vooringenomenheid en heeft verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel geschonden. Daarnaast is in geschil of bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 terecht vergrijpboetes zijn opgelegd.

16. Eiseres stelt dat zij geen onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid met [B.V. 2] BV, zodat de navorderingsaanslagen ten onrechte aan haar zijn opgelegd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat wél sprake is van een fiscale eenheid, stelt eiseres dat de vereiste aangiften zijn gedaan en dat verweerder zich baseert op onrechtmatig verkregen gegevens. Daarnaast stelt eiseres dat zij een voorziening dubieuze debiteuren van € 60.000 heeft mogen vormen en dat verweerder ter zake van de vordering op [A] is uitgegaan van een te hoog bedrag aan rente. Volgens eiseres is sprake van institutionele vooringenomenheid en heeft verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel geschonden. Opzet of grove schuld is volgens eiseres niet aan de orde, zodat de boetebeschikkingen moeten worden vernietigd. Eiseres verzoekt om een schadevergoeding ter hoogte van het totaal bedrag van de navorderingsaanslagen en om vergoeding van de werkelijke kosten van het geding ten bedrage van € 55.000.

17. Verweerder stelt dat eiseres als moedermaatschappij onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid met [B.V. 2] BV. Gelet op het verschil tussen de aangegeven omzet en de ontvangen bedragen is volgens verweerder niet de vereiste aangifte gedaan. Daarbij zijn de gegevens volgens verweerder rechtmatig verkregen. Daarnaast is de door eiseres aangegeven voorziening dubieuze debiteuren op goede gronden buiten beschouwing gelaten en is, met betrekking tot de vordering op [A] , terecht uitgaan van een rentepercentage van 6%. Volgens verweerder zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd omdat het aan opzet dan wel grove schuld van eiseres is te wijten dat de aanslagen Vpb voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 naar te lage bedragen zijn vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep 2012

18. De rechtbank stelt vast dat op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 door verweerder geen uitspraak is gedaan. De brief van 25 november 2019 kan niet als zodanig gelden omdat daaruit slechts kan worden afgeleid dat verweerder er vanuit gaat dat het bezwaar is ingetrokken. Nu geen uitspraak op bezwaar is gedaan en gesteld noch gebleken is dat verweerder dienaangaande in gebreke is gesteld, zal de rechtbank het beroep dat ziet op de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 (SGR 20/4647) niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank stelt overigens vast dat in het bezwaarschrift met betrekking tot de jaren 2013 en 2014 van 7 december 2018 het bezwaar voor het jaar 2012 uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk is ingetrokken.1 Aangezien sprake is van een niet-ontvankelijk beroep komt de rechtbank niet toe aan de stelling van eiseres dat de intrekking van het bezwaar op dwaling berust.

Fiscale eenheid

19. Op grond van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is voor het aangaan van een fiscale eenheid onder meer vereist dat een belastingplichtige (moedermaatschappij) de juridische en economische eigendom bezit van ten minste 95% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van een andere belastingplichtige. Een fiscale eenheid wordt aangegaan op verzoek waarop bij voor bezwaar vatbare beschikking wordt beslist. Een fiscale eenheid eindigt in ieder geval indien niet langer aan de bij of krachtens artikel 15 van de vennootschapsbelasting 1969 gestelde voorwaarden wordt voldaan.

20. Eiseres stelt dat geen voor bezwaar vatbare beschikking is gegeven zodat zij geen fiscale eenheid met [B.V. 2] BV is aangegaan. Zo al ooit sprake is geweest van een fiscale eenheid, stelt eiseres dat deze vanaf 1 januari 2008 van rechtswege is beëindigd omdat zij op 31 december 2007 50% van de aandelen in [B.V. 2] BV heeft vervreemd. Omdat er geen sprake is van een fiscale eenheid zijn de navorderingsaanslagen volgens eiseres ten onrechte aan haar opgelegd.

21. Verweerder stelt dat er wél een beschikking fiscale eenheid is gegeven zodat eiseres een fiscale eenheid met [B.V. 2] BV is aangegaan. Ter onderbouwing verklaart verweerder dat in de systemen van de belastingdienst is geregistreerd dat eiseres vanaf 5 oktober 2000 een fiscale eenheid vormt met [B.V. 2] BV. Verweerder heeft toegelicht dat een dergelijke registratie alleen plaatsvindt nadat de beschikking is gegeven. Daarnaast wijst verweerder er op dat eiseres gedurende haar gehele bestaan aangifte heeft gedaan als moeder van de fiscale eenheid met [B.V. 2] BV. Voorts heeft eiseres in het nadere stuk vermeld dat haar toenmalige accountant bij oprichting van eiseres en [B.V. 2] BV heeft geadviseerd een fiscale eenheid te vormen en dat zij daarmee heeft ingestemd. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om te twijfelen aan de afgifte van een beschikking fiscale eenheid. Dat de beschikking niet door verweerder is overgelegd, kan hem niet worden tegengeworpen aangezien het ontbreken daarvan pas in het nadere stuk van eiseres is betwist en dit stuk pas op 5 juli 2021 door de rechtbank is ontvangen en doorgestuurd.

22. Het is aan eiseres om haar stelling dat zij op 31 december 2007 50% van de aandelen in [B.V. 2] BV heeft vervreemd aannemelijk te maken. Eiseres heeft daartoe bij haar nadere stuk van 1 juli 2021 een afschrift overgelegd uit het aandeelhoudersregister van [B.V. 2] BV (het afschrift). Hierin is met pen opgetekend dat op 31 december 2007 50% van de aandelen in [B.V. 2] BV is vervreemd aan de echtgenote van [A] . Het afschrift strookt echter niet met de aandeelhoudersgegevens zoals die zijn opgenomen in het uittreksel van de Kamer van Koophandel van [B.V. 2] BV met datum 5 juli 2021 dat is opgenomen als bijlage van de pleitnota van verweerder. Zonder achterliggende stukken, zoals bijvoorbeeld de overeenkomst tot overdracht of de notariële akte van aandelenoverdracht, is het afschrift daarom onvoldoende om te dienen als bewijs van de gestelde aandelenoverdracht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres, verweerder heeft daar ter zitting ook op gewezen, in 2015 in reactie op de aankondiging van een naheffingsaanslag loonheffingen voor het jaar 2012 een afschrift uit het aandeelhoudersregister van [B.V. 2] BV heeft verstrekt waarin de door eiseres gestelde aandelenmutatie niet is opgenomen. Eiseres heeft hiervoor desgevraagd geen afdoende verklaring kunnen geven. Dat, zoals eiseres stelt, sprake zou zijn van een oudere versie van het aandeelhoudersregister is onvoldoende. Op het voorblad van het aandeelhoudersregister staat immers dat dit register zesentwintig genummerde en gewaarmerkte bladen telt en verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat er voor een B.V. slechts één aandeelhoudersregister bestaat.

23. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 terecht zijn opgelegd aan eiseres als moedermaatschappij van de fiscale eenheid met [B.V. 2] BV.

Vereiste aangifte en omkering van de bewijslast

24. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.2

25. Verweerder heeft zijn stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan gebaseerd op het verschil tussen de aangegeven omzet enerzijds en de op de bankrekening van [B.V. 2] BV bijgeschreven bedragen. Volgens eiseres dienen de bankgegevens buiten beschouwing te blijven, omdat zij buiten haar om zijn opgevraagd en daarmee onrechtmatig zijn verkregen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Op grond van artikel 53 van de Awr komt verweerder immers de bevoegdheid toe om ook bij derden informatie in te winnen. Deze bevoegdheid beperkt zich niet tot gevallen waarin de informatie niet bij de belastingplichtige zelf kan worden opgevraagd.3 Van onrechtmatig verkregen informatie is dan ook geen sprake. Dit nog daargelaten dat eiseres in haar e-mails van 15 en 17 oktober 2017 heeft aangegeven dat reeds verstrekte gegevens voldoende basis vormden voor het boekenonderzoek en dat zij geen aanvullende informatie meer zou verstrekken. Verweerder heeft er dan ook van kunnen uitgaan dat het opvragen van bankgegevens bij eiseres zelf vruchteloos zou blijven.

26. Gelet op de voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 aangegeven bedragen en het geconstateerde verschil tussen aangegeven omzet en de op de bankrekening van [B.V. 2] BV bijgeschreven bedragen zoals vermeld in onderdeel 4.2.1 van het controlerapport, acht de rechtbank aannemelijk dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat eiseres zich daarvan bewust moet zijn geweest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gebruikte bankgegevens onjuist zouden zijn. Eiseres heeft dan ook voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 niet de vereiste aangiften gedaan zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.

27. Eiseres stelt dat de rente op de lening aan [A] is verlaagd en dat de vorming van een voorziening van € 60.000 ten onrechte is geweigerd. Zij slaagt er met die enkele stellingen niet in om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Dat de rente op de lening aan [A] lager zou zijn dan de in de leningsovereenkomst tussen eiseres en [A] neergelegde overeengekomen 6%, is niet met stukken onderbouwd. De omstandigheid dat, zoals eiseres stelt, de ING boetevrij rente op een hypotheeklening aan heeft verlaagd, zegt niets over de lening van eiseres aan [A] . Evenmin maakt eiseres aannemelijk, laat staan dat zij dit overtuigend aantoont, dat zij voldoet aan de voorwaarden om een voorziening van € 60.000 te vormen. De enkele omstandigheid dat, zoals eiseres stelt, de marktwaarde van de woning van [A] in de periode van 2012 tot en met 2016 lager was dan de op de woning rustende hypotheekschulden, is daartoe niet toereikend. Dat zegt op zichzelf immers niets over de vraag of [A] nu en in de toekomst in staat zal zijn te voldoen aan de betalingsverplichtingen voortvloeiende uit de leningsovereenkomst en de lening af te lossen. Tegen de overige correcties heeft eiseres geen gronden aangevoerd.

28. Ook indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast dienen de correcties te berusten op een redelijke schatting. Uit het rapport van het boekenonderzoek volgt dat verweerder de navorderingsaanslagen heeft gebaseerd op gegevens uit de administratie van eiseres zelf en op gegevens van derden. De correcties berusten aldus op een redelijke schatting. De navorderingsaanslagen zijn terecht en niet op te hoge bedragen vastgesteld.

Overig

29. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht over de bejegening van [A] en het al dan niet bij de inzage voorafgaand aan het hoorgesprek overleggen van het verslag van het gesprek op 27 september 2017, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen of dit verslag buiten beschouwing te laten. Verder heeft eiseres onvoldoende geconcretiseerd dat, zoals zij stelt, gedurende de bezwaarfase enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden.

De boetebeschikkingen

30. De vergrijpboetes zijn opgelegd op grond van artikel 67e van de Awr in samenhang met paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Voor het opleggen van dergelijke vergrijpboetes bestaat aanleiding, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

31. Op verweerder rust de bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Met wat verweerder heeft aangevoerd, is hij hierin geslaagd. Door niet alle omzet in haar aangiften Vpb op te nemen, heeft eiseres bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Gezien de hoogte van de niet in de aangiften verwerkte omzet, kan dit haar ook niet zijn ontgaan. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. Voor matiging van de boetes in verband met de omkering en verzwaring van de bewijslast bestaat geen aanleiding, aangezien de navorderingen met name zijn gebaseerd op gegevens uit de administratie van eiseres en bij derden opgevraagde informatie, die bij eiseres als bekend mag worden beschouwd. De rechtbank acht vergrijpboetes van 50% van de te weinig geheven belasting passend en geboden.

32. Ambtshalve ziet de rechtbank in de duur van de procedure aanleiding om de boetes te matigen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn wat betreft de boetes is aangevangen met het conceptrapport van 19 juli 2018 en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan, 3 jaar en bijna 3 maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met 1 jaar en bijna 3 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boetes, conform de door Gerechtshof Amsterdam4 geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 15%. Dat betekent dat de boetes als volgt moeten worden verminderd:

Jaar

Oorspronkelijk boetebedrag

15%

Nieuw boetebedrag

2013

€ 5.414

€ 812

€ 4.602

2014

€ 6.493

€ 974

€ 5.519

2015

€ 7.370

€ 1.106

€ 6.296

2016

€ 3.966

€ 595

€ 3.371

Nu matiging van de boetes ambtshalve plaatsvindt, leidt dit niet tot gegronde beroepen.

Rentebeschikkingen

33. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.

Slotsom

34. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen met de zaaknummers SGR 20/4648, SGR 20/4649, SGR 20/4650 en SGR 20/4651 ongegrond te worden verklaard en dient het beroep met zaaknummer SGR 20/4647 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Schadevergoeding

35. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding ter grootte van de omvang van de navorderingsaanslagen. De rechtbank wijst dit verzoek, dat kennelijk is gestoeld op artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), af. Niet gebleken is dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Overigens heeft eiseres de door haar gestelde schade ook niet aannemelijk gemaakt. Het moeten betalen van verschuldigde belasting is geen schade in de zin van artikel 8:88 van de Awb.

Proceskosten

36. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel