Home

Rechtbank Den Haag, 21-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9332, AWB - 20 _ 7355

Rechtbank Den Haag, 21-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9332, AWB - 20 _ 7355

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 juli 2021
Datum publicatie
9 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:9332
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7355

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eiser heeft onder andere vervoerskosten en kosten voor extra gezinshulp in aftrek gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op meer aftrek dan bij de uitspraak op bezwaar is geaccepteerd. Eiser heeft de vervoerskosten bijvoorbeeld niet onderbouwd met bonnen of bankafschriften en de uitgaven voor extra gezinshulp niet onderbouwd met gedagtekende facturen waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/7355

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de aanslag) en tevens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

Verweerder is bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] . Eiser is niet verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank een nader stuk van eiser ontvangen met daarin onder meer zijn bericht van verhindering. De rechtbank heeft in het nadere stuk geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. De inhoud ervan wordt daarom niet meegenomen in deze uitspraak.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is geheel 2016 gehuwd. De dochter van zijn partner maakt onderdeel uit van het gezin en is geboren op [geboortedag] 1999 (de stiefdochter).

2. Eiser heeft voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.463. Daarbij is rekening gehouden met een persoonsgebonden aftrek van € 16.766 bestaande uit onder meer specifieke zorgkosten zoals uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit (uitgaven vervoer) en uitgaven voor extra gezinshulp (uitgaven gezinshulp).

3. Eiser heeft in 2016 naast een Ford een Citroën C4 Cactus (de Citroën) van zijn partner ter beschikking. Met de Citroën zijn kosten in het buitenland gemaakt voor onder meer benzine en tolwegen (de buitenlandse vervoerskosten). Die kosten maken onderdeel uit van de onder punt 2 opgevoerde uitgaven vervoer. De Citroën is door zijn partner geactiveerd als zakelijk voertuig.

4. De opgevoerde uitgaven gezinshulp hebben betrekking op hulp die is verstrekt door eisers stiefdochter.

5. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de uitgaven voor vervoer ten dele geaccepteerd en de uitgaven voor extra gezinshulp niet.

6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is een deel van de aangegeven uitgaven voor specifieke zorgkosten, te weten € 3.174 aan uitgaven vervoer inclusief drempel geaccepteerd. De buitenlandse vervoerskosten en de opgevoerde uitgaven gezinshulp zijn niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 21.726.

Geschil

7. In geschil is of eiser recht heeft op meer aftrek vervoerskosten en uitgaven gezinshulp.

Beoordeling

Specifieke zorgkosten

8. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken. De bewijslast voor de aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiser. Dit betekent dat eiser aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze niet aan hem vergoed zijn (op hem drukken) en voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.

Specifieke zorgkosten: vervoerskosten

9. Voor de gevraagde aftrek van buitenlandse vervoerskosten dient te worden beoordeeld welke objectief te bepalen meerkosten voor vervoer eiser heeft gemaakt ten opzichte van personen die niet ziek of invalide zijn maar overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren. In het kader van de beoordeling van deze meerkosten heeft verweerder het netto besteedbaar gezinsinkomen van eiser voor 2016 bepaald op € 40.903 bestaande uit het netto besteedbaar inkomen van (1) eiser van € 20.015, (2) zijn partner van € 20.888 en (3) van zijn stiefdochter van € 0. Bij de berekening hiervan heeft verweerder de uitgangspunten van de CBS/Nibudtabellen genomen overeenkomstig r.o. 5.8 van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 maart 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:549. Bij dit besteedbaar gezinsinkomen bedragen de gemiddelde vervoerskosten voor een gezinshuishouden op jaarbasis € 4.966,80 (€ 413,90 per maand).

Specifieke zorgkosten: vervoerskosten – besteedbaar gezinsinkomen

10. Eiser stelt dat het besteedbaar gezinsinkomen te hoog is vastgesteld omdat het netto besteedbaar inkomen van zijn partner niet € 20.888 is, maar € 9.135. Tegen de aanslag IB/PVV 2016 van zijn partner is bezwaar gemaakt. Hij stelt dat de uitkomst van het bezwaar van invloed kan zijn op het besteedbaar gezinsinkomen. Het is voor eiser onduidelijk wat de status is van het bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat moet worden gerekend met een lager besteedbaar inkomen. De aanslag IB/PVV 2016 van zijn partner is leidend voor de berekening van het besteedbaar gezinsinkomen. Dat er een bezwaar loopt tegen de aanslag IB/PVV 2016 van zijn partner maakt dit niet anders. Mocht het bezwaar leiden tot een lager inkomen, wat verweerder betwist, dan kan eiser verweerder verzoeken een nieuwe berekening te maken. Daarbij komt dat verweerder bij de berekening van het besteedbaar gezinsinkomen geen rekening heeft gehouden met de door eiser ontvangen toeslagen. Die ontvangen toeslagen leiden tot een hoger netto besteedbaar gezinsinkomen.

Specifieke zorgkosten: vervoerskosten – buitenlandse vervoerskosten

11. Eiser stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de buitenlandse vervoerskosten. Eiser heeft de buitenlandse vervoerskosten niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld bonnen of bankafschriften. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat kosten met betrekking tot de Citroën ten laste van het inkomen van de partner zijn gebracht. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat en voor welk bedrag hij buitenlandse vervoerskosten heeft gemaakt en die op hem hebben gedrukt. Hij heeft dan ook geen recht op aftrek van de buitenlandse vervoerskosten.

Specifieke zorgkosten: extra gezinshulp

12. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001, kunnen kosten voor extra gezinshulp die gemaakt zijn wegens ziekte of invaliditeit in aftrek worden gebracht voor zover die de drempel te boven gaan. In artikel 6.17, vijfde lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat uitgaven voor extra gezinshulp slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarop duidelijk en op overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.

13. Reeds omdat eiser de door hem gestelde uitgaven aan zijn stiefdochter niet heeft onderbouwd met facturen als hiervoor bedoeld, heeft eiser geen recht op aftrek van het gevraagde bedrag. Daarbij komt dat in de door eiser overgelegde stukken een aantal inconsistenties zitten met betrekking tot de data waarop de stiefdochter hem zou hebben geholpen terwijl zij volgens de stukken bij haar vader in [plaats] was en is niet aannemelijk gemaakt dat de hulp van de stiefdochter de gebruikelijke wederzijdse bijstand op grond van een gezinsrelatie te boven gaat.

14. Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder het inkomen uit werk en woning, zoals verminderd bij bezwaar, niet te hoog vastgesteld. Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Belastingrente

15. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikkingen. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Boom, rechter, in aanwezigheid van mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.

De griffier is verhinderd

deze uitspraak te tekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel