Home

Rechtbank Den Haag, 23-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6987, SGR 20/4526 en 20/4528 tot en met 20/4533

Rechtbank Den Haag, 23-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6987, SGR 20/4526 en 20/4528 tot en met 20/4533

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
7 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:6987
Zaaknummer
SGR 20/4526 en 20/4528 tot en met 20/4533

Inhoudsindicatie

Eiseres kan de door haar afgedragen kansspelbelasting niet als voorheffing verrekenen met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting. Eiseres biedt gelegenheid tot deelname aan binnenlandse kansspelautomatenspelen. De kansspelbelasting over de bruto-omzet is dan een zakelijke heffing die als bedrijfslast de winst voor de vennootschapsbelasting vermindert. Er is geen sprake van dubbele heffing of strijdigheid met het totaalwinstbeginsel.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 20/4526 en 20/4528 tot en met 20/4533

(gemachtigde: mr. R.H.M. van Thiel),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2009, 2010, 2011, 2012, 2015, 2016 en 2017 aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd (de aanslagen). Daarbij is voor de jaren 2009 en 2010 heffingsrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 maart 2020 de aanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar.

Rechtbank Zeeland-West Brabant heeft de zaken voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft een pleitnota en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. K.R.P. Dekkers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. [C].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2. Eiseres en haar dochtermaatschappijen exploiteren kansspelautomaten in door hen gedreven kansspelautomatenhallen in Nederland.

3. Eiseres heeft in de onderhavige jaren kansspelbelasting op aangifte afgedragen over het bruto spelresultaat, ook wel de bruto-omzet. De bruto-omzet bestaat uit de ontvangen inzetten minus de ter beschikking gestelde prijzen.

4. Eiseres heeft over de onderhavige jaren aangiften vennootschapsbelasting gedaan. In deze aangiften heeft zij de afgedragen kansspelbelasting als kosten in aanmerking genomen. Het gaat om de volgende bedragen: € 4.117.445 (2009), € 4.277.115 (2010), € 4.238.416 (2011), € 4.068.501 (2012), € 4.657.693 (2015), € 4.474.675 (2016) en € 5.017.140 (2017).

Geschil

5. In geschil is of de afgedragen kansspelbelasting over de bruto-omzet als voorheffing kan worden verrekend met de verschuldigde vennootschapsbelasting.

6. Eiseres stelt dat in haar geval de kansspelbelasting een voorheffing is en verrekend kan worden met de verschuldigde vennootschapsbelasting. Eiseres betoogt dat de bruto-omzet met kansspelbelasting én vennootschapsbelasting belast wordt en dat deze dubbele belasting onverenigbaar is met het doel en de strekking van artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969). Eiseres beroept zich op de conclusie van A-G van Hilten van 25 september 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:1870) (de conclusie van de A-G). Het totaalwinstbeginsel verzet zich volgens eiseres ook tegen een kostenaftrek van de kansspelbelasting. Eiseres concludeert tot vermindering van de aanslagen en de heffingsrente.

7. Verweerder stelt dat verrekening van kansspelbelasting met de vennootschapsbelasting voor eiseres niet mogelijk is omdat geen sprake is van “naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting.” De conclusie van de A-G vormt geen reden om een ander standpunt in te nemen. Verweerder stelt verder dat de kostenaftrek niet in strijd is met het totaalwinstbeginsel. Er is geen sprake van dubbele belastingheffing, omdat de kansspelbelasting en vennootschapsbelasting een andere heffingssystematiek hebben. Verweerder concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de heffingsrente terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

8. Artikel 1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, van de Wet op de Kansspelbelasting, luidt:

“1. Onder de naam ‘kansspelbelasting’ wordt een directe belasting geheven van:

a. degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse casinospelen, de houder van een vergunning voor de exploitatie van speelautomaten als bedoeld in artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, ten aanzien van de onder diens vergunning in Nederland geplaatste fysieke speelautomaten waarop een kansspelautomatenspel wordt gespeeld en degene die opbrengst geniet van zonder een vergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid, van de Wet op de kansspelen in Nederland geplaatste fysieke speelautomaten waarop een kansspelautomatenspel wordt gespeeld;

(…)

c. de gerechtigden tot de prijzen van binnenlandse kansspelen, niet zijnde casinospelen, kansspelautomatenspelen of kansspelen welke via het internet worden gespeeld;”

9. Artikel 25 van de Wet VPB 1969 luidt voor zover hier van belang:

“Als voorheffingen worden aangewezen (…) naar prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting, betrekking hebbende op bestanddelen van de winst en van het Nederlandse inkomen.(....).”

10. In de parlementaire geschiedenis1 is voor zover hier van belang met betrekking tot artikel 25 van de Wet VPB 1969 het volgende vermeld:

“Het karakter van voorheffing is niet aanwezig bij de kansspelbelasting welke volgens het onderhavige wetsontwerp wordt geheven van degene die gelegenheid geeft tot deelneming aan binnenlandse casinospelen. Voor de organisator van deze casinospelen is de van hem ter zake te heffen kansspelbelasting - met als object niet de ontvangen prijzen van kansspelen doch het verschil tussen ontvangen inzetten en ter beschikking gestelde prijzen - een zakelijke heffing welke als bedrijfslast zijn winst vermindert. Dit betekent dat de artikelen 10, letter e, en art. 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 - welke zich richten op de van gerechtigden tot prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting en welke, zoals reeds is uiteengezet, bepalen dat de kansspelbelasting geen bedrijfslast doch een met de vennootschapsbelasting verrekenbare voorheffing is - niet van toepassing behoren te zijn op de van casino's te heffen kansspelbelasting. Dit wordt bij deze nota van wijzigingen in de tekst van deze artikelen expliciet tot uitdrukking gebracht, daar de bestaande tekst van deze artikelen op dit punt wellicht aanleiding tot twijfel kan geven.”

11. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de wet geen ruimte om de kansspelbelasting in de situatie van eiseres als voorheffing op de verschuldigde vennootschapsbelasting in aanmerking te nemen. Uit de hiervoor weergegeven wetstekst en de parlementaire geschiedenis volgt dat kansspelbelasting uitsluitend een met de vennootschapsbelasting verrekenbare voorheffing is voor degene over wiens gewonnen prijzen kansspelbelasting is geheven. Eiseres is geen kansspelbelasting verschuldigd in de hoedanigheid van gerechtigde tot de prijzen. Eiseres geeft in haar speelautomatenhallen gelegenheid om deel te nemen aan kansspelen. Daarom is de kansspelbelasting over de bruto-omzet voor eiseres een zakelijke heffing die als bedrijfslast de winst voor de vennootschapsbelasting vermindert en is geen sprake van een dubbele heffing. Het zijn bovendien andere heffingen met een eigen heffingssystematiek. Van strijd met het totaalwinstbeginsel is ook geen sprake. De conclusie van de A-G waarop eiseres zich beroept heeft betrekking op een gerechtigde tot de prijzen en niet op degene die gelegenheid biedt tot deelname aan binnenlandse kansspelautomatenspelen. Het beroep op die conclusie faalt reeds, omdat eiseres geen gerechtigde tot de prijzen is en het dus een andere situatie betreft.

12. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de heffingsrente naar onjuiste bedragen of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Al het overige wat eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Boom, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. A.D. van Riel, leden, in aanwezigheid vanmr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel