Home

Rechtbank Den Haag, 10-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5662, AWB - 20 _ 6185

Rechtbank Den Haag, 10-05-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5662, AWB - 20 _ 6185

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
14 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:5662
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6185

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting. Eiseres heeft ter zitting erkend dat zij telefoons heeft verkocht, dat de telecomproviders daarvoor de vergoeding aan haar betaalde en dat zij hierover omzetbelasting had moeten voldoen. In geschil is of verweerder de verschuldigde omzetbelasting niet bij eiseres maar bij de providers had moeten naheffen. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres als vrijgestelde, dan wel verlegde omzet aangegeven bedragen terecht zijn gecorrigeerd en dat de daarover verschuldigde omzetbelasting terecht van haar is nageheven. Dat de providers op de facturen hebben vermeld dat deze bedragen niet belast zijn waardoor eiseres zich er niet bewust van was dat zij omzetbelasting verschuldigd was, maakt dat niet anders. Ook in de situatie van “self-billing” blijft eiseres zelf verantwoordelijk voor het doen van juiste aangiften. De beroepen worden ongegrond verklaard. Eiseres heeft wel recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 20/6185 tot en met SGR 20/6188

(gemachtigde: mr. L.K. Tsui),

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2018 op haar aangiften verzocht om teruggaaf van omzetbelasting. Verweerder heeft bij afzonderlijke beschikkingen van

8 maart 2019 de verzoeken om teruggaaf voor het eerste en derde kwartaal van 2018 geweigerd en het verzoek om teruggaaf voor het tweede kwartaal van 2018 verleend conform de ingediende aangifte.

Verder heeft verweerder met dagtekening 28 maart 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2017 tot en met 30 september 2018 aan eiseres opgelegd (de naheffingsaanslag).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 4 september 2020,

20 november 2020 en 27 november 2020 de naheffingsaanslag en de teruggaafbeschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.

Namens eiseres is verschenen [A] bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] . Ter zitting is tevens behandeld het beroep van eiseres met zaaknummer SGR 20/6189.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting. De activiteiten van eiseres bestaan uit:

-

het bemiddelen bij en het afsluiten van contracten tussen klanten en providers van telecomdiensten (de providers);

-

verkoop van mobiele telefoons, tablets, laptops en accessoires.

2. De mobiele telefoons worden door eiseres ingekocht en geleverd aan de klanten. Kopieën van inkoopfacturen behoren tot de stukken van het geding. De klanten kopen deze mobiele telefoons op afbetaling. Zij betalen daarvoor iedere maand een bedrag aan de provider, naast de kosten van het door hen afgesloten abonnement voor telecomdiensten.

3. Eiseres ontvangt van de providers commissie voor de door haar afgesloten contracten. Daarnaast ontvangt zij van de providers bedragen onder de vermelding “toestelkrediet” (het toestelkrediet). Deze bedragen komen overeen met het totaalbedrag dat de klant uiteindelijk aan de provider betaalt voor het mobiele telefoontoestel. De commissie en het toestelkrediet is door middel van “self-billing” door de providers gefactureerd. Op deze facturen wordt ter zake van het toestelkrediet geen omzetbelasting in rekening gebracht.

4. Eiseres heeft in de aangiften omzetbelasting voor het tweede en het derde kwartaal van 2017 en het eerste en derde kwartaal van 2018 het toestelkrediet aangegeven als vrijgestelde omzet. In de aangifte voor het vierde kwartaal van 2017 heeft zij het toestelkrediet aangegeven als verlegde omzet. De aangiften voor het tweede kwartaal 2017 tot en met het derde kwartaal 2018 resulteren allemaal in een verzoek om teruggaaf. Het gaat om de volgende bedragen:

Vrijgestelde/verlegde omzet

per saldo teruggevraagde omzetbelasting

2e kwartaal 2017

€ 96.324

-/- € 11.139

3e kwartaal 2017

€ 120.154

-/- € 18.990

4e kwartaal 2017

€ 134.592

-/- € 22.460

1e kwartaal 2018

€ 141.326

-/- € 19.470

2e kwartaal 2018

geen

-/- € 6.599

3e kwartaal 2018

€ 72.751

-/- € 11.495

5. Op 14 augustus 2018 is aangekondigd dat bij eiseres een boekenonderzoek zal worden ingesteld over het eerste kwartaal van 2018. Onderzocht is of eiseres het juiste omzetbelastingtarief heeft toegepast en de juistheid van de door haar in aftrek gebrachte omzetbelasting. De controleambtenaar heeft in overleg met de adviseur van eiseres het onderzoek uitgebreid met het tweede tot en met vierde kwartaal van 2017 en het tweede en derde kwartaal van 2018. Voor deze tijdvakken is alleen de vrijgestelde omzet beoordeeld.

In verband met het boekenonderzoek zijn de door eiseres ingediende aangiften omzetbelasting voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 2018 aangehouden.

6. De bevindingen uit het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met dagtekening 30 januari 2019. De controleambtenaar heeft geconcludeerd dat het toestelkrediet geen betrekking heeft op vrijgestelde bemiddeling bij kredietverlening maar op de verkoop van telefoons op afbetaling.

7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiseres de naheffingsaanslag opgelegd en zijn de verzoeken om teruggaaf voor het eerste en derde kwartaal van 2018 geweigerd.

Geschil 8. Enkel is nog in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Eiseres heeft het beroep tegen de teruggaafbeschikking voor het tweede kwartaal van 2018 ter zitting ingetrokken nu de teruggaaf voor dat kwartaal is verleend conform de door eiseres ingediende aangifte.

9. Eiseres heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat verweerder de verschuldigde omzetbelasting niet bij haar, maar bij de providers moet naheffen. De providers hebben foutieve facturen opgesteld door het toestelkrediet als onbelast te vermelden. Eiseres heeft alleen die facturen gevolgd. Verder heeft eiseres gesteld dat de redelijke termijn is overschreden.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Eiseres blijft zelf verantwoordelijk voor het doen van juiste aangiften. Zij had de facturen van de providers moeten controleren. Er is ook geen mogelijkheid om bij de providers na te heffen. Dat verkeerd zou zijn gefactureerd door de providers, is een civiele aangelegenheid tussen eiseres en de providers.

Beoordeling van het geschil

11. De verkoop van mobiele telefoons is een belaste prestatie. Eiseres heeft ter zitting erkend dat zij de telefoons heeft verkocht, dat de provider daarvoor de vergoeding aan haar betaalde en dat zij hierover omzetbelasting had moeten voldoen. Daaruit volgt dat de als vrijgestelde, dan wel verlegde omzet aangegeven bedragen terecht zijn gecorrigeerd en dat de daarover verschuldigde omzetbelasting terecht is nageheven. Ook zijn terecht de teruggaven voor het eerste en derde kwartaal van 2018 geweigerd. Dat de providers op de facturen hebben vermeld dat deze bedragen niet belast zijn waardoor eiseres zich er niet bewust van was dat zij omzetbelasting verschuldigd was, maakt dat niet anders. Ook in de situatie van “self-billing” blijft eiseres zelf verantwoordelijk voor het doen van juiste aangiften. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat moet worden nageheven bij de providers.

12. Ook heeft eiseres ter zitting gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank heeft dit opgevat als een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

13. In onderhavig geval zijn in beroep verschillende zaken van eiseres gezamenlijk behandeld. De zaken met de nummers SGR 20/6185 tot en met SGR 20/6188 hebben betrekking op hetzelfde onderwerp. Daarom wordt voor deze zaken tezamen één keer het tarief van € 500 per half jaar gehanteerd.

14. Het oudste bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 4 april 2019. Nu de rechtbank uitspraak doet op 10 mei 2022, heeft de behandeling van bezwaar en beroep in totaal drie jaar en, naar boven afgerond, twee maanden geduurd. De rechtbank ziet aanleiding om de termijn van twee jaar die als uitgangspunt dient voor de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase als gevolg van de coronacrisis te verlengen met vier maanden (Gerechtshof Den Haag 22 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:490). De redelijke termijn is dan overschreden met tien maanden. Eiseres heeft daarom recht op een vergoeding van immateriële schade van in totaal € 1.000 voor de zaken met de nummers SGR 20/6185 tot en met SGR 20/6188 tezamen. Gelet op het tijdsverloop tussen het oudste bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar van 20 november 2020 komt de termijnoverschrijding geheel voor rekening van verweerder.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Aangezien de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, bestaat aanleiding het door eiseres betaalde griffierecht alsmede haar in de beroepsfase gemaakte proceskosten te laten vergoeden.

De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, factor 1,5 omdat sprake is van 4 samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,5 nu de proceskostenvergoeding enkel het gevolg is van de toekenning van een vergoeding voor immateriële schade).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen ongegrond;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële

schade tot een bedrag van € 1.000;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.138,50;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en

mr. K.G. Scholten, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel