Home

Rechtbank Den Haag, 21-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11867, 21_1274 21_1275 en 21_1276

Rechtbank Den Haag, 21-10-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11867, 21_1274 21_1275 en 21_1276

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 oktober 2021
Datum publicatie
22 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:11867
Zaaknummer
21_1274 21_1275 en 21_1276

Inhoudsindicatie

Ter zake van de registratie van drie auto’s is een naheffingsaanslag Bpm opgelegd. Eiseres maakt niet aannemelijk dat auto’s meer dan normale gebruiksschade hebben. Voor het bepalen van de Bpm-vermindering heeft verweerder gebruik mogen maken van de koerslijsten van AutotelexPro. Niet in geschil is dat ter zake van één van de auto’s ten onrechte is uitgegaan van het tarief voor 2017 i.p.v. 2016. De naheffingsaanslag dient dan ook te worden verminderd. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Zaaknummers: SGR 21/1274, SGR 21/1275 en SGR 21/1276

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaken op 8 januari 2021 ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar deze rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 6 februari 2018 aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volkswagen Polo met een voertuigidentificatienummer (VIN) eindigend op [vinnummer 1] (auto 1), een Volkswagen Polo met een VIN eindigend op [vinnummer 2] (auto 2) en een Volkswagen Passat (auto 3). De datum eerste toelating van de auto’s is 6 januari 2017 (auto 1) ,6 mei 2017 (auto 2) en 21 maart 2017 (auto 3).

2. Eiseres heeft de in de aangiften vermelde handelsinkoopwaarden gebaseerd op taxatierapporten van JB Taxaties B.V. De auto’s zijn getaxeerd aan de hand van marktonderzoek waarbij is uitgegaan van de vraagprijzen van referentievoertuigen. Op de gemiddelde vraagprijs is vervolgens een waardecorrectie van 35% toegepast, waarna een waardevermindering in aanmerking is genomen vanwege schade aan de auto’s. Voor alle drie de auto’s is het tarief voor 2017 toegepast.

3. Op 8 februari 2018 heeft verweerder een fysieke opname van de auto’s verricht.

4. Met dagtekening 5 februari 2019 heeft verweerder aangekondigd dat ter zake van de registratie van de auto’s een naheffingsaanslag Bpm zou worden opgelegd. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat bij de fysieke opname van de auto’s geen zichtbare schade anders dan normale gebruikssporen is aangetroffen en dat de handelswaarde op grond van de koerslijst van AutotelexPro op een hoger bedrag dient te worden gesteld dan volgt uit het marktonderzoek van eiseres.

5. De naheffingsaanslag Bpm ziet op alle drie de auto’s tezamen en is opgelegd naar een bedrag van € 3.585. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 177.

Geschil 6.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil van welke handelsinkoopwaarde moet worden uitgegaan en of een waardevermindering in aanmerking moet worden genomen in verband met schade aan de auto’s. Ter zitting is komen vast te staan dat niet langer in geschil is dat bij de aanslagoplegging ter zake van auto 1 ten onrechte is uitgegaan van het Bpm-tarief voor 2017 in plaats van 2016 en dat de naheffingsaanslag om die reden met een bedrag van € 114 moet worden verminderd. De rechtbank zal het beroep reeds om die reden gegrond verklaren en de naheffingsaanslag verminderen.

7. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte dan wel naar een te hoog bedrag is opgelegd. Volgens eiseres dient te worden aangesloten bij de aangegeven handelsinkoopwaarde en waardevermindering wegen schade.

8. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht en, behoudens het tarief dat ter zake van auto 1 is gehanteerd, naar een juist bedrag is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

9. Op grond van artikel 10, eerste lid van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet) wordt, met betrekking tot gebruikte personenauto's, de verschuldigde Bpm berekend met inachtneming van een vermindering. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de vermindering de afschrijving is, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm, op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. De vermindering kan bepaald worden met inachtneming van een forfaitaire tabel of een koerslijst. Op grond van artikel 10, achtste lid van de Wet wordt, onder ander bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade niet zijnde een schadevoertuig, de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historisch Bpm, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

10. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op eiseres rust dat recht bestaat op vermindering. Eiseres heeft daartoe verwezen naar de taxatierapporten van JB Taxaties B.V. In deze taxatierapporten is opgenomen dat bij de auto’s sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Per auto is een inschatting gemaakt van te verrichten reparatiewerkzaamheden en de daaraan verbonden kosten. Daarnaast bevatten de taxatierapporten een aantal foto’s van de betreffende auto’s.

11. Nog daargelaten in hoeverre de in het marktonderzoek van eiseres betrokken referentieauto’s vergelijkbaar zijn met de auto’s 1, 2 en 3 en of vraagprijzen geschikt zijn om als uitgangspunt te dienen voor een taxatie als bedoeld in artikel 10, achtste lid, van de Wet, slaagt eiseres er niet in om aannemelijk te maken dat ter zake van de auto’s sprake was van meer dan normale gebruiksschade. De bij de taxatierapporten overgelegde foto’s geven geen uitsluitsel over de aard en ernst van de gestelde schade. Dit temeer niet nu door verweerder is gesteld dat bij de fysieke opnamen van 8 februari 2018 geen zichtbare schade anders dan normale gebruiksschade is aangetroffen. Voorts is niet duidelijk of en in hoeverre in de taxatierapporten genoemde reparatiewerkzaamheden zien op het herstel van meer dan normale gebruiksschade. Dat verweerder geen volledige hertaxatie heeft laten verrichten, maar zich heeft beperkt tot de genoemde fysieke opname van de auto’s, doet aan het voorgaande niet af. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken.

12. Nu eiseres er niet in slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade dient voor het bepalen van de vermindering te worden aangesloten bij koerslijst of forfaitaire tabel. Gesteld noch gebleken is dat de door verweerder gehanteerde koerslijsten van AutotelexPro voor dit doel ongeschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dan ook terecht uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto’s 1, 2 en 3 van € 13.249, € 12.532 en € 27.868 en is terecht geen rekening gehouden met een waardevermindering ten gevolge van meer dan normale gebruiksschade.

13. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht en, behoudens het tarief dat ter zake van auto 1 is gehanteerd, naar een juist bedrag opgelegd. Met inachtneming van het voor 2016 geldende tarief ter zake van auto 1 zal de rechtbank de naheffingsaanslag verminderen tot €3.471.

14. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.1 Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.

17. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 30 april 2019 en heeft op 27 augustus 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Vervolgens is door de rechtbank op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van 2 jaar en bijna 6 maanden verstreken. Echter, in het kader van maatregelen tegen het coronavirus hebben in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen kunnen plaatsvinden. Daarmee doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met 4 maanden rechtvaardigt. Aan eiseres komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De termijnoverschrijding dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase.

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank onderhavige zaken aan als samenhangend nu de zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1 omdat sprake is van drie samenhangende zaken).

Beslissing

Rechtsmiddel