Home

Rechtbank Den Haag, 02-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:947, 19/5107

Rechtbank Den Haag, 02-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:947, 19/5107

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 februari 2021
Datum publicatie
22 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:947
Formele relaties
Zaaknummer
19/5107

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft niet de vereiste aangifte gedaan en toont niet aan dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 te hoog is vastgesteld. Ze doet niet blijken dat in 2016 toegekend PGB mede betrekking heeft op 2015 en maakt de opgevoerde kosten niet aannemelijk, laat staan dat zij deze aantoont. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/5107

(gemachtigde: N.F. Ligthert),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2019 de aanslag alsmede de boete- en rentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2020.

Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft in 2016 inkomsten ontvangen uit het persoonsgebonden budget (PGB) van haar moeder, L.G. Goudriaan.

2. Verweerder heeft eiseres met dagtekening 31 mei 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte vóór 1 juli 2017. Met dagtekening 29 januari 2018 heeft verweerder eiseres herinnerd aan het doen van aangifte en haar daarvoor een termijn gegeven tot uiterlijk 12 februari 2018. Op 9 maart 2018 heeft verweerder eiseres aangemaand tot het doen van aangifte. De uiterste datum voor indiening van het aangifte is daarin gesteld op 23 maart 2018.

3. Verweerder heeft met dagtekening 20 juni 2018 een ambtshalve aanslag vastgesteld. Daarbij is verweerder uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.646, te weten de in 2016 ontvangen inkomsten uit het PGB, en is een verzuimboete van € 369 opgelegd. Voorts is € 630 belastingrente in rekening gebracht.

4. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar aangetekend. In haar bezwaarschrift heeft eiseres gesteld dat de inkomsten uit het PGB op een te hoog bedrag zijn vastgesteld en dat ten onrechte geen aftrek van verwervingskosten is verleend. Verweerder heeft eiseres vervolgens meermaals om informatie verzocht, maar heeft geen informatie van eiseres ontvangen.

5. Op 1 april 2019 heeft eiseres de aangifte IB/PVV 2016 alsnog ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 18.669, bestaande uit inkomsten uit het PGB van € 29.700 minus verwervingskosten van € 11.031.

6. Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2019 heeft verweerder de aanslag en de boete- en rentebeschikking gehandhaafd.

7. In geschil is of inkomsten uit het PGB tot het juiste bedrag in aanmerking zijn genomen en of recht bestaat op aftrek van verwervingskosten.

8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inkomsten uit het PGB op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Van het bedrag van € 46.646 heeft namelijk slechts € 29.700 betrekking op het jaar 2016. Het restant ziet op het jaar 2015. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de aftrek van een bedrag van € 11.031 aan verwervingskosten.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld. Nu eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De aanslag is gebaseerd op een redelijke schatting en de verzuimboete is terecht opgelegd.

10. Aangezien eiseres niet tijdig de vereiste aangifte heeft gedaan, wordt ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dit houdt in dat eiseres overtuigend dient aan te tonen dat de aanslag te hoog is vastgesteld. De in de bezwaarfase alsnog ingediende aangifte kan niet gelden als de vereiste aangifte in de zin van artikel 27e van de Awr.

11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aan te tonen dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Dat een gedeelte van het in 2016 aan PGB uitgekeerde bedrag betrekking heeft op het jaar 2015, heeft zij niet doen blijken. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat het PGB in juni 2015 is ingegaan, maar uit niets volgt dat ook reeds in 2015 facturen zijn verzonden. Ook de opgevoerde kosten zijn niet aannemelijk gemaakt, laat staan dat eiseres deze heeft aangetoond. Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting een op 13 november 2013 getekende huurovereenkomst overgelegd waaruit volgt dat zij, tezamen met de gemachtigde, een bedrijfsruimte in Balkbrug heeft gehuurd. Het verband tussen de huur van deze bedrijfsruimte en de door eiseres verleende zorg aan mevrouw Goudriaan is echter, ook indien daarbij de verklaringen die daarover ter zitting zijn afgelegd worden betrokken, onvoldoende helder geworden. Het had op de weg van eiseres gelegen om daarover meer duidelijkheid te verschaffen dan zij heeft gedaan. Een zorgovereenkomst is niet overgelegd. Evenmin is bewijs geleverd van huurbetalingen door eiseres of van de door haar gestelde reiskosten.

12. Verweerder heeft de aanslag gebaseerd op de inkomensgegevens waarover hij beschikte en heeft in dat verband verwezen naar een renseignement van de Sociale Verzekeringsbank waaruit volgt dat eiseres in 2016 € 46.646 aan inkomsten uit het PGB heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank berust de aanslag daarmee op een redelijke schatting en is deze niet naar een te hoog bedrag vastgesteld.

13. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de aanslag moet worden vernietigd, omdat zij niet in staat is deze te betalen. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat de vaststelling van een belastingschuld losstaat van de invordering van een belastingschuld. In deze procedure is de vaststelling van de belastingschuld aan de orde. Invordering is de bevoegdheid van de ontvanger en niet van de inspecteur. Voor een betalingsregeling dienst eiseres zich dan ook tot de ontvanger te wenden.

14. Verweerder heeft aan eiseres op grond van artikel 67a van de Awr en paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (het BBBB) een verzuimboete van € 369 opgelegd. Eiseres heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, niet tijdig aangifte gedaan. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Alleen bij een pleitbaar standpunt (paragraaf 4 van het BBBB) of bij afwezigheid van alle schuld dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van afwezigheid van alle schuld is sprake indien belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan1. Dat sprake is van avas, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht de ter zitting afgelegde verklaring dat eiseres momenteel dakloos is en niet beschikt over enige bron van inkomen geloofwaardig en ziet daarin aanleiding de opgelegde verzuimboete te matigen naar nihil.

15. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.

16. Gelet op wat hiervoor onder 14 is overwogen dient het beroep tegen de boetebeschikking gegrond te worden verklaard. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de boetebeschikking, gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de

boetebeschikking;

- vermindert de boetebeschikking tot nihil;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van debestreden uitspraak op bezwaar;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel