Home

Rechtbank Den Haag, 12-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7995, 20_2583

Rechtbank Den Haag, 12-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7995, 20_2583

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
12 juli 2021
Datum publicatie
27 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:7995
Formele relaties
Zaaknummer
20_2583

Inhoudsindicatie

Eiseres is enig erfgenaam en heeft de nalatenschap van haar vader beneficiair aanvaard. De aanslag erfbelasting is terecht aan haar opgelegd. Dat de executeur het bedrag van de nalatenschap niet heeft uitbetaald doet daar niet aan af. De rechtbank acht de schatting waarop de aanslag is gebaseerd niet redelijk en heeft de aanslag daarom verminderd. Beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/2583

(gemachtigde: mr. M.S. Janssen-Polat)

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een ambtshalve aanslag erfbelasting opgelegd wegens een verkrijging in het jaar 2017 (de aanslag).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2020 de aanslag aangepast.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

1. Op [dag] 2017 is de vader van eiseres, [vader] (hierna: de erflater), overleden. Erflater heeft in zijn testament eiseres als enige erfgename benoemd en een derde als executeur van het testament. Eiseres heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2. Eiseres heeft geen aangifte erfbelasting gedaan.

3. Vanwege de verkrijging van de nalatenschap is aan eiseres ambtshalve een aanslag erfbelasting (de aanslag) opgelegd naar een belaste verkrijging van € 479.791 en een te betalen bedrag van € 83.730. De nalatenschap is door verweerder geschat op een waarde van € 500.000.

4. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag aangepast naar een waarde van de nalatenschap van € 325.000, een belaste verkrijging van € 304.791 en een te betalen bedrag van € 48.730.

5. De executeur van de nalatenschap heeft het bedrag van de nalatenschap uit te betalen aan eiseres, zoals ook blijkt uit het vonnis van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2018, geweigerd.

Geschil

6. In geschil is of de aanslag erfbelasting terecht en naar een juist bedrag aan eiseres is opgelegd. Meer specifiek spitst het geschil zich toe op de vraag of rekening dient te worden gehouden met het feit dat eiseres feitelijk niets uit de nalatenschap heeft ontvangen.

7. Eiseres stelt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd. Eiseres voert aan dat niets uit de nalatenschap is ontvangen en er dus geen sprake is van erfrechtelijke verkrijging. Het opleggen van een aanslag is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, rechtzekerheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, gaat in tegen het verbod op willekeur en is in strijd met artikel 1 Eerste protocol van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Voor zover de aanslag terecht is opgelegd, stelt eiseres dat de belaste verkrijging te hoog is vastgesteld en baseert zich daar onder meer op de brief van 6 maart 2017 van Axent Notarissen.

8. Verweerder stelt dat de aanslag terecht is opgelegd en juist is vastgesteld. Verweerder voert aan dat de Successiewet een tijdstipbelasting is en dat eiseres als erfgenaam de belastingplichtige is die de aanslag krijgt.

Beoordeling

Wettelijk kader Successiewet

9. Artikel 1 Successiewet 1956 luidt, voor zover relevant:

“Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

1° erfbelasting over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde.

(..)”

10. Op grond van artikel 36 Successiewet 1956 wordt belasting geheven van de verkrijger.

Belaste verkrijging?

11. Niet in geschil is dat eiseres enig erfgenaam van erflater is en dat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard. Gelet op de hiervoor aangehaalde wetsartikelen is over de nalatenschap erfbelasting verschuldigd. Daar doet, hoe vervelend dat ook is voor eiseres, niet aan af dat de executeur het bedrag van de nalatenschap niet heeft betaald aan eiseres waardoor zij feitelijk niets heeft ontvangen. Evenmin leidt het feit dat de executeur hoofdelijk aansprakelijk is voor de erfbelasting tot de conclusie dat de aanslag ten onrechte is opgelegd.

Omkering bewijslast

12. Verweerder heeft zich ter zitting op de omkering van de bewijslast beroepen, omdat eiseres geen aangifte erfbelasting heeft gedaan, ook niet nadat zij daaraan is herinnerd en daartoe is aangemaand. Eiseres betwist dit ook niet en geeft aan niet over de gegevens te beschikken om aangifte te kunnen doen. Derhalve is de vereiste door eiseres niet gedaan. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) moet het beroep van eiseres ongegrond worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiseres om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven.

Redelijke schatting

13. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de aanslag berust op een redelijke schatting. Verweerder heeft de nalatenschap bij uitspraak op bezwaar en bijbehorende kennisgeving van 3 maart 2020 geschat op € 325.000. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder deze schatting als volgt onderbouwd:

Bankrekeningen € 293.546 (gegevens per 1-1-2017)

Effectenrekeningen € 147.818 (gegevens per 1-1-2017)

Chalet € 11.000 (schatting executeur)

Contanten € 7.500 (schatting executeur)

Roerende zaken (onbekend)

Overige (inkomen, rente, etc.) (onbekend)

Af: schuld vooroverleden partner € 177.795

Totaal: € 282.069

14. Het verschil tussen de schatting van € 325.000 en het bovenstaande totaal van € 282.069 is niet onderbouwd door verweerder. Het moment van overlijden van erflater op [dag] 2017 ligt in tijd niet ver van het moment van de gebruikte gegevens die materieel zijn voor de schatting van verweerder, te weten 1 januari 2017. Omdat een onderbouwing achterwege blijft en het moment van overlijden dichtbij het moment van de gebruikte gegevens ligt, acht de rechtbank een schatting van € 325.000 niet redelijk. Op basis van de door verweerder verstrekte gegevens is naar het oordeel van de rechtbank een schatting van de waarde van de nalatenschap van € 282.069 redelijk. Een lagere waarde van de nalatenschap is door eiseres niet aangetoond. De door haar overgelegde brief van 6 maart 2017 van Axent Notarissen is daartoe onvoldoende.

Zorgvuldigheids-, motiverings- en rechtzekerheidsbeginsel, verbod op willekeur en EVRM

15. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gedingstukken niet dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod op willekeur of dat sprake is van strijd met artikel 1 Eerste protocol van het EVRM. Uit de gedingstukken en uit hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden en dat verweerder de uitkomst van die afweging gemotiveerd aan eiseres heeft meegedeeld. Verder is gebleken dat verweerder ook het gesprek met eiseres is aangegaan om een en ander nader toe te lichten.

16. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat als eiseres op enig moment meer duidelijkheid heeft over de omvang van de nalatenschap, zij een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag bij verweerder kan indienen. Wellicht kan ook in het invorderingstraject nader worden gekeken naar de onderliggende feiten en omstandigheden. Daarvoor dient eiseres zich echter tot de ontvanger te wenden.

17. Gelet op hetgeen hiervóór onder 14 is overwogen, zal het beroep gegrond worden verklaard en zal de aanslag worden verminderd tot een naar een belaste verkrijging van € 261.860 (€ 282.069 -/- € 20.209 vrijstelling).

Proceskosten

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). Voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bestaat geen aanleiding nu gesteld noch gebleken is dat daarom in de bezwaarfase is verzocht.

Beslissing

Rechtsmiddel